In deze zaak heeft de Ondernemingskamer van het Gerechtshof Amsterdam op 8 februari 2021 een beschikking gegeven in een geschil tussen de besloten vennootschappen [A], [B] en [C], en de belanghebbenden [D] en [E]. Verzoeksters, [B] en [C], hebben gezamenlijk verzocht om een onderzoek naar het beleid en de gang van zaken van [A] over de periode vanaf 1 januari 2018, en om bij wijze van onmiddellijke voorziening een derde persoon te benoemen tot bestuurder van [A]. Dit verzoek volgde op een escalatie van conflicten tussen de broers [D] en [E], die als bestuurders van [A] optreden en ook de enige aandeelhouders zijn van de vennootschappen [B] en [C]. De Ondernemingskamer heeft vastgesteld dat er gegronde redenen zijn voor twijfel aan een juist beleid en gang van zaken binnen [A], en dat de toestand van de vennootschap een onmiddellijke voorziening vereist. De Ondernemingskamer heeft besloten om een tijdelijk bestuurder te benoemen die zelfstandig bevoegd is [A] te vertegenwoordigen en die een beslissende stem heeft in het bestuur. Deze beslissing is genomen om de patstelling tussen de broers te doorbreken en om te bewerkstelligen dat partijen tot een minnelijke regeling komen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en verdere beslissingen zijn aangehouden.