5.5Als gevolg van Covid-19 is in 2020 sprake geweest van onbetaald verlof en salarisvermindering. Vanaf november 2020 heeft de man te maken met “furlough”, waarbij de Britse overheid een bijdrage levert aan het salaris wanneer er niet wordt gewerkt vanwege de “furlough”. De man heeft gesteld dat de salarisvermindering vanaf november 2020 gemiddeld 15% bedraagt en ter onderbouwing salarisspecificaties alsmede overzichten met een toelichting op de “furlough pay” overgelegd. De vrouw heeft deze vermindering niet, althans in het licht van deze onderbouwing door de man onvoldoende betwist, zodat het hof hiervan zal uitgaan. De man heeft nog geen aangifte inkomstenbelasting 2020 ingediend. Hij heeft berekend dat in de jaren 2016-2019 over gemiddeld 57% van het totale inkomen inkomstenbelasting wordt ingehouden. Het hof zal de man hierin volgen.
Uitgaande van het door de man berekende inkomen van € 98.930,-, is een bedrag van € 42.540,- onbelast (98.930 x 43%), zijnde € 3.545,- per maand. Op dit bedrag zal het hof de maandelijkse verwervingskosten van (in 2020) gemiddeld € 682,- in mindering brengen, zodat een netto inkomen van € 2.863,- per maand resteert.
Een bedrag van € 56.390,- (98.930 x 57%) is in Nederland belast. Tot half april 2021 heeft de man de woonlasten van de voormalige echtelijke woning betaald. De vrouw heeft in haar draagkrachtberekening bij het hoger beroepsschrift (productie 6) een niet betwiste WOZ-waarde van € 862.000,- opgevoerd, die het hof eveneens zal hanteren. Deze WOZ-waarde leidt tot een eigenwoningforfait van € 5.172,-. Tussen partijen is niet in geschil dat de hypotheekrente € 36.142,- per jaar bedraagt. Per saldo is sprake van “belastbare inkomsten uit eigen woning” van (negatief) € 33.556,- en een persoonsgebonden aftrek van € 2.586,- (helft van het eigenwoningforfait dat de man voor de vrouw betaalt) aan de zijde van de man, zodat hij een belastbaar inkomen van (56.390 -/- 33.556 -/- 2.586=) € 20.248,- heeft. Over dit inkomen is de man alleen inkomstenbelasting verschuldigd, zijnde een bedrag van € 1.964,- (9,7%). Uit de overgelegde aangifte inkomstenbelasting 2018 (prod. 22 bij brief van 5 juni 2020) maakt het hof op dat de man slechts gedeeltelijk aanspraak kan maken op de algemene heffingskorting en de arbeidskorting. Bij gebreke aan nadere gegevens zal het hof ook voor 2020 dezelfde totale korting (€ 683,- per jaar) aanhouden. Dit brengt mee dat de man per saldo (1964 – 683 =) € 1.281,- aan inkomstenbelasting moet betalen zodat een netto inkomen van (56.390 – 1.281 =) € 55.109,- per jaar resteert, of te wel € 4.592,- per maand.
Het totale netto inkomen van de man bedraagt (2.863 + 4.592 =) € 7.455,- per maand.
Op dit inkomen worden de navolgende niet, dan wel onvoldoende betwiste lasten in mindering gebracht (draagkrachtloos inkomen):
Bijstandsnorm alleenstaande € 1.059,-
Woonlasten:
- kale huur € 1.425,-
- hypotheekrente € 3.011,-
- premie levensverzekering € 355,-
- forfait ov.eig.lasten € 95,-
af: gemiddelde basishuur € 230,-
Totaal € 4.656,-
Ziektekosten:
- verplicht eigen risico € 32,-
af: in bijstandsnorm begrepen
nominaal deel premie ZVW € 33,-
totaal: € 0,-
Draagkrachtloos inkomen € 5.715,-
Er resteert derhalve een draagkrachtruimte van (7.455 -/- 5.715 =) € 1.740,- per maand, waarvan 60% beschikbaar is voor partneralimentatie, zijnde € 1.044,-. De man betaalt € 921,- per maand aan kinderalimentatie, terwijl ook rekening moet worden gehouden met de zorgkorting van € 505,- per maand. Per saldo resteert dan geen draagkracht voor de man om naast de kinderalimentatie ook nog partneralimentatie te betalen. Dit is niet anders wanneer de voor de vrouw betaalde hypotheekrente niet vanuit het draagkrachtloos inkomen wordt meegenomen, zoals het hof in bovenstaande berekening heeft gedaan, maar vanuit de draagkracht.
Vanaf half april 2021 is de voormalige echtelijke woning verkocht. De man heeft een eigen woning gekocht. Volgens de man bedraagt de WOZ-waarde van deze woning per 1 januari 2021 € 447.000,-. Hij heeft voor de aankoop een hypothecaire geldlening (Annuïteiten Hypotheek) afgesloten van € 689.500,- De man gaat voor het eerste jaar uit van een – niet betwiste – rente van € 902,- per maand. De maandelijkse aflossing bedraagt € 1.501,-. Omdat de man in april 2021 nog huur voor zijn tijdelijke woning heeft betaald, zal het hof een nieuwe berekening maken voor de situatie per 1 mei 2021.
Uitgaande van het hiervoor genoemde in Nederland belastbare inkomen van € 56.390,-, een bijtelling wegens het eigenwoningforfait van € 2.235,- en een aftrekpost wegens betaalde hypotheekrente van € 10.824,-, resteert een belastbaar inkomen van € 47.801,-. Over het belastbaar inkomen tot € 35.129,- (schijf 1a) betaalt de man 9,7% belasting, derhalve
€ 3.407,-. Voor het resterende gedeelte ad € 12.672,- geldt een belastingpercentage van 37,1% (schijf 1b) en bedraagt de verschuldigde belasting € 4.701,-. Ook hier zal het hof uitgaan van een totale heffingskorting van € 683,-. Per saldo bedraagt de inkomstenbelasting (3.407 + 4.701 - 683=) € 7.425,-. Het netto inkomen van de man bedraagt dan (56.390 -/- 7.425 =) € 48.965,-, derhalve € 4.080,- per maand.
Het totale netto inkomen van de man bedraagt (2.863 + 4.080 =) € 6.943,- per maand.
Op dit inkomen worden de navolgende niet, dan wel onvoldoende betwiste lasten in mindering gebracht (draagkrachtloos inkomen, het hof is hierbij uitgegaan van de toepasselijke bedragen in 2021):
Bijstandsnorm alleenstaande € 1.075,-
Woonlasten:
- hypotheekrente € 902,-
- aflossing € 1.501,-
- forfait ov.eig.lasten € 95,-
af: gemiddelde basishuur € 235,-
Totaal € 2.263,-
Ziektekosten:
- verplicht eigen risico € 32,-
af: in bijstandsnorm begrepen
nominaal deel premie ZVW € 33,-
totaal: € 0,-
Draagkrachtloos inkomen € 3.338,-
Er resteert een draagkrachtruimte van (6.943 -/- 3.338 =) € 3.605,- per maand, waarvan 60% beschikbaar is voor partneralimentatie, zijnde € 2.163,- per maand. Rekening houdend met de in 2021 verschuldigde maandelijkse kinderalimentatie van € 948,- en een zorgkorting van € 532,- per maand, resteert een bedrag van € 683,- per maand aan netto draagkracht voor partneralimentatie. Om te berekenen wat de man bruto kan betalen, volgt het hof de methode Buijs: het beschikbare nettobedrag voor partneralimentatie van € 8.196,- per jaar wordt gebruteerd in Box 1 bij een belastbaar inkomen van € 47.801,-. In de schijf van 37,1% (schijf 1b) kan maximaal € 12.672,- vallen. € 12.672,- bruto is gelijk aan € 7.971,- netto. Het resterende netto bedrag, (8.196 – 7.971 =) € 225,-, valt in schijf 1a van 9,7%. € 225,- x (100 / (100 – 9,7 )) = € 249,-. Per saldo kan de man (12.672 + 249 =) € 12.921,- bruto per jaar betalen, dat wil zeggen € 1.077,- per maand.
Het hof zal bepalen dat de man dit bedrag met ingang van 1 mei 2021 aan de vrouw moet betalen.
Ter zitting is besproken wat de vooruitzichten voor het werk van de man zijn na de coronacrisis. Volgens de man moet voorlopig nog rekening worden gehouden met een korting van 15%. De man heeft informatie van de vakbond overgelegd, waarin wordt aangegeven dat – naar het hof begrijpt – tussen de werkgever en de vakbond een voorstel wordt besproken waarbij het salaris in oktober 2022 op 94% van het salaris voor Covid-19 zal bedragen. Ter zitting heeft de man meegedeeld dat dit voorstel is aangenomen.
Het hof overweegt dat de gevolgen van Covid-19 onzeker blijven, zeker in de luchtvaart. Het hof zal daarom geen berekening maken waarin wordt uitgegaan van de situatie dat de man weer zijn “pre-corona” salaris ontvangt. Het ligt echter op de weg van de man om de vrouw geïnformeerd te houden over de ontwikkelingen in zijn salaris.