ECLI:NL:GHAMS:2021:2965

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 september 2021
Publicatiedatum
12 oktober 2021
Zaaknummer
200.293.914/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van de Jeugdwet

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 21 september 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van drie minderjarigen, geboren uit het inmiddels ontbonden huwelijk van de moeder en de vader. De moeder, die in hoger beroep ging tegen een eerdere beschikking van de kinderrechter, verzocht om de verlenging van de machtiging te beperken. De gecertificeerde instelling (GI) had de machtiging uithuisplaatsing van de kinderen, die sinds 10 september 2020 in een netwerkpleeggezin verblijven, op verzoek verlengd tot 4 oktober 2021. De moeder voerde aan dat de GI niet voldoende werkte aan terugplaatsing van de kinderen en dat zij in staat was om de opvoedtaken over te nemen.

De GI daarentegen stelde dat de verlenging van de machtiging gerechtvaardigd was vanwege de problematiek van de moeder, die moeilijk omgaat met tegenslagen en onvoldoende emotioneel beschikbaar is voor de kinderen. De raad voor de kinderbescherming adviseerde om de bestreden beschikking te bekrachtigen, omdat de moeder onvoldoende inzicht heeft in de impact van haar gedrag op de kinderen. Het hof oordeelde dat de gronden voor de uithuisplaatsing ten tijde van de beschikking aanwezig waren en dat de veiligheid van de kinderen in het contact met de moeder niet kon worden gegarandeerd. De beschikking van de kinderrechter werd bekrachtigd, en het hof wees het verzoek van de moeder af.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie -en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.293.914/01
zaaknummer rechtbank: C/13/696056 / JE RK 21-34
beschikking van de meervoudige kamer van 21 september 2021 inzake
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. W.P.A. Vos te Amsterdam,
en
de gecertificeerde instelling de Stichting Jeugdbescherming Regio Amsterdam,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de GI.
Als belanghebbenden zijn verder aangemerkt:
- de minderjarige [kind 1] (hierna te noemen: [kind 1] );
- de minderjarige [kind 2] (hierna te noemen: [kind 2] );
- de minderjarige [kind 3] (hierna te noemen: [kind 3] );
- [de vader] (hierna te noemen: de vader), advocaat: mr. W.R.S. Ramhit te Hoofddorp.
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Amsterdam,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kinderrechter) van 25 februari 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De moeder is op 6 mei 2021 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking.
2.2
De GI heeft op 29 juni 2021 een verweerschrift ingediend.
2.3
De advocaat van de vader heeft bij brief van 20 mei 2021, ingekomen op 25 mei 2021, meegedeeld dat de vader geen verweer zal voeren en niet ter zitting in hoger beroep zal verschijnen, hij refereert zich aan het oordeel van het hof.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 15 juli 2021 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de GI, vertegenwoordigd door de gezinsmanager in aanwezigheid van een collega;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw I. Stuifbergen.

3.De feiten

3.1
Uit het inmiddels door echtscheiding ontbonden huwelijk van de moeder en de vader (hierna gezamenlijk ook : de ouders) zijn geboren:
- [kind 1] , [in] 2012;
- [kind 2] , [in] 2015;
- [kind 3] , [in] 2016 (hierna gezamenlijk: de kinderen).
De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over de kinderen.
3.2
De kinderen staan sinds 4 oktober 2019 onder toezicht van de GI.
De ondertoezichtstelling is nadien telkens verlengd, laatstelijk tot 4 oktober 2021.
3.3
De kinderen zijn op grond van een daartoe strekkende (spoed)machtiging sinds 10 september 2020 gedurende dag en nacht uithuisgeplaatst in een netwerkpleeggezin, te weten bij de grootouders vaderszijde.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, op verzoek van de GI, de machtiging uithuisplaatsing van de kinderen in een voorziening voor pleegzorg, te weten bij grootouders vaderszijde, verlengd tot 4 oktober 2021.
4.2
De moeder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, de verlenging van de machtiging uithuisplaatsing te beperken in de duur van dit geding.
4.3
De GI verzoekt het hoger beroep van de moeder niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel deze af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid, BW kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
Ingevolge artikel 1:265c, tweede lid, BW kan de kinderrechter de duur van de machtiging op verzoek van de gecertificeerde instelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
5.2
De moeder kan zich niet verenigen met de beschikking waarvan beroep en voert daartoe het volgende aan.
De moeder is van mening dat de machtiging uithuisplaatsing en de duur daarvan in strijd zijn met het subsidiariteits- en proportionaliteitsbeginsel. Zij verzoekt dan ook de machtiging uithuisplaatsing te beperken in de duur van dit geding. Zij herkent de bedreigingen in de ontwikkeling van de kinderen niet en is van mening dat zij de opvoedtaken gedurende de week van de ouders van de vader kan overnemen. Temeer gelet op het feit dat de moeder aan alle door de GI aangedragen hulpverlening heeft meegewerkt.
Verder is de moeder van mening dat de GI ten onrechte niet werkt aan terugplaatsing van de kinderen bij haar. Op dit moment hebben de moeder en de kinderen helemaal geen omgang terwijl bij 10 voor Toekomst positieve omgangsmomenten hebben plaatsgevonden. Hierdoor raken de moeder en de kinderen steeds verder van elkaar verwijderd. Dit is in strijd met de Richtlijn Pleegzorg voor jeugdhulp en jeugdbescherming en vaste jurisprudentie, op grond waarvan moet worden geïnvesteerd in de band tussen ouder en kind teneinde een terugkeer naar huis te bewerkstelligen. Alles moet uit de kast worden gehaald om een terugkeer van het kind naar de gezagdragende ouder te realiseren. Daarbij dient de GI rekening te houden met de beperkingen van de moeder op grond van het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap. Volgens de moeder heeft zij onvoldoende gelegenheid gehad en onvoldoende duiding gekregen aan welke eisen zij moet voldoen zodat de kinderen bij haar kunnen terugkeren. Zij staat open voor hulp en begeleiding en daardoor zijn er tal van beschermende factoren die ertoe bijdragen dat de moeder het ouderschap succesvol kan uitoefenen. Op dit moment ontvangt de moeder hulp vanuit de reclassering en ontvangt zij intensieve ambulante behandeling van Indaad.
5.3
De GI is van mening dat de machtiging uithuisplaatsing terecht is verlengd. Hiertoe bestond en bestaat noodzaak als gevolg van de problematiek van de moeder. Zij kan moeilijk omgaan met tegenslagen en stress. Ook is zij onvoldoende emotioneel beschikbaar voor de kinderen en is er bij haar sprake van een instabiele opvoedomgeving. Als gevolg hiervan laat [kind 1] geparentificeerd gedrag zien omdat hij het gevoel heeft dat hij moet uitkijken voor de veiligheid van [kind 2] en [kind 3] . Verder bracht de moeder [kind 2] niet alle dagen naar school en laten [kind 2] en [kind 3] grenzeloos gedrag zien in aanwezigheid van de moeder.
Voorafgaand aan de uithuisplaatsing is de moeder opgepakt voor het vernielen van een autoruit en het bedreigen van en schreeuwen tegen de politie in aanwezigheid van de kinderen. Sinds de uithuisplaatsing is de moeder meermaals onaangekondigd op het schoolplein van de kinderen verschenen. Ook heeft zij meerdere malen voor de deur van de grootouders vaderszijde gestaan. Zij heeft gedreigd de kinderen te ontvoeren en heeft getracht stenen door de ruiten van de grootouders te gooien. De moeder heeft hierover aangegeven geen spijt te hebben. Ook heeft de moeder de gezinsmanager bedreigd en is zij agressief geweest richting de vader na afloop van de zitting in eerste aanleg. Als gevolg van haar gedrag heeft de moeder tweemaal een schriftelijke aanwijzing gekregen. De laatste, van 18 maart 2021 strekt tot schorsing van de omgang. In verschillende telefoongesprekken heeft de moeder suïcidale uitspraken gedaan. Door dit alles zijn er zorgen over haar psychische gezondheid.
De GI heeft wel degelijk geprobeerd het contact tussen de moeder en de kinderen te stimuleren. Dit is echter niet mogelijk gebleken door het gedrag van de moeder. Inmiddels is duidelijk dat de moeder zwakbegaafd is en is zij doorverwezen naar Inforsa voor diagnostiek in verband met haar ernstige individuele problematiek. Door haar persoonlijke problematiek lukt het de moeder onvoldoende om emotioneel beschikbaar te zijn voor de kinderen. Zo blijkt uit de begeleide omgangsmomenten van 18 september 2020, 17 december 2020 en 5 februari 2021, waarbij de GI en 10 voor Toekomst voor, tijdens en na ieder omgangsmoment zich hebben ingespannen om de omgang te laten slagen. Dit is echter niet gelukt doordat de moeder de kinderen tijdens de omgangsmomenten in lastige situaties bracht. Hierdoor moest zij tijdens de omgangsmomenten doorgaans worden begrensd door de begeleiding. Verder is gebleken dat de moeder geen probleeminzicht heeft, een andere belevingswereld en andere verwachtingen heeft. Ook is het gedrag dat de moeder in aanwezigheid van de kinderen laat zien, waarbij zij agressief is naar andere volwassenen, niet in hun belang. Nu de hulpverlening vanuit de reclassering, Inforsa en Indaad nog maar net is begonnen is de moeder nog niet zo stabiel als de GI zou willen. Gelet op het voorgaande kan niet worden gewerkt aan thuisplaatsing, aldus de GI.
5.4
De raad heeft ter zitting in hoger beroep geadviseerd de bestreden beschikking te bekrachtigen. De raad ziet dat de moeder onvoldoende begrijpt dat het voor de kinderen moeilijk is om getuige te zijn van de incidenten die zij veroorzaakt. Dit levert een onwerkbare situatie op voor de GI waardoor de GI genoodzaakt is geweest om de omgang op te schorten. Het is dan ook goed dat de moeder inmiddels de hulp accepteert, zodat dit op termijn zijn vruchten af kan werpen. Op dit moment is naar thuisplaatsing toewerken echter niet op zijn plaats. De raad is dan ook van mening dat de GI voldoende heeft geprobeerd om de omgang tussen de moeder en de kinderen tot stand te brengen maar uiteindelijk heeft gedaan wat nodig is in het belang van de kinderen. Het zicht en de regie hierover dienen bij de GI te blijven, aldus de raad.
5.5
Het hof overweegt als volgt.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is het volgende gebleken.
Sinds 2015 zijn er zorgen over de thuissituatie en de ontwikkeling van de kinderen, onder meer in verband met onder stimulatie en onvoldoende structuur. In april 2019 is de zaak (wederom) overgedragen aan de GI in verband met de aanhoudende zorgen. Uit de SAVE rapportage van 25 maart 2019 blijkt dat er zorgen zijn over de psychische gesteldheid van de moeder. De moeder is ambivalent in het aannemen van hulp en hield de jongste kinderen veel thuis door hen niet naar de opvang en/of school te brengen. Ook is gezien dat [kind 1] geparentificeerd gedrag liet zien waarbij hij de moeder compenseert.
Directe aanleiding voor de uithuisplaatsing was agressief gedrag van de moeder in aanwezigheid van een of meer van de kinderen. Dergelijk gedrag, onder meer bij de woning van de grootouders, heeft zij daarna vaker laten zien, ook in het bijzijn van een of meer van de kinderen, waarbij de politie er meermalen aan te pas heeft moeten komen. Vanwege zorgen over haar psychische gesteldheid is de moeder op 27 februari 2021 gezien door de Spoedeisende Psychiatrie Amsterdam. Zij hebben de moeder psychische hulp geadviseerd. Uit het afsluitend behandelplan 10 voor Toekomst van 2 maart 2021 blijkt dat er vanwege de verbaal agressieve uitingen van de moeder meerdere meldingen over haar zijn gedaan bij de GGD, de woningbouw, de buren, de politie en de GI. Ook heeft de woningbouw de moeder gesommeerd haar woning schoon te houden.
Tijdens de begeleide omgang belastte de moeder de kinderen met uitspraken over hun verblijfplaats. Verder is de moeder afspraken met de hulpverlener van 10 voor Toekomst, die de omgang begeleidde, meermaals niet nagekomen. Hierover is op 13 november 2020 een schriftelijke aanwijzing aan de moeder gegeven. Ook heeft de moeder de gezinsmanager meerdere malen (met de dood) bedreigd en is zij tijdens een begeleid omgangsmoment met de gezinsmanager in discussie gegaan, in aanwezigheid van de kinderen. Verder heeft de moeder meerdere keren aangegeven voornemens te zijn de kinderen te ontvoeren. Later heeft de moeder ook dreigingen geuit richting de vader. Vanwege het gedrag van de moeder heeft de GI met een schriftelijke aanwijzing van 18 maart 2021 de omgang tussen de moeder en de kinderen opgeschort. Desondanks is de moeder op 9 april 2021 opnieuw op de school van de kinderen verschenen, dit is geëindigd in een handgemeen met een docent van de school waarna de moeder is meegenomen door de politie.
De moeder heeft bij Arkin een (neuro)psychologisch onderzoek ondergaan op 21 december 2020 welk onderzoek zich heeft beperkt tot haar cognitieve capaciteiten. Uit de rapportage blijkt dat het intellectuele functioneren van de moeder wordt geschat op zeer laag begaafd niveau, waarbij sprake is van een disharmonisch intelligentieprofiel. In het afsluitend behandelplan van Tien voor Toekomst van 2 maart 2021 is de moeder geadviseerd een emotieregulatie traject te volgen. Sinds mei 2021 is de moeder met spoed aangemeld bij Inforsa.
5.6
Het hof is gelet op het voorgaande van oordeel dat de gronden voor de uithuisplaatsing van de kinderen ten tijde van de bestreden beschikking aanwezig waren en thans nog aanwezig zijn. Daarbij is van belang dat het hof in deze procedure enkel de periode van de huidige verlenging van de uithuisplaatsing beoordeelt en dus niet de (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing in het verleden. De moeder heeft al geruime tijd geen omgang meer met de kinderen doordat zij zich meermalen agressief en onveilig heeft gedragen, mede in hun aanwezigheid. Ook na verschillende aanwijzingen bleef zij dusdanig veel moeite houden zichzelf onder controle te houden dat de GI zich genoodzaakt heeft gezien de omgang volledig op te schorten, omdat de veiligheid van de kinderen in het contact met de moeder niet kan worden gegarandeerd. Het vermoeden is dat het gedrag van moeder (mede) wordt veroorzaakt door haar psychische gesteldheid, waarvoor zij behandeling behoeft en de moeder is daarvoor inmiddels aangemeld bij Inforsa. Die behandeling moet echter nog van de grond komen en daardoor kan op dit moment de veiligheid van de kinderen in het contact met de moeder niet worden gegarandeerd, laat staan dat terugplaatsing van de kinderen bij de moeder aan de orde zou kunnen zijn. Mede aan de hand van het verloop van de behandeling zal gekeken moeten worden of en wanneer het herstarten van -eerst weer begeleide- omgang verantwoord is. Pas daarna kan dan worden gekeken of er eventueel verdere stappen kunnen worden gemaakt in het contact tussen de moeder en vervolgens of op -voor de kinderen aanvaardbare- termijn eventuele terugplaatsing wellicht mogelijk is.
5.7
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.F. Miedema, mr. J.M. van Baardewijk en mr. J. Kloosterhuis, in tegenwoordigheid van de griffier en is op 21 september 2021 in het openbaar uitgesproken door mr. J.M. van Baardewijk.