ECLI:NL:GHAMS:2021:2967

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 september 2021
Publicatiedatum
12 oktober 2021
Zaaknummer
200.295.262/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van de Jeugdwet

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 21 september 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [de minderjarige]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft de beschikking van de kinderrechter van 24 maart 2021 aangevochten, waarin de machtiging tot uithuisplaatsing bij de vader werd verlengd. De minderjarige staat sinds 2 oktober 2020 onder toezicht van de gecertificeerde instelling (GI) en is op grond van een machtiging uithuisgeplaatst bij de vader. De moeder betoogt dat de situatie is verbeterd en dat de machtiging niet langer nodig is, terwijl de GI en de Raad voor de Kinderbescherming van mening zijn dat de verlenging noodzakelijk is voor het welzijn van de minderjarige.

Het hof heeft vastgesteld dat de minderjarige in een complexe gezinssituatie verkeert, waarbij zorgen bestaan over haar ontwikkeling en de thuissituatie bij de moeder. De moeder heeft sinds april 2021 contact met de minderjarige hersteld, maar het hof oordeelt dat er onvoldoende zicht is op de situatie bij de moeder en dat terugplaatsing op dit moment niet in het belang van de minderjarige is. De ouders zijn niet in staat om samen te werken in de opvoeding, wat leidt tot een loyaliteitsconflict voor de minderjarige. Het hof bekrachtigt daarom de beschikking van de kinderrechter, waarbij de machtiging tot uithuisplaatsing is verlengd tot 2 april 2022.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie -en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.295.262/01
Zaaknummer rechtbank: C/13/696883 / JE RK 21-83
beschikking van de meervoudige kamer van 21 september 2021 inzake
[de moeder],
wonende te [plaats A] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. Ö. Batur te Amsterdam,
en
de gecertificeerde instelling de stichting Jeugdbescherming Regio Amsterdam,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de GI.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
- de minderjarige [dochter] (hierna te noemen: [de minderjarige] );
- [de vader] (hierna te noemen: de vader).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Amsterdam,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kinderrechter) van 24 maart 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De moeder is op 7 juni 2021 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking.
2.2
De GI heeft op 6 juli 2021 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof is voorts het volgende stuk ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de moeder van 23 juni 2021 met bijlage, ingekomen op 30 juni 2021.
2.4
Het hof heeft [de minderjarige] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. Zij heeft daar geen gebruik van gemaakt.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 15 juli 2021 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de GI, vertegenwoordigd door de gezinsmanager;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw I. Stuifbergen.
De vader is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

3.De feiten

3.1
Uit het inmiddels door echtscheiding ontbonden huwelijk van de moeder en de vader (hierna gezamenlijk ook: de ouders) is – voor zover hier van belang – [de minderjarige] geboren [in] 2005.
De ouders oefenen sinds de beschikking van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) van 30 november 2011 gezamenlijk het gezag uit over [de minderjarige] .
3.2
[de minderjarige] staat sinds 2 oktober 2020 onder toezicht van de GI. Deze ondertoezichtstelling is nadien bij de - in zoverre niet - bestreden beschikking verlengd tot 2 april 2022.
3.3
[de minderjarige] is op grond van een daartoe strekkende machtiging sinds 2 oktober 2020 gedurende dag en nacht uithuisgeplaatst bij de vader.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, de machtiging uithuisplaatsing van [de minderjarige] binnen het netwerk, te weten bij de vader met gezag, met ingang van 2 april 2021 verlengd tot 2 april 2022.
4.2
De moeder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, het inleidende verzoek van de GI tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing af te wijzen.
4.3
De GI verzoekt de moeder in het hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, althans het hoger beroep van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Het hof dient te beoordelen of er gronden aanwezig waren en zijn voor een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] tot 2 april 2022 en of deze maatregelnodig was en is.
5.2
Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid, BW kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid. Op verzoek van de gecertificeerde instelling, kan de kinderrechter, krachtens artikel 1:265c, tweede lid, BW de duur van de machtiging telkens met ten hoogste een jaar verlengen.
5.3
De moeder betoogt dat de machtiging uithuisplaatsing bij de vader ten onrechte is verlengd. Sinds de bestreden beschikking is de relatie met [de minderjarige] in positieve zin veranderd en respecteert zij de keuzes van [de minderjarige] . [de minderjarige] komt sinds 7 april 2021 regelmatig bij haar thuis en verblijft daar inmiddels van vrijdag tot maandag of dinsdag. Ook heeft [de minderjarige] gedurende de meivakantie bij haar verbleven. Er is daarom geen sprake meer van een conflictsituatie en een machtiging uithuisplaatsing is dan ook niet langer nodig. Te meer nu [de minderjarige] het minder goed heeft bij de vader. Zo is de leerplichtambtenaar bij [de minderjarige] betrokken sinds zij bij de vader woont omdat het hem niet lukt om het schoolverzuim van [de minderjarige] te voorkomen. Ook heeft [de minderjarige] buiten medeweten van de vader een bijbaan genomen en heeft hij [de minderjarige] ’s spullen doorzocht zonder haar toestemming. Ter zitting in hoger beroep heeft de moeder aanvullend verklaard dat [de minderjarige] van vrijdag tot zondag bij haar verblijft. Op school gaat het slecht met [de minderjarige] , zij zal niet overgaan naar het volgende schooljaar. Family Supporters is gestart, hier hebben de moeder en [de minderjarige] baat bij. Terugplaatsing van [de minderjarige] kan tegelijkertijd met deze hulpverlening plaatsvinden. Gelet op het voorgaande is de moeder van mening dat het perspectief van [de minderjarige] bij haar ligt, temeer nu [de minderjarige] beter presteerde op haar vorige school in [plaats A] . De machtiging uithuisplaatsing is dan ook niet langer in het belang van [de minderjarige] noodzakelijk, zodat de inleidende verzoeken van de GI dienen te worden afgewezen, aldus de moeder.
5.4
De GI is van mening dat de verlenging van de machtiging uithuisplaatsing noodzakelijk is in het belang van [de minderjarige] . Positief is dat [de minderjarige] en de moeder sinds 7 april 2021 werken aan contactherstel, maar zorgelijk is dat niet met de GI wordt overlegd dat [de minderjarige] meerdere overnachtingen achter elkaar bij de moeder verblijft. Het is niet raadzaam dat [de minderjarige] op doordeweekse dagen bij de moeder verblijft gelet op de reisafstand die [de minderjarige] moet afleggen tussen het huis van de moeder in [plaats A] en haar school in [plaats B] . Reeds voor de uithuisplaatsing zorgde de reisafstand tussen het huis van de vader en haar vorige school voor schoolverzuim. Aanvankelijk ging het goed met [de minderjarige] bij de vader, maar sinds het contactherstel met de moeder staat de relatie met de vader onder druk. [de minderjarige] heeft ruzie gehad met de vader naar aanleiding van het schoolverzuim en haar bijbaan als schoonmaakster waar haar vader niets van wist. [de minderjarige] heeft toen enige tijd bij een vriendin verbleven. Daarnaast bestaan er zorgen over de thuissituatie bij de moeder. Family Supporters wordt ingezet bij beide ouders thuis maar tot op heden is onvoldoende zicht op de thuissituatie bij de moeder omdat Family Supporters daar pas op 18 juni 2021 kon starten. Daarnaast bestaat de kans dat de broer van [de minderjarige] , [broer van minderjarige] , met een voorwaardelijke PIJ-maatregel bij de moeder wordt geplaatst. Er is gebrekkig zicht op de ontwikkeling en persoonlijkheid van [broer van minderjarige] en de invloed daarvan op [de minderjarige] . Gelet hierop acht de GI het niet in het belang van [de minderjarige] dat zij weer bij haar moeder gaat wonen. Ter zitting in hoger beroep heeft de GI aanvullend verklaard dat [de minderjarige] mogelijk in een loyaliteitsconflict zit en veel keuzevrijheid krijgt van beide ouders waardoor zij alles zelf bepaalt. [de minderjarige] heeft duidelijke grenzen nodig en die krijgt zij op dit moment niet. Nu de hulpverlening pas sinds kort is gestart bij de moeder dient eerst meer zicht te komen op de situatie bij de moeder en hoe de omgang tussen [de minderjarige] en de moeder verloopt voordat [de minderjarige] eventueel kan worden teruggeplaatst, aldus de GI.
5.5
De raad heeft ter zitting in hoger beroep geadviseerd de bestreden beschikking te bekrachtigen. Hoewel het positief is dat er sinds kort contact is tussen [de minderjarige] en de moeder, is deze ontwikkeling nog pril. De moeder heeft [de minderjarige] veel verwijten gemaakt nadat zij uit huis werd geplaatst bij de vader. Gelet op deze problematiek, de druk op [de minderjarige] en de complexiteit van de situatie is de raad van mening dat meer tijd nodig is voor herstel van de relatie tussen [de minderjarige] en de moeder. Daarbij heeft de moeder lange tijd geweigerd haar medewerking te verlenen aan de noodzakelijk geachte hulpverlening. Het is van belang dat bij beide ouders inzicht komt in de behoeftes van [de minderjarige] in de huidige situatie. [de minderjarige] heeft rust en stabiliteit nodig en dit krijgt zij op dit moment niet. Wanneer [de minderjarige] wordt terug geplaatst bij de moeder is er mogelijk geen zicht meer op [de minderjarige] . De vader heeft daarentegen altijd meegewerkt en onderhoudt goed contact met de GI. Gelet hierop is het van belang dat [de minderjarige] bij de vader blijft wonen. In de tussentijd kan gewerkt worden aan het contactherstel tussen [de minderjarige] en de moeder, aldus de raad.
5.6
Het hof overweegt als volgt.
Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is het volgende gebleken. [de minderjarige] is opgegroeid in een gezin waarbij sprake was van een complexe dynamiek. Het vermoeden bestond dat [de minderjarige] werd onderdrukt door de moeder en haar oudere broer [broer van minderjarige] en dat er mogelijk sprake is geweest van fysieke mishandelingen in de thuissituatie van de moeder. Haar broer verblijft, wegens verdenking van diverse strafbare feiten, in een jeugdinrichting. De GI is sinds maart 2019 bij het gezin betrokken in het preventief kader
.Het is de GI echter niet gelukt hulpverlening in te zetten, waarop de raad een beschermingsonderzoek is gestart. Tijdens dit onderzoek, op 11 september 2020, is [de minderjarige] weggelopen bij de moeder en naar de vader gegaan, waarop zij niet wilde terugkeren. Het onderzoek heeft geresulteerd in een ondertoezichtstelling van de GI en uithuisplaatsing van [de minderjarige] bij de vader per 2 oktober 2020. Er bestonden onder andere zorgen over de opvoedsituatie bij de moeder thuis en het gebrek aan zicht daarop. [de minderjarige] is uithuisgeplaatst bij de vader om haar rust te geven en een nieuwe start te maken op een nieuwe school. De beschikking van de rechtbank is op 23 maart 2021 door het hof bekrachtigd, waarbij onder meer is overwogen dat de relatie tussen de moeder en [de minderjarige] gedurende de uithuisplaatsingsperiode ernstig onder druk is komen te staan. Sinds begin april 2021 is het contact tussen de moeder en [de minderjarige] hersteld. Familiy Supporters is pas sinds 18 juni 2021 bij de moeder thuis betrokken omdat de moeder toen pas haar medewerking daaraan wilde verlenen. Ter zitting in hoger beroep is gebleken dat [de minderjarige] veel verzuimt van school en mogelijk zal doubleren. Daarnaast is gebleken dat er veiligheidsafspraken zijn gemaakt waarbij is afgesproken dat [de minderjarige] van vrijdag tot zondag bij de moeder verblijft en de overige dagen bij de vader.
5.7
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de machtiging uithuisplaatsing op de juiste gronden is verlengd, dat de gronden voor uithuisplaatsing ook nu nog bestaan en dat de verlenging van de uithuisplaatsing nodig was en is. [de minderjarige] is destijds uithuisgeplaatst vanwege zorgen over haar ontwikkeling bij de moeder thuis en het gebrek aan zicht daarop. Hoewel Family Supporters onlangs is gestart, is er tot op heden onvoldoende zicht op de thuissituatie bij de moeder. Terugplaatsing bij de moeder is daarom nu nog niet op zijn plaats, omdat het gevaar te groot is dat [de minderjarige] dan in dezelfde situatie terecht zal komen als voor de uithuisplaatsing. Tevens is van belang dat er beter zicht komt op het contact tussen [de minderjarige] en de moeder. [de minderjarige] heeft namelijk langere tijd, nadat zij is weggelopen van de moeder naar de vader, geen contact gehad met de moeder en het contact is pas sinds april 2021 hersteld. Het is niet duidelijk in hoeverre dat contactherstel al dan niet het gevolg is van conflicten tussen [de minderjarige] en haar vader. Wat wel duidelijk is, is dat [de minderjarige] in een loyaliteitsconflict zit wat schadelijk is voor haar ontwikkeling. Het is van belang dat beide ouders [de minderjarige] structuur gaan bieden, of in ieder geval beter met elkaar gaan samenwerken waar het de opvoeding en verzorging van [de minderjarige] betreft, maar zij laten het daarin al lange tijd afweten. De ouders geven [de minderjarige] nu teveel zelf de regie over haar leven, wanneer zij bij welke ouder verblijft, waardoor [de minderjarige] -omdat het ouders betreft die niet met elkaar samenwerken en communiceren en in ieder geval moeder het verblijf van [de minderjarige] bij de vader afkeurt- waarschijnlijk teveel het gevoel krijgt om tussen haar ouders te moeten kiezen. Dit is een te zware last voor [de minderjarige] en dus niet in haar belang. Het hof begrijpt de zorg van de moeder met betrekking tot het schoolverzuim van [de minderjarige] bij de vader, maar dit weegt onvoldoende op tegen de te grote zorgen die er zijn over een terugplaatsing bij de moeder. Overigens kan de moeder, ook wanneer [de minderjarige] in [plaats B] naar school gaat, proberen invloed uit te oefenen op de schoolgang van [de minderjarige] , voor zover de moeder dat niet al probeert. De bestreden beschikking zal, gelet op het voorgaande, worden bekrachtigd.
5.8
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.F. Miedema, J.M. van Baardewijk en J. Kloosterhuis, in tegenwoordigheid van de griffier en is op 21 september 2021 in het openbaar uitgesproken door mr. J.M. van Baardewijk.