ECLI:NL:GHAMS:2021:3013

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 oktober 2021
Publicatiedatum
12 oktober 2021
Zaaknummer
200.282.288/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgangsregeling tussen moeder en minderjarige na beëindiging gezag

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 12 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de omgangsregeling tussen een moeder en haar minderjarige dochter, na beëindiging van het gezag van de moeder. De moeder had in hoger beroep beroep ingesteld tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Amsterdam van 26 mei 2020, waarin een omgangsregeling was vastgesteld. De GI, de gecertificeerde instelling die als voogd is aangesteld, had op 12 oktober 2020 een verweerschrift ingediend en ook incidenteel hoger beroep ingesteld. Tijdens de mondelinge behandeling op 27 augustus 2021 werd duidelijk dat de omgangsregeling tussen de moeder en de minderjarige positief verliep en dat beide partijen, evenals de betrokken instanties, ruimte zagen voor uitbreiding van de omgang. De moeder verzocht om uitbreiding van de omgangsregeling, terwijl de GI voorstelde om de huidige regeling rustig op te bouwen, rekening houdend met de ontwikkeling van de minderjarige en haar zorgelijke seksuele ontwikkeling. Het hof heeft uiteindelijk besloten de bestreden beschikking te bekrachtigen, met de bepaling dat de omgangsregeling eenmaal per twee maanden zal worden geëvalueerd door de betrokken partijen. De GI werd in het incidenteel hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.282.288/01
Zaaknummers rechtbank: C/13/676580 FA RK 19/7690 en C/13/682987 FA RK 20/2326
Beschikking van de meervoudige kamer van 12 oktober 2021 inzake
[de moeder] ,
wonende op een geheim adres,
verzoekster in principaal hoger beroep,
verweerster in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.F.P. Scheele te Rotterdam,
en
de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster in principaal hoger beroep,
verzoekster in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de GI.
Als belanghebbende is voorts aangemerkt:
- de minderjarige [dochter] (hierna te noemen: [de minderjarige] ).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Amsterdam,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 26 mei 2020, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De moeder is op 25 augustus 2020 in hoger beroep gekomen van voornoemde beschikking van 26 mei 2020.
2.2
De GI heeft op 12 oktober 2020 een verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep ingediend.
2.3
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een brief van gezinshuis “ [het gezinshuis] ” te [plaats A] (hierna te noemen: het gezinshuis) van 13 oktober 2020, ingekomen op 15 oktober 2020;
- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 23 oktober 2020 met bijlagen, ingekomen op dezelfde dag.
2.4
Op 29 oktober 2020 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. De behandeling is pro forma aangehouden in afwachting van het verloop van de omgangsregeling tussen de moeder en [de minderjarige] . Van het verhandelde ter zitting is proces-verbaal opgemaakt.
2.5
Nadien zijn bij het hof de volgende stukken ingekomen:
- een brief van de zijde van de GI van 20 april 2021 met bijlagen, ingekomen op 30 april 2021;
- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 19 augustus 2021 met bijlage, ingekomen op dezelfde dag.
2.6
Het hof heeft de minderjarige [de minderjarige] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken door met de voorzitter te komen praten of een brief te sturen. [de minderjarige] heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt. Zij heeft wel een brief aan de gezinsouder meegegeven naar de hierna te noemen mondelinge behandeling, die de voorzitter heeft voorgelezen.
2.7
De mondelinge behandeling is op 27 augustus 2021 voortgezet, alwaar zijn verschenen:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de GI, vertegenwoordigd door de gezinsvoogd;
- de raad, vertegenwoordigd door de heer V. Aelbers;
- het gezinshuis, vertegenwoordigd door [de gezinsouder] (hierna te noemen:
de gezinsouder).

3.De feiten

3.1
De moeder heeft drie kinderen: [de minderjarige] , geboren [in] 2009, [kind 2] , geboren [in] 2013 en [kind 3] , geboren [in] 2014. [de minderjarige] woont sinds augustus 2018 in het gezinshuis.
3.2.
Bij beschikking van de rechtbank Den Haag van 9 oktober 2018 is het gezag van de moeder over [de minderjarige] beëindigd en is de GI tot voogdes benoemd. In die beschikking is een omgangsregeling tussen de moeder en [de minderjarige] vastgesteld, die inhoudt dat zij eenmaal per twee weken gedurende twee uur begeleide omgang met elkaar hebben, welke na positieve evaluatie één keer per maand steeds met een uur zal worden uitgebreid en waarbij bij een omgang van minimaal vier uur wordt bekeken of deze (deels) onbegeleid kan plaatsvinden, en de omgang voorlopig tot maximaal acht uur per dag kan worden uitgebreid. Deze beschikking is door het hof Den Haag bekrachtigd bij beschikking van 3 april 2019.
3.3
Vanaf juni 2020 wordt de omgangsregeling tussen de moeder en [de minderjarige] begeleid door Ambulante Jeugdhulp te [plaats B] .

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is - kort samengevat - afgewezen het verzoek van de moeder te bepalen dat de GI de beschikking van 9 oktober 2018 dient na te leven, dan wel te bepalen dat die beschikking wordt gewijzigd in die zin dat de omgang eens in de twee weken van vrijdag tot zondag zal plaatsvinden. Het verzoek van de moeder om bij wege van voorlopige voorziening te bepalen dat de beschikking van 9 oktober 2018 op straffe van een dwangsom dient te worden nageleefd, is eveneens afgewezen.
Ook is afgewezen het zelfstandig verzoek van de GI om de beschikking van 9 oktober 2018 te wijzigen naar een omgang van één keer in de twee weken, twee uur begeleid (één keer in de maand bij het gezinshuis, één keer in de maand op een neutrale locatie, tenzij er een controle is uitgevoerd dat een bezoek in de thuisomgeving kan plaatsvinden in verband met voldoende hygiëne).
in principaal hoger beroep
4.2
De moeder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, te bepalen dat de GI de beschikking van 9 oktober 2018 dient na te leven, met dien verstande dat de omgang tussen de moeder en [de minderjarige] wordt uitgebreid naar eens in de twee weken gedurende drie uur onder begeleiding, waarbij er in elke navolgende maand met een uur wordt uitgebreid en bij een omgang van minimaal vier uur wordt bekeken of deze (deels) onbegeleid kan plaatsvinden en de omgang tot maximaal acht uur per dag kan worden uitgebreid, dan wel te bepalen, met wijziging van de beschikking van 9 oktober 2018, dat de omgang eens in de twee weken van vrijdag tot zondag zal plaatsvinden, dan wel een beslissing te nemen die het hof in het belang van [de minderjarige] juist acht.
4.3
De GI verzoekt de moeder niet-ontvankelijk te verklaren, althans het door haar verzochte af te wijzen.
in incidenteel hoger beroep
4.4
De GI verzoekt de omgangsregeling zoals vastgelegd bij beschikking van 9 oktober 2018 te wijzigen, overeenkomstig het door haar in eerste aanleg ingediende zelfstandig verzoek, naar een omgang van één keer in de twee weken, twee uur begeleid (één keer in de maand bij het gezinshuis, één keer in de maand op een neutrale locatie, tenzij er een controle is uitgevoerd dat een bezoek in de thuisomgeving kan plaatsvinden in verband met voldoende hygiëne thuis).
4.5
Ter zitting in hoger beroep op 27 augustus 2021 heeft de GI te kennen gegeven haar verzoek in incidenteel hoger beroep niet langer te handhaven, zodat dit verzoek geen nadere bespreking behoeft. Het hof zal in het hiernavolgende dan ook uitsluitend ingaan op hetgeen de moeder in principaal hoger beroep heeft verzocht.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ter beoordeling aan het hof ligt de omgangsregeling tussen de moeder en [de minderjarige] voor. Het hof zal een zodanige beslissing nemen als hem in het belang van [de minderjarige] voorkomt.
5.2
De moeder betoogt dat de omgangsregeling tussen haar en [de minderjarige] uitgebreid dient te worden. De huidige omgangsregeling verloopt zeer positief. Om die reden is de omgang per 1 augustus 2021 al uitgebreid van twee uur naar tweeënhalf uur per twee weken en vinden alle bezoeken nu plaats bij de moeder thuis in plaats van afwisselend bij het gezinshuis en bij de moeder thuis. Ook de samenwerking tussen de moeder, de huidige gezinsvoogd en de ambulante jeugdhulpverlener, die de omgang begeleidt, verloopt goed. Een en ander wordt bevestigd in de twee meest recente evaluatierapporten die door Ambulante Jeugdhulp in het geding zijn gebracht. Uit het laatste verslag van 14 juli 2021 blijkt dat alle doelen zijn behaald. Ambulante Jeugdhulp heeft aangegeven dat hun rol thans beperkt is, omdat de moeder het al zo goed doet. [de minderjarige] voelt zich veilig en op haar gemak bij de moeder en wil ook graag dat de omgangsregeling wordt uitgebreid. Zij wil graag meer activiteiten met de moeder ondernemen en bij haar logeren. De moeder ziet niet in waarom de omgang niet sneller kan worden opgebouwd en uitgebreid dan nu het geval is. Er dient voortvarend te worden toegewerkt naar een omgang van minimaal acht uur per dag, conform de beschikking van 9 oktober 2018, en uiteindelijk naar een weekendregeling met overnachting, aldus de moeder.
5.3
De GI heeft ter zitting in hoger beroep op 27 augustus 2021 eveneens te kennen gegeven dat zowel de omgangsregeling tussen de moeder en [de minderjarige] als de samenwerking tussen de moeder en de GI goed verlopen. De moeder heeft de afgelopen tijd grote stappen gemaakt. [de minderjarige] heeft aangegeven dat ze meer omgang met de moeder wil dan nu het geval is en dat zij graag uitstapjes met de moeder wil maken. De GI is voornemens de omgang op korte termijn uit te breiden van tweeënhalf uur naar drie uur, begeleid, per twee weken. Na drie maanden zal een evaluatie plaatsvinden, waarna uitbreiding naar vier uur per twee weken, al dan niet (gedeeltelijk) onbegeleid, de volgende stap zal zijn. In de toekomst worden overnachtingen bij de moeder niet uitgesloten, maar de tijd is daar volgens de GI nu nog niet rijp voor. [de minderjarige] moet, gelet op haar zorgelijke seksuele ontwikkeling, nauwlettend in de gaten gehouden worden en begeleide omgang is in het weekend moeilijk te organiseren. Daarnaast heeft [de minderjarige] veel structuur nodig. Het is van belang dat de omgang met de moeder rustig wordt opgebouwd en een stevige basis heeft. Ook moet nog moet worden afgewacht hoe de traumatherapie waar [de minderjarige] dit jaar mee is gestart uitpakt, aldus de GI.
5.4
De gezinsouder heeft ter zitting op 27 augustus 2021 het volgende verklaard. [de minderjarige] is de afgelopen jaren rustiger geworden. Hoewel zij op sociaal-emotioneel gebied nog wel jonger is dan haar kalenderleeftijd, heeft zij behoorlijke stappen gemaakt. Ook op school gaat het een stuk beter. Wel zijn er nog steeds zorgen over met name haar seksuele ontwikkeling; ze laat grenzeloos en wervend gedrag zien. [de minderjarige] dient om die reden dan ook continu (elk kwartier/ half uur) in de gaten gehouden te worden. Zij heeft bijvoorbeeld ook een deurverklikker. Ook heeft zij veel begeleiding nodig op bijvoorbeeld het gebied van taakjes en hygiëne. De band tussen [de minderjarige] en de moeder is verbeterd. [de minderjarige] heeft vertrouwen kunnen opbouwen. Zij is nog wel wat angstig om alleen met de moeder te zijn, maar zij wil daar wel graag naar toe werken. De weerstand van de moeder tegen de plaatsing van [de minderjarige] in het gezinshuis zorgde in het verleden voor wrijving, maar dat is verminderd. De moeder is krachtiger geworden, mede door de evaluaties die tweemaandelijks plaatsvinden tussen haar, de ambulant begeleider, de GI en de gezinsouder. De samenwerking tussen alle betrokkenen gaat fijn en goed. De gezinsouder staat achter uitbreiding van de omgang tussen de moeder en [de minderjarige] via een rustige opbouwregeling. In dit kader dient er rekening mee te worden gehouden dat [de minderjarige] nog aan het begin staat van haar traumatherapie, waarin ook aandacht zal worden besteed aan haar verleden met de moeder.
5.5
De raad heeft ter zitting in hoger beroep op 27 augustus 2021 geadviseerd een aantal evaluatiemomenten, toetsingsmomenten en/of voorwaarden voor uitbreiding van de omgang vast te leggen in plaats van een opbouwschema, omdat het tempo waarop de omgang kan worden uitgebreid afhankelijk is van de ontwikkeling van [de minderjarige] .
Gelet op een aantal factoren, waaronder de traumatherapie van [de minderjarige] , kan bij voorbaat niet goed worden ingeschat wanneer [de minderjarige] klaar is voor de volgende stap in de omgang met de moeder. De raad benadrukt dat het belangrijk is dat de stappen die gemaakt worden positief bekrachtigd worden in plaats van dat het te snel gaat en er gestruikeld gaat worden.
5.6
Het hof overweegt als volgt.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting op 27 augustus 2021 is gebleken dat de omgangsregeling tussen de moeder en [de minderjarige] positief verloopt. Zowel de moeder als [de minderjarige] willen dat de omgang wordt uitgebreid, hetgeen recent ook is gebeurd. Ook de samenwerking tussen de moeder en de betrokken instanties, de GI, het gezinshuis en Ambulante Jeugdhulp, verloopt goed. Eenmaal per twee maanden vinden evaluaties tussen alle betrokkenen plaats. De moeder en [de minderjarige] hebben zowel afzonderlijk als gezamenlijk grote stappen gemaakt, hetgeen onder andere blijkt het verslag van Ambulante Jeugdhulp van 14 juli 2021. In dit verslag wordt geconcludeerd dat een stijgende lijn te zien is, die uitbreiding van de omgangsregeling mogelijk gaat maken. Ter zitting heeft de GI bevestigd ruimte te zien voor uitbreiding van de omgangsregeling. De GI heeft verklaard voornemens te zijn de omgangsregeling op korte termijn verder uit te breiden van tweeënhalf uur naar drie uur begeleide omgang per twee weken, waarna uitbreiding naar vier uur per twee weken, al dan niet (gedeeltelijk) onbegeleid, de volgende stap zal zijn. Ook de gezinsouder heeft ter zitting te kennen gegeven ruimte te zien voor uitbreiding van de omgangsregeling tussen de moeder en [de minderjarige] . De GI en de gezinsouder benadrukken wel dat het in het belang van [de minderjarige] is dat de omgangsregeling rustig wordt opgebouwd. [de minderjarige] heeft veel structuur en begeleiding nodig. Ook dient zij, mede gelet op haar zorgelijke seksuele ontwikkeling, nauwlettend in de gaten gehouden te worden. Voorts speelt een rol dat [de minderjarige] nog in de beginfase zit van traumatherapie en nog moet worden afgewacht wat de uitwerking van deze therapie op haar zal zijn. Het gezinshuis beschikt over de mogelijkheden [de minderjarige] op dit gebied te ondersteunen, terwijl het de vraag is in hoeverre de moeder dat kan.
Gelet op het voorgaande is het hof, overeenkomstig het advies van de raad, van oordeel dat het niet in het belang van [de minderjarige] is nu een opbouwregeling vast te stellen, maar dat de behoeften en draagkracht van [de minderjarige] steeds leidend dienen te zijn bij de beoordeling of ruimte bestaat voor uitbreiding van de omgang. Het is aan de GI om te beoordelen en te bepalen hoe de regeling moet worden opgebouwd en vormgegeven, mede aan de hand van de tweemaandelijkse evaluaties die nu plaatsvinden tussen de moeder, de GI, het gezinshuis en Ambulante Jeugdhulp. Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen, met dien verstande dat zal worden vastgesteld dat - overeenkomstig de huidige gang van zaken - de omgangsregeling tussen de moeder en [de minderjarige] eenmaal per twee maanden zal worden geëvalueerd door de moeder, de GI en de overige betrokken instanties.
5.7
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
in principaal hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep voor zover aan het oordeel van hof onderworpen;
bepaalt - met wijziging van de beschikking van de rechtbank Den Haag van 9 oktober 2018 in zoverre - dat de omgangsregeling tussen de moeder en [de minderjarige] eenmaal per twee maanden zal worden geëvalueerd door de moeder, de GI en de overige betrokken instanties;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
in incidenteel hoger beroep:
verklaart de GI niet-ontvankelijk.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M. van Baardewijk, mr. J.M.C. Louwinger-Rijk en mr. J.A. van Keulen, in tegenwoordigheid van mr. A. Paats als griffier en is op 12 oktober 2021 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.