ECLI:NL:GHAMS:2021:3021

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 oktober 2021
Publicatiedatum
12 oktober 2021
Zaaknummer
200.298.331/01 en 200.298.331/02
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurrecht echtelijke woning en belangenafweging in echtscheidingsprocedure

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam, gaat het om een hoger beroep van een beschikking van de rechtbank Noord-Holland inzake het huurrecht van de echtelijke woning na een echtscheiding. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, heeft op 6 augustus 2021 hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van 21 juli 2021, waarin de echtscheiding werd uitgesproken en het huurrecht van de echtelijke woning aan de man werd toegekend. De man, verweerder in hoger beroep, heeft op 14 september 2021 een verweerschrift ingediend. Tijdens de mondelinge behandeling op 15 september 2021 zijn beide partijen verschenen, bijgestaan door hun advocaten en tolken. De vrouw heeft de Turkse nationaliteit en de man heeft zowel de Turkse als de Nederlandse nationaliteit. Het hof heeft de belangen van beide partijen afgewogen, waarbij de vrouw aanvoert dat zij niet in staat is om een andere woning te vinden en dat haar belang bij het huurrecht zwaarder weegt. De man daarentegen stelt dat hij al tientallen jaren in de woning woont en dat hij geen vervangende woonruimte kan vinden. Het hof oordeelt dat het belang van de man bij het huurrecht zwaarder weegt dan dat van de vrouw, en bekrachtigt de bestreden beschikking. Het schorsingsverzoek van de vrouw wordt afgewezen, omdat het belang bij een beslissing op het schorsingsverzoek is komen te vervallen door de einduitspraak in de hoofdzaak.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.298.331/01 en 200.298.331/02
Zaaknummer rechtbank: C/15/313925 / FA RK 21-1173
Beschikking van de meervoudige kamer van 12 oktober 2021 inzake
[de vrouw] ,
wonende te [plaats] , gemeente [gemeente] ,
verzoekster in hoger beroep en in het incident,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. E. Cekic te Uitgeest,
en
[de man] ,
wonende op een geheim adres,
verweerder in hoger beroep en in het incident,
verder te noemen: de man
advocaat: mr. F. Özdemir-Sahin te Amsterdam.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna: de rechtbank), van 21 juli 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De vrouw is op 6 augustus 2021 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van voormelde beschikking van 21 juli 2021 (zaaknummer 200.298.331/01). Het beroepschrift bevat tevens een verzoek tot schorsing van de werking van een deel van die beschikking (zaaknummer 200.298.331/02).
2.2
De man heeft op 14 september 2021 een verweerschrift ingediend in het hoger beroep en in het incident.
2.3
Bij het hof is voorts het volgende stuk in beide zaken ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 10 september 2021 met bijlagen, ingekomen per e-mail op dezelfde datum.
2.4
De mondelinge behandeling in het hoger beroep en in het incident heeft op 15 september 2021 gezamenlijk plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat en ondersteund door de heer B. Mihciokur, tolk in de Turkse taal;
- de man, bijgestaan door mr. S. Rahimzadeh, waarnemend voor mr. Özdemir-Sahin, en ondersteund door de heer T. Koç, tolk in de Turkse taal.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn [in] 2016 op het Turkse Consulaat Generaal te Amsterdam gehuwd.
3.2
Bij voornoemde – in zoverre niet bestreden – beschikking van 21 juli 2021 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. De echtscheiding is nog niet ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.3
Bij beschikking van 28 januari 2021 heeft de burgemeester van de gemeente [gemeente] de man gelast de echtelijk woning gelegen aan de [adres] te [plaats] onmiddellijk te verlaten en de woning voor een periode van tien dagen, derhalve tot 7 februari 2021, niet te betreden, noch daarin aanwezig te zijn of zich daarbij op te houden. Dit huisverbod is tot 25 februari 2021 verlengd bij beschikking van 5 februari 2021.
3.4
Bij beschikking van 17 februari 2021 van de rechtbank is in het kader van voorlopige voorzieningen, voor zover thans van belang, bepaald dat de vrouw bij uitsluiting gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke woning met bevel dat de man die woning dient te verlaten en deze verder niet mag betreden..
Bij mondelinge uitspraak van de rechtbank van 10 mei 2021, waarvan een proces-verbaal is opgemaakt, is, voor zover thans van belang, bepaald dat de beschikking van 17 februari 2021 voor wat betreft het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning in stand blijft.
3.5
De vrouw heeft de Turkse nationaliteit. De man heeft de Turkse en de Nederlandse nationaliteit.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, bepaald dat de man huurder zal zijn van de woning aan het adres [adres] [plaats] met ingang van de dag waarop de beschikking tot echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Deze beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
De hoofdzaak (200.298.331/01)
4.2
De vrouw verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, te bepalen dat het huurrecht van de echtelijke woning aan de vrouw wordt toegekend.
4.3
De man verzoekt de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren, althans haar verzoeken af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
Het incident (200.298.331/02)
4.4
De vrouw verzoekt in het incident de werking van de bestreden beschikking te schorsen wat betreft het huurrecht van de echtelijke woning, totdat op dit punt een nieuwe beslissing in hoger beroep is genomen.
4.5
De man verzoekt de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren, althans haar schorsingsverzoek af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

De hoofdzaak (200.298.331/01)
5.1
Tussen partijen staat niet ter discussie het oordeel van de rechtbank in de bestreden beschikking dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft over de verzochte nevenvoorziening met betrekking tot het huurrecht van de echtelijke woning. Dat oordeel is juist en daarom zal ook het hof dat als uitgangspunt nemen. Voorts heeft de rechtbank bepaald dat het Nederlandse recht daarop van toepassing is. Ook dat is tussen partijen niet in geschil, zodat ook het hof daarvan zal uitgaan.
5.2
Ter beoordeling aan het hof ligt voor de vraag aan wie het huurrecht van de echtelijke woning moet worden toegewezen. Daarbij moeten de belangen die partijen elk hebben bij het huurrecht van de woning tegen elkaar worden afgewogen.
5.3
De vrouw betoogt dat de rechtbank ten onrechte het huurrecht van de echtelijke woning aan de man heeft toegekend en stelt daartoe het volgende. De man is zelfredzamer dan de vrouw, zo beschikt hij onder meer over een breed netwerk in Nederland nu hij hier al tientallen jaren woont. Daarnaast heeft de man een nieuwe partner en vier volwassen kinderen waar hij kan verblijven. De man heeft niet aangetoond dat dit niet mogelijk is. Bovendien is gebleken dat de man sinds 28 januari 2021 vervangende woonruimte voor zichzelf heeft geregeld. De vrouw beschikt niet over een dergelijk netwerk. Het is haar ondanks hulp van de maatschappelijk werkster niet gelukt om een andere woning te vinden en zij komt niet in aanmerking voor een urgentieverklaring en de wachttijden voor een sociale huurwoning zijn erg lang. Anders dan de man kan zij als vrouw niet in de moskee verblijven. De man heeft haar mishandeld en daarom is hem het verhuisverbod opgelegd. Zij betwist dat de man van de mishandeling is vrijgesproken. Voorts stelt de vrouw dat zij nooit van plan is geweest terug te gaan naar Turkije. Zij wil in Nederland blijven en een leven opstarten. Zij heeft een nieuwe baan en een nieuwe verblijfsvergunning aangevraagd. Zij verblijft inmiddels niet langer in Nederland vanwege ‘verblijf bij partner’, maar op humanitaire gronden. Een terugkeer naar Turkije is uitgesloten, nu zij daar geen verblijfplaats heeft en geen inkomen. De woning in Turkije waar haar dochter met haar gezin woont en waarin zij voorheen woonde, is niet van de vrouw. Bovendien is het in de Turkse cultuur niet gebruikelijk om samen te wonen met een schoonzoon. Gelet op het voorgaande weegt haar belang bij het huurrecht zwaarder dan het belang van de man, aldus de vrouw.
5.4
De man is van mening dat het huurrecht van de echtelijke woning terecht aan hem is toegekend. De man heeft meer belang bij het huurrecht van de woning, omdat hij hier al tientallen jaren woont. Hij kan geen vervangende woonruimte vinden en hij komt niet in aanmerking voor een urgentieverklaring. De vrouw is zelfredzamer dan de man, nu zij meer opties heeft om woonruimte te vinden. Zo heeft zij de mogelijkheid en het plan om terug te keren naar Turkije. Zij had daar een goede baan en een woning die zij nog altijd in eigendom heeft. Bovendien wonen haar kinderen in Turkije. Haar verblijf in Nederland is onzeker nu haar verblijfstitel mogelijk wordt ingetrokken wegens de vrijspraak van de man. De vrouw is daarnaast, gelet op haar huidige geringe inkomen, niet in staat de huurpenningen te voldoen. De vrouw is enkel met de man getrouwd om een verblijfstitel en een woning in Nederland te krijgen. Dit heeft zij willen bereiken door valse aangiftes te doen. De man is echter vrijgesproken van mishandeling van de vrouw. Van hem kan niet langer worden verwacht dat hij van moskee naar moskee trekt nu een dergelijk verblijf altijd van tijdelijke aard is. De woning in Turkije waar zijn ouders tot voor kort samen leefden en waar hij afgelopen periode wegens gebrek aan eigen woonruimte ook verbleef, is van zijn moeder, aldus de man.
5.5
Het hof overweegt als volgt.
Beide partijen hebben belang bij toewijzing van het huurrecht van de echtelijke woning. Van zowel de vrouw als de man is aannemelijk geworden dat het vinden van vervangende woonruimte op dit moment erg lastig is. Na afweging van de (overige) wederzijdse belangen van partijen is het hof van oordeel dat het belang van de man bij verkrijging van het huurrecht van de echtelijke woning zwaarder weegt dan het belang van de vrouw. Het hof neemt hierbij het volgende in aanmerking.
Gebleken is dat de vrouw pas korte tijd, sinds december 2019, in Nederland verblijft en toen bij de man is ingetrokken. De man woonde op dat moment al enige jaren in de woning en hij verblijft daarnaast al enkele tientallen jaren in Nederland. De vrouw woonde voor haar vertrek naar Nederland in een eigen woning in Turkije. In die woning woont nu haar dochter met haar gezin. Niet duidelijk is wie thans eigenaar van die woning is. Evenmin is duidelijk geworden welke mogelijkheden of onmogelijkheden de vrouw nu precies heeft voor een terugkeer naar Turkije. Dat geldt ook voor haar perspectief op een permanent verblijf in Nederland. Daarnaast neemt het hof in aanmerking dat de vrouw, in tegenstelling tot de man (die volledig is afgekeurd en een WIA-uitkering ter hoogte van om en nabij de bijstandsnorm ontvangt), in staat is full time te werken en daarmee een inkomen voor zichzelf te genereren. Dat geeft de vrouw net wat meer financiële armslag op de woonmarkt, dan dat de man heeft. Dat de man de vrouw zou hebben mishandeld is in deze procedure niet komen vast te staan, nog daargelaten of dat tot een andere uitkomst van de belangenafweging zou kunnen leiden.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat het huurrecht van de woning aan de man dient toe te komen.
5.6
Het hof zal daarom de bestreden beschikking bekrachtigen voor zover daarbij het huurrecht van de echtelijke woning aan de man is toegekend.
Het incident (200.298.331/02)
5.7
Nu bij deze beschikking een einduitspraak in de hoofdzaak wordt gegeven, is daarmee het belang van de vrouw bij een beslissing op het schorsingsverzoek komen te vervallen. Het schorsingsverzoek zal dus worden afgewezen.
5.8
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

6.Beslissing

Het hof:
in de zaak met zaaknummer 200.298.331/01
bekrachtigt de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
in de zaak met zaaknummer 200.298.331/02
wijst het schorsingsverzoek van de vrouw af.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.W. Brands-Bottema, mr. J. Kloosterhuis en mr. T.M. Subelack, in tegenwoordigheid van de griffier, en is op 12 oktober 2021 in het openbaar uitgesproken door de oudste raadsheer.