In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 5 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de partneralimentatie tussen een man en een vrouw na hun echtscheiding. De man, verzoeker in hoger beroep, had verzocht om de partnerbijdrage te verlagen naar € 2.010,- per maand en vanaf 1 januari 2020 op nihil te stellen, vanwege een wijziging in zijn financiële situatie na het verlies van zijn baan door een reorganisatie. De vrouw, verweerster in hoger beroep, heeft dit verzoek betwist en verzocht om de bestreden beschikking te bekrachtigen.
Het hof heeft vastgesteld dat de man zijn dienstverband bij de Compass Group heeft verloren en sindsdien met een WW-uitkering een eigen onderneming is gestart, die door de coronamaatregelen niet rendabel is gebleken. Het hof heeft overwogen dat de man onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij na zijn ontslag een hoger inkomen had kunnen verwerven en dat zijn inkomensverlies niet verwijtbaar is. De man heeft zijn transitievergoeding grotendeels geïnvesteerd in zijn onderneming, wat zijn financiële situatie heeft beïnvloed.
Uiteindelijk heeft het hof geoordeeld dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn om aan te nemen dat de man in staat is om naast zijn noodzakelijke kosten van levensonderhoud en de kinderalimentatie ook een partnerbijdrage te betalen. Daarom heeft het hof de partnerbijdrage met ingang van 1 januari 2020 op nihil gesteld. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij ieder de eigen kosten draagt. Deze beslissing is openbaar uitgesproken.