ECLI:NL:GHAMS:2021:3019

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 oktober 2021
Publicatiedatum
12 oktober 2021
Zaaknummer
200.291.454/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging gezamenlijk gezag en afwijzing verzoek tot eenhoofdig gezag over minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 12 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over het gezamenlijk gezag van de minderjarige, geboren in 2012, die sinds 20 december 2019 bij haar oma moederszijde verblijft. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, heeft het hof verzocht om het gezamenlijk gezag te beëindigen en haar eenhoofdig gezag toe te kennen. De man, verweerder in hoger beroep, heeft verzocht om afwijzing van het verzoek en bekrachtiging van de bestreden beschikking van de rechtbank Noord-Holland van 16 december 2020, waarin het verzoek van de vrouw werd afgewezen.

Het hof heeft vastgesteld dat de ouders sinds 11 februari 2013 gezamenlijk gezag uitoefenen en dat er geen onaanvaardbaar risico is dat de minderjarige klem of verloren raakt tussen de ouders. De vrouw heeft aangevoerd dat de man niet in het belang van de minderjarige handelt en dat er geen constructieve communicatie tussen hen mogelijk is. De man heeft echter betoogd dat hij betrokken is bij het leven van de minderjarige en dat er geen gewijzigde omstandigheden zijn die een wijziging van het gezag rechtvaardigen.

De GI heeft ter zitting aangegeven dat zij een onderzoek zal aanvragen naar de toekomstige gezagsverhouding, nu het opvoedperspectief van de minderjarige bij de oma ligt. Het hof heeft geoordeeld dat de vrouw onvoldoende heeft aangetoond dat het gezamenlijk gezag een onaanvaardbaar risico voor de minderjarige met zich meebrengt. Daarom heeft het hof de bestreden beschikking bekrachtigd en het verzoek van de vrouw afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.291.454/01
Zaaknummer rechtbank: C/15/303868 / FA RK 20/2994
Beschikking van de meervoudige kamer van 12 oktober 2021 inzake
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. J.J.C. Engels te Heerhugowaard,
en
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. M.M. Menheere te Rotterdam.
Als (overige) belanghebbenden zijn aangemerkt:
- de minderjarige [dochter] (verder te noemen: [de minderjarige] ), geboren [in] 2012 te [geboorteplaats] ;
- de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting (verder te noemen: de GI).
Als informant is aangemerkt:
- [oma moederszijde] (verder te noemen: oma moederszijde).
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag,
locatie: Haarlem,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland (locatie: Alkmaar) (hierna: de rechtbank) van 16 december 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De vrouw is op 12 maart 2021 in hoger beroep gekomen van de beschikking van
16 december 2020.
2.2
De man heeft op 7 mei 2021 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een brief van de GI van 7 mei 2021, ingekomen op 21 mei 2021;
- een mailbericht van de oma moederszijde van 26 augustus 2021.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 1 september 2021 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de vrouw, bijgestaan door mr. A. Leibbrand, die waarneemt voor mr. Engels;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- een vertegenwoordiger van de GI;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw V.A.S. Regout.
De oma moederszijde is, met kennisgeving, niet verschenen.

3.De feiten

3.1
Uit de (inmiddels verbroken) relatie van de vrouw en de man (verder gezamenlijk te noemen: de ouders) is [de minderjarige] geboren.
De ouders oefenen sinds 11 februari 2013 gezamenlijk het gezag uit over [de minderjarige] . [de minderjarige] verblijft sinds 20 december 2019 bij de oma moederszijde.
[de minderjarige] heeft meerdere halfbroertjes (zowel de vrouw als de man hebben kinderen uit andere relaties). Haar halfbroertje [X] is eveneens uit huis geplaatst bij de oma moederszijde.
3.2
Bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland (locatie: Alkmaar) van 11 februari 2013 is [de minderjarige] onder toezicht gesteld van Bureau Jeugdzorg voor de duur van één jaar. Deze ondertoezichtstelling is nadien telkens verlengd, laatstelijk tot 18 november 2021. De ondertoezichtstelling wordt thans uitgevoerd door de GI.
3.3
Bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland (locatie: Alkmaar) van 21 mei 2019 is, voor zover hier van belang, een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] bij de oma moederszijde verleend voor de duur van een half jaar tot 18 november 2019. Deze machtiging tot uithuisplaatsing is nadien verlengd. [de minderjarige] woont nog steeds bij haar oma.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is het verzoek van de vrouw tot beëindiging van het gezamenlijk gezag en toekenning van het eenhoofdig gezag aan de vrouw, afgewezen.
4.2
De vrouw verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, te bepalen dat het ouderlijk gezag van partijen alsnog gewijzigd zal worden in dier voege dat de vrouw zal worden belast met het eenhoofdig gezag over [de minderjarige] .
4.3
De man verzoekt afwijzing van het verzoek van de vrouw en bekrachtiging van de bestreden beschikking.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:253n in verbinding met artikel 1:251a Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of van één van hen het gezamenlijk gezag beëindigen als nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing op grond van waarvan het gezamenlijk gezag is ontstaan van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Dit kan indien er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of indien wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is. Uitgangspunt van de wetgever is dat de ouders gezamenlijk het gezag over hun kind uitoefenen en dat slechts in uitzonderingsgevallen kan worden aangenomen dat het belang van het kind vereist dat één van de ouders met het gezag wordt belast.
5.2
De vrouw betoogt dat de rechtbank ten onrechte haar inleidende verzoek tot het beëindigen van gezamenlijk gezag over [de minderjarige] en toekennen van eenhoofdig gezag aan de vrouw, heeft afgewezen. Daartoe voert zij het navolgende aan. De man handelt niet in het belang van [de minderjarige] . Hij stelt zich dominant op, houdt zich niet aan gestelde voorwaarden voor wat betreft de omgang en is ook overigens niet bereikbaar voor de vrouw zodat bij spoedeisendheid niet onderling kan worden overlegd tussen de ouders. Er is geen constructieve communicatie tussen partijen mogelijk. De man neemt zijn verantwoordelijkheid niet als vader en geeft geen blijk van betrokkenheid dan wel betrouwbaarheid ten aanzien van het nakomen van afspraken waardoor [de minderjarige] vaak teleurgesteld is in hem. Er is geen noodzaak om het gezamenlijk gezag te behouden want de man geeft er geen invulling aan.
5.3
De man stelt zich op het standpunt dat de rechtbank terecht het verzoek van de vrouw heeft afgewezen. Hij voert daartoe het navolgende aan. Gezamenlijk gezag is het uitgangspunt en niet is gesteld of gebleken dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden. Er is geen sprake van een situatie waarin de ouders niet tot gezamenlijke beslissingen kunnen komen of van een onaanvaardbaar risico dat [de minderjarige] klem of verloren raakt dan wel wijziging van het gezag anderszins in haar belang is. De man heeft al geruime tijd op frequente basis contact met [de minderjarige] via telefoon, facetime of Whatsapp en hij was op haar verjaardag aanwezig. De man wil betrokken zijn en blijven bij [de minderjarige] en is in staat en bereid om invulling te geven aan zijn gezag. De man heeft goed contact met de oma moederszijde, waar [de minderjarige] nu verblijft.
5.4
De GI heeft ter zitting in hoger beroep naar voren gebracht dat zij de raad binnenkort gaat verzoeken om een onderzoek te starten naar waar het gezag over [de minderjarige] in de toekomst moet komen liggen nu het opvoedperspectief niet meer bij de moeder ligt maar bij de oma moederszijde. Beide ouders hebben de GI te kennen gegeven achter dit verzoek tot onderzoek te staan, aldus de GI. Verder brengt de GI naar voren dat [de minderjarige] momenteel regelmatig telefonisch contact heeft met de man en dat er recentelijk, buiten de GI om, tevens sprake is geweest van fysiek contact tussen de man en [de minderjarige] omdat oma moederszijde het belangrijk vindt dat dat contact er is tussen [de minderjarige] en de man.
5.5
De raad heeft ter zitting in hoger beroep geadviseerd de bestreden beschikking te bekrachtigen en daartoe het navolgende naar voren gebracht. De raad begrijpt de wens van de vrouw dat de man meer betrokkenheid toont bij [de minderjarige] ’s leven en dat zij [de minderjarige] wil beschermen voor teleurstellingen, maar beëindiging van het gezamenlijk gezag zal hierin geen verandering gaan brengen. De man staat weliswaar op afstand van [de minderjarige] , maar maakt geen misbruik van zijn gezag. Er is geen sprake van een situatie waarin [de minderjarige] klem of verloren dreigt te raken tussen de ouders. Op het moment dat de raad wordt verzocht om een onderzoek te doen naar een gezagsbeëindigende maatregel, zal (ook) de gezagspositie van de man uiteraard worden bekeken.
5.6
Het hof overweegt als volgt.
Voor gezamenlijk gezag is vereist dat de ouders in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening en dat zij beslissingen van enig belang over hun kind in gezamenlijk overleg kunnen nemen, althans in staat zijn afspraken te maken over situaties die zich rond het kind kunnen voordoen zodanig dat het kind niet klem of verloren raakt tussen de ouders. Het ontbreken van een goede communicatie tussen de ouders hoeft in beginsel geen beletsel te vormen voor een gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag, zolang dit maar niet ten koste gaat van, of schadelijk is voor het kind, zoals hiervoor bedoeld.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is gebleken dat de man jarenlang weinig tot niet betrokken is geweest bij het dagelijks leven van [de minderjarige] . Momenteel is er wel geregeld telefonisch contact tussen hem en [de minderjarige] en daarnaast hebben de man en [de minderjarige] elkaar in de afgelopen periode ook fysiek gezien. [de minderjarige] verblijft sinds mei 2019 bij de oma moederszijde en inmiddels is duidelijk geworden dat het opvoedperspectief van [de minderjarige] bij de oma moederszijde ligt. De GI heeft ter zitting in hoger beroep te kennen gegeven dat zij op korte termijn een verzoek bij de raad zal indienen om een onderzoek te starten naar waar het gezag over [de minderjarige] in de toekomst moet komen te liggen.
5.7
Het hof is van oordeel dat de moeder onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de problemen tussen de ouders zodanig zijn dat bij voortzetting van gezamenlijk gezag sprake is van een onaanvaardbaar risico dat [de minderjarige] klem of verloren zal raken tussen hen of dat wijziging van het gezag anderszins in het belang van [de minderjarige] noodzakelijk is. Weliswaar stelt de vrouw dat de man niet bereikbaar is voor de vrouw waardoor bij spoedeisendheid niet onderling kan worden overlegd tussen de ouders, maar zij heeft geen concrete voorbeelden genoemd van situaties waaruit blijkt dat de man in het verleden gezagsbeslissingen heeft belemmerd. Bovendien ligt het voor de hand dat bij spoedeisendheid het de oma moederszijde is die zo nodig contact zal opnemen met de man, omdat [de minderjarige] inmiddels bij haar oma woont. Gesteld noch gebleken is dat de man voor haar onvoldoende bereikbaar is. Het hof is hiervan evenmin gebleken. Ook is er naar het oordeel van het hof geen grond om te oordelen dat het anderszins in het belang van het [de minderjarige] noodzakelijk is dat de moeder op dit moment alleen met het gezag over [de minderjarige] belast wordt. Zoals ter zitting in hoger beroep door de GI naar voren is gebracht, is de GI voornemens de raad te gaan verzoeken om een raadsonderzoek te verrichten naar waar het gezag over [de minderjarige] in de toekomst moet worden belegd, aangezien gebleken is dat haar opgroeiperspectief niet meer bij de moeder maar bij de oma moederszijde ligt. Beide ouders hebben te kennen gegeven zich in dit voornemen van de GI te kunnen vinden. Het hof maakt hieruit op dat een zorgvuldig onderzoek naar welke gezagsvoorziening voor de toekomst het meest in het belang van [de minderjarige] is, aanstaande is, zodat met het oog daarop niet prematuur tot een gezagswijziging beslist dient te worden
5.8
Uit het voorgaande volgt dat het hof de bestreden beschikking zal bekrachtigen en het verzoek van de vrouw zal afwijzen.

6.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J Kloosterhuis, G.W. Brands-Bottema en M. Perfors, in tegenwoordigheid van mr. V.A.M. Willemsen als griffier en is op 12 oktober 2021 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.