ECLI:NL:GHAMS:2021:2997

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 oktober 2021
Publicatiedatum
12 oktober 2021
Zaaknummer
200.273.162/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de vraag of een mondelinge overeenkomst tot het vullen van een skybox bestaat en de gevolgen daarvan

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant], die een vordering heeft ingediend tegen [geïntimeerde] met betrekking tot een mondelinge overeenkomst voor het vullen van een skybox gedurende het voetbalseizoen 2017/2018. De rechtbank Noord-Holland had eerder de vordering van [appellant] afgewezen, waarop hij in hoger beroep is gegaan. De kern van het geschil draait om de vraag of er daadwerkelijk een bindende overeenkomst is gesloten tussen de partijen en of [geïntimeerde] verantwoordelijk was voor het vullen van de skybox.

De feiten zijn als volgt: [appellant] exploiteert [X] Travel en heeft een skybox gehuurd in het stadion Johan Cruijff ArenA. [geïntimeerde] was werkzaam bij Active Gebouwen Onderhoud B.V. en had in voorgaande seizoenen arrangementen afgenomen bij [X] Travel. Communicatie tussen de partijen via WhatsApp en e-mail suggereert dat er gesprekken zijn geweest over een betalingsschema, maar het hof oordeelt dat deze correspondentie niet voldoende bewijs levert voor het bestaan van een overeenkomst.

Het hof concludeert dat [appellant] zijn stellingen onvoldoende heeft onderbouwd en dat de betalingen die door [geïntimeerde] zijn gedaan niet aansluiten op het door [appellant] gestelde betalingsschema. Het hof bekrachtigt daarom het vonnis van de rechtbank en wijst de vordering van [appellant] af. Tevens wordt [appellant] veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.273.162/01
zaak-/rolnummer rechtbank Noord-Holland : C/15/284606 / HA ZA 19-109
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 5 oktober 2021
inzake
[appellant] h.o.d.n. [X] TRAVEL,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. H.M. Punt te Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. H.E. Eelkman te Rotterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en [geïntimeerde] genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 20 december 2019 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem, van 4 december 2019, onder bovenvermeld zaak-/rolnummer gewezen tussen [appellant] als eiser en [geïntimeerde] als gedaagde.
Het hof heeft bij arrest van 18 februari 2020 een mondelinge behandeling gelast. Van de mondelinge behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en – uitvoerbaar bij voorraad – zijn vordering alsnog zal toewijzen, met veroordeling van [geïntimeerde] tot terugbetaling van al hetgeen [appellant] op grond van het bestreden vonnis aan [geïntimeerde] heeft voldaan, en veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis en, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding in (naar het hof begrijpt) hoger beroep.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

2.1.
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2.1. tot en met 2.9. de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
2.2.
[appellant] drijft onder de naam [X] Travel een onderneming die zich bezig houdt met het aanbieden van hospitality arrangementen aan derden. In dit kader heeft [X] Travel voor het voetbalseizoen 2017/2018 een skybox gehuurd in het stadion Johan Cruijff ArenA te Amsterdam.
2.3.
[geïntimeerde] was destijds werkzaam bij Active Gebouwen Onderhoud B.V. De moedervennootschap van Active Gebouwen Onderhoud B.V., GSA Facilitaire Diensten B.V., heeft in de voetbalseizoenen 2015/2016 en 2016/2017 hospitality arrangementen afgenomen bij [X] Travel.
2.4.
Per WhatsApp-bericht van 22 maart 2018 heeft [geïntimeerde] het volgende aan [appellant] verstuurd:
‘Ik neem morgen betalingsschema eerst door.
Die stem ik af met [A] .’
Hierop heeft [appellant] diezelfde dag als volgt gereageerd:
‘Morgen ff contact. (…) En dan maandag ff met [A] regelen. Eindelijk een oplossing naar rust.’
en aansluitend, op de volgende dag 23 maart 2018:
‘ [geïntimeerde] , stuur ff t schema.
Nemen we t ff door.’
2.5.
Bij e-mail van 23 maart 2018 heeft [geïntimeerde] aan [appellant] bericht:
‘Bij deze voorstel
Dinsdag bespreken Kaag 12:00 uur’
In het procesdossier bevindt zich achter deze e-mail (pagina 2) onder de aanduiding ‘Begin doorgestuurd bericht:’ onderstaand schema:
2.6.
Op 30 april 2018 zijn tussen [geïntimeerde] en [appellant] de volgende WhatsApp-berichten verstuurd:
[geïntimeerde] :
‘ [A] gesproken.
Die heeft lijstje gemaakt.
Gooit nu betaling eruit.
En dan gaan we voor die 7 tot 10 per mnd.’
[appellant] :
‘Nou, ik ben benieuwd. Kan hij mij dat lijstje ook sturen, dan kan de facturatie trein op gang blijven.
Of moet ik m zelf ff bellen?
Heb liever dat hij dat lijstje via jou naar mij stuurt.’
[geïntimeerde] :
‘Komt goed [appellant] .
Lijstje komt.
Maar hou op over lijstjes allemaal aub.
We hebben een deal.
7 tot 10 per Md
Ik zorg dat alles loopt.
[A] voor de betaling.
En jij dat je alles thuis oplost.
Lijstjes hebben geen waarde voor mij.
[A] moet morgen of woensdag betaald hebben.
En dan nog een keer deze maand en dan lopen we aardig in de pas. (…)’
2.7.
[geïntimeerde] heeft in april en mei 2018 € 2.500,- respectievelijk € 1.500,- aan [appellant] betaald.
2.8.
[appellant] heeft bij e-mail van 30 november 2018 [geïntimeerde] gesommeerd om een bedrag van (het in 2.5. genoemde bedrag van € 63.000,- minus de in 2.7. genoemde bedragen van € 2.500,- en € 1.500,-) € 59.000,- binnen twee weken aan hem te voldoen. [geïntimeerde] heeft niet aan deze sommatie voldaan.
2.9.
Na daartoe op 14 januari 2019 verlof te hebben verkregen van de voorzieningenrechter te Amsterdam, heeft [appellant] ten laste van [geïntimeerde] conservatoir derdenbeslag gelegd onder ABN AMRO Bank N.V.

3.Beoordeling

3.1
[appellant] heeft, kort samengevat, van [geïntimeerde] betaling gevorderd van € 59.000,- in hoofdsom (zie 2.8 hiervoor). De rechtbank heeft de vordering afgewezen. Hiertegen is het hoger beroep gericht.
3.2
[appellant] heeft het volgende gesteld en aangeboden te bewijzen:
a. dat [X] Travel en [geïntimeerde] een mondelinge overeenkomst hebben gesloten op basis waarvan [geïntimeerde] zou zorgen voor de afname van de hospitality arrangementen in de skybox van [X] Travel;
b. dat [geïntimeerde] met opdrachtnemers van zijn voormalig werkgever was overeengekomen dat zij de facturen betalen van [X] Travel voor het gebruik van de skybox;
c. dat partijen (als gevolg van de niet-nakoming van voornoemde mondelinge overeenkomst door [geïntimeerde] ) een betalingsregeling hebben getroffen;
d. dat [geïntimeerde] herhaaldelijk heeft toegezegd de betalingsregeling na te zullen komen;
e. dat [geïntimeerde] ook daadwerkelijk een begin van uitvoering heeft gegeven aan voornoemde betalingsregeling.
3.3
Ad a en b. [appellant] heeft deze stellingen als volgt gemotiveerd. [geïntimeerde] heeft te kennen gegeven dat hij (ook) voor het seizoen 2017/1018 zorg zou dragen voor de afname van arrangementen in de skybox. [geïntimeerde] heeft [appellant] meermaals verzocht om de skybox te reserveren voor vrienden en relaties van hem. [geïntimeerde] verzocht [appellant] om de daarop betrekking hebbende facturen rechtstreeks te sturen naar een relatie van zijn toenmalige werkgever (contactpersoon: [B] ), namelijk naar Peinemann Hoogwerksystemen B.V. (contactpersoon: [C] ) of naar Holland Special Cleaning B.V. (hierna: HSC, contactpersoon: Arnold Jhagru). [geïntimeerde] was bij zijn toenmalige werkgever bevoegd te bepalen aan welke relatie de werkgever een opdracht zou gunnen om personeel ter beschikking te stellen. Van deze bevoegdheid maakte [geïntimeerde] misbruik door de relaties te bewegen tot betalingen aan hem in privé. Om die reden verzocht [geïntimeerde] [appellant] om de facturen voor de arrangementen rechtstreeks te sturen naar de relaties. Bij de comparitie in eerste aanleg heeft [appellant] verklaard dat het financiële risico van het onverkocht blijven van de skybox-arrangementen bij [geïntimeerde] lag en dat daar voor [geïntimeerde] tegenover stond dat hij gebruik kon maken van alle faciliteiten van de skybox, hetgeen gunstig was in het kader van relatiebeheer.
3.4
[geïntimeerde] heeft deze stellingen gemotiveerd betwist. Hij heeft aangevoerd dat er geen overeenkomst bestond die hem jegens [appellant] verplichtte om zorg te dragen voor de afname van de arrangementen. Hij was niet financieel verantwoordelijk voor het vullen van de skybox van [appellant] . Hij heeft weliswaar inderdaad verschillende relaties benaderd die ook enkele arrangementen hebben afgenomen, maar [geïntimeerde] was niet verplicht om dat te doen. [geïntimeerde] heeft zijn relaties zonder eigenbelang bij [appellant] geïntroduceerd. Hij ontving daar geen provisie voor. [appellant] heeft voor de arrangementen rechtstreeks bij de relaties gefactureerd en de relaties hebben rechtstreeks aan [appellant] betaald. [geïntimeerde] was niet bevoegd om namens zijn werkgever overeenkomsten aan te gaan en heeft dat ook niet gedaan. [geïntimeerde] was niet bevoegd te bepalen aan welke relatie zijn werkgever opdrachten zou geven en hij heeft de relaties van zijn werkgever niet bewogen tot betalingen aan hem in privé. [geïntimeerde] heeft nog gewezen op een bericht van 19 september 2018 waarin hij vermeldt dat [appellant] niet de indruk moet wekken dat het een probleem van [geïntimeerde] is en een bericht van 15 januari 2019 waarin [geïntimeerde] zijn verontwaardiging erover uitspreekt dat [appellant] hem nu aanspreekt.
3.5
Het ligt naar objectieve maatstaven geenszins voor de hand dat iemand zich verbindt om gedurende een geheel seizoen een skybox gevuld te krijgen en daarbij het financiële risico op zich neemt dat dit niet lukt, als daartegenover uitsluitend het voordeel bestaat dat hij dan ook zelf gebruik kan maken van de skybox in het kader van relatiebeheer. Nog minder voor de hand ligt dat een dergelijke ongebruikelijke overeenkomst niet op schrift wordt gesteld. Daarom mocht van [appellant] worden verwacht dat hij zijn stellingen hierover nader zou specificeren tegenover de gemotiveerde betwisting door [geïntimeerde] . Dat heeft hij niet gedaan. Hetgeen hij heeft gesteld over een constructie waarbij [geïntimeerde] zich in privé liet betalen door relaties van zijn werkgever, legt geen gewicht in de schaal, omdat daarmee niet wordt uitgelegd waarom [geïntimeerde] zich jegens [appellant] zou verbinden de skybox gevuld te krijgen en het financiële risico te dragen.
3.6
Ad c. [appellant] heeft deze stelling als volgt gemotiveerd. Uit de whatsapps van 22 en 23 maart 2018 en de e-mail van 23 maart 2018, in samenhang gelezen, volgt dat [geïntimeerde] ondubbelzinnig heeft erkend een bedrag van € 63.000,- aan [appellant] verschuldigd te zijn en dat hij voor de betaling daarvan de regeling heeft getroffen die gespecificeerd staat in de e-mail van 23 maart 2018.
3.7
Het hof verwerpt dit betoog. Uit de whatsapps van 22 en 23 maart 2018 en de e-mail van 23 maart 2018, in samenhang gelezen, volgt, indien aangenomen wordt dat het betalingsschema onderdeel uitmaakt van de e-mail hetgeen [geïntimeerde] heeft betwist, niet meer dan dat [geïntimeerde] zich bezig heeft gehouden met de totstandkoming van een betalingsschema en dat hij een voorstel daarover aan [appellant] kenbaar heeft gemaakt. Nu gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, niet voor de hand ligt aan te nemen dat [geïntimeerde] financieel ervoor verantwoordelijk was dat de skybox zou worden gevuld, ligt het evenmin voor de hand aan te nemen dat [geïntimeerde] zich achteraf wel zou verbinden om een bedrag aan [appellant] te betalen wegens onvoldoende afname van de skybox-arrangementen. De whatsapps van 22 en 23 maart 2018 en de e-mail van 23 maart 2018 kunnen net zo goed, zo niet beter, begrepen worden als dat [geïntimeerde] bemiddeld heeft ter bevordering van de totstandkoming van een betalingsregeling tussen [appellant] en [A] ( [A] ; namens HSC). In de hoedanigheid van bemiddelaar kan [geïntimeerde] heel goed een betalingsschema aan [appellant] hebben voorgesteld als voorstel voor een door [appellant] met HSC te sluiten overeenkomst.
3.8
Ad d. [appellant] heeft deze stelling als volgt gemotiveerd. Uit de whatsapps van 30 maart 2018, gelezen in samenhang met de whatsapps van 22 en 23 maart 2018 en de e-mail van 23 maart 2018, volgt dat [geïntimeerde] heeft toegezegd de betalingsregeling te zullen nakomen.
3.9
Het hof verwerpt ook dit betoog. Als [geïntimeerde] bemiddeld heeft ter bevordering van de totstandkoming van een betalingsregeling tussen [appellant] en HSC en in dat kader inderdaad een betalingsregeling is overeengekomen, kunnen de whatsapps van 30 maart 2018 net zo goed, zo niet beter, begrepen worden als dat [geïntimeerde] daarmee aan [appellant] heeft bevestigd dat een betalingsregeling (“deal”) is gesloten tussen [appellant] en HSC en dat [geïntimeerde] heeft toegezegd zijn bemiddelende rol in zoverre te zullen voortzetten dat hij zich ervoor zal inspannen dat HSC haar verplichtingen uit de overeengekomen betalingsregeling zal nakomen (“dat alles loopt”).
3.1
Ad e. [appellant] heeft deze stelling gemotiveerd door erop te wijzen dat [geïntimeerde] in april en mei 2018 € 2.500,- respectievelijk € 1.500,- aan [appellant] heeft betaald.
3.11
Ook dit betoog moet worden verworpen. De betalingen sluiten niet aan op het betalingsschema waarop [appellant] zich beroept. [geïntimeerde] heeft zijn betwisting gemotiveerd door een alternatieve verklaring voor deze betalingen te geven, namelijk dat dit betalingen voor wedstrijdkaarten waren. Het hof merkt op dat de betalingen ook goed verklaard kunnen worden doordat [geïntimeerde] bedragen die hij van HSC had ontvangen ter (gedeeltelijke) nakoming van de tussen [appellant] en HSC overeengekomen betalingsregeling, heeft doorbetaald aan [appellant] . In dat geval kan uit die betalingen evenmin worden afgeleid dat [geïntimeerde] zich heeft verbonden zelf voor die betalingen te zorgen, ook als hij geen betalingen van HSC zou ontvangen.
3.12
Gelet op dit alles heeft [appellant] zijn hiervoor in 3.2 weergegeven stellingen tegenover de gemotiveerde betwisting door [geïntimeerde] , en in het licht van de over en weer overgelegde producties, onvoldoende toegelicht. Hij heeft dus niet aan zijn stelplicht voldaan. Zijn stellingen moeten op die grond worden gepasseerd. Daarmee ontvalt de grondslag aan zijn vordering. Daarom moet het vonnis van de rechtbank worden bekrachtigd.
3.13
Daarnaast geldt dat [appellant] niet zal worden toegelaten tot bewijslevering, omdat zijn bewijsaanbod niet voldoet aan de daaraan in hoger beroep te stellen eisen. Het bewijsaanbod is niet voldoende specifiek. [appellant] heeft vijf getuigen genoemd: [B] , [C] , [A] , [D] en zichzelf. Hij heeft niet voldoende concreet aangegeven over welke van zijn stellingen deze getuigen een verklaring zouden kunnen afleggen. In memorie van grieven onder 23 lijkt zijn aanbod [B] , [C] en [A] als getuigen te doen horen, te zijn toegespitst op zijn stellingen over de hiervoor in 3.5 bedoelde constructie. Die stellingen zijn echter niet van belang, nu niet duidelijk is waarom die zouden bijdragen tot het bewijs van de stellingen die ten grondslag liggen aan de vordering. Over de vraag waarover [D] als getuige kan verklaren, heeft [appellant] niets aangevoerd. [appellant] zelf is al door de rechter ondervraagd geweest bij de comparitie in eerste aanleg. Hij heeft toen een verklaring afgelegd (zij het niet onder ede). Hij heeft niet nader aangegeven in hoeverre hij als getuige meer of anders kan verklaren dan hij al heeft gedaan of zijn advocaat al namens hem in de gedingstukken heeft aangevoerd. Ook op deze grond moet het vonnis van de rechtbank worden bekrachtigd.
3.14
Het hoger beroep faalt. [appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 760,- aan verschotten en € 2.031,- voor salaris;
verklaart de veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. G.C.C. Lewin, A.L.M. Keirse en J.M. van den Berg, en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 5 oktober 2021.