ECLI:NL:GHAMS:2021:2964

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 september 2021
Publicatiedatum
12 oktober 2021
Zaaknummer
200.290.261/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gezamenlijk gezag en bekrachtiging van de bestreden beschikking in een familierechtelijke zaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 21 september 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de uitoefening van het gezag over een minderjarige, geboren uit de relatie van de vrouw en de man. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, heeft de beschikking van de rechtbank Noord-Holland van 25 november 2020 bestreden, waarin gezamenlijk gezag over de minderjarige was vastgesteld. De vrouw verzoekt om eenhoofdig gezag, terwijl de man, verweerder in hoger beroep, de bestreden beschikking wenst te laten bekrachtigen. Tijdens de mondelinge behandeling op 18 augustus 2021 zijn beide partijen verschenen, bijgestaan door hun advocaten, en was ook de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig.

Het hof heeft vastgesteld dat de ouders sinds de bestreden beschikking gezamenlijk gezag uitoefenen en dat er een zorgregeling is vastgesteld. De vrouw betoogt dat gezamenlijk gezag niet in het belang van de minderjarige is, omdat er communicatieproblemen zijn en de man vaak niet bereikbaar is voor belangrijke beslissingen. De man daarentegen stelt dat gezamenlijk gezag het uitgangspunt is en dat er geen onaanvaardbaar risico bestaat dat de minderjarige klem of verloren raakt tussen de ouders.

De Raad voor de Kinderbescherming heeft geadviseerd om de bestreden beschikking te bekrachtigen, ondanks de communicatieproblemen tussen de ouders. Het hof overweegt dat het wettelijk uitgangspunt is dat ouders gezamenlijk het gezag uitoefenen, en dat de vrouw onvoldoende heeft aangetoond dat er een onaanvaardbaar risico bestaat voor de minderjarige. Het hof concludeert dat de communicatie tussen de ouders niet zo gebrekkig is dat essentiële beslissingen niet kunnen worden genomen. Daarom heeft het hof het verzoek van de vrouw afgewezen en de bestreden beschikking bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.290.261/01
Zaaknummer rechtbank: C/15/300560 / FA RK 20-1279
Beschikking van de meervoudige kamer van 21 september 2021 in de zaak van
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. E.M. Meppelink te Haarlem,
en
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. J.M.A. Mooijman te Hoorn.
Als (overige) belanghebbende in deze zaak is aangemerkt:
- de minderjarige [zoon] (hierna te noemen: [de minderjarige] ), geboren [in] 2009
te [geboorteplaats] .
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag,
locatie Haarlem,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna te noemen: de rechtbank) van 25 november 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De vrouw is op 16 februari 2021 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van 25 november 2020.
2.2
De voorzitter heeft op 26 juli 2021 met de minderjarige gesproken. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van dit gesprek zakelijk weergegeven.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 18 augustus 2021 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw D.M. van Dijk.

3.De feiten

3.1
Uit de (inmiddels verbroken) relatie van de man en de vrouw (hierna gezamenlijk te noemen: de ouders) is [de minderjarige] geboren.
De man heeft [de minderjarige] erkend. De ouders oefenen sinds de bestreden beschikking gezamenlijk het gezag uit over [de minderjarige] .
3.2
Bij - de in zoverre niet bestreden - beschikking van 25 november 2020 is een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vastgesteld, die inhoudt dat [de minderjarige] eenmaal per veertien dagen bij de man verblijft in de oneven weken van vrijdag 19:00 uur tot zondag 19:00 uur, waarbij de overdracht plaatsvindt op het P+R terrein bij de vestiging McDonalds te [plaats] , alsmede gedurende helft van de vakanties en feestdagen. Voorts is – kortgezegd - bepaald dat de man aan de vrouw als bijdrage in de kosten van de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] moet voldoen van €150,- per maand, met ingang van 1 oktober 2020.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, bepaald dat de ouders gezamenlijk met de uitoefening van het gezag over [de minderjarige] worden belast.
4.2
De vrouw verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, te bepalen dat zij wordt belast met het eenhoofdig gezag over [de minderjarige] .
4.3
De man verzoekt ter zitting in hoger beroep bekrachtiging van de bestreden beschikking.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:253c lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag dan wel hem alleen met het gezag over het kind te belasten. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat indien het verzoek ertoe strekt de ouders met het gezamenlijk gezag te belasten en de andere ouder met gezamenlijk gezag niet instemt, het verzoek slechts wordt afgewezen indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.2
De vrouw betoogt dat de rechtbank ten onrechte de man tezamen met de vrouw heeft belast met het gezag over [de minderjarige] en voert daartoe het navolgende aan. Gezamenlijk gezag is niet in het belang van [de minderjarige] . [de minderjarige] is gediagnosticeerd met een autismespectrumstoornis en in het verleden zijn er veel (medische) beslissingen over [de minderjarige] genomen waarbij enige snelheid was geboden. De man is vaak niet bereikbaar voor de vrouw op het moment dat er beslissingen genomen moeten worden. Hij laat de vrouw alle belangrijke beslissingen nemen en is het er achteraf niet mee eens. Daarnaast zijn de ouders niet in staat om op een behoorlijke wijze met elkaar te communiceren, wat maakt dat er een onaanvaardbaar risico bestaat dat [de minderjarige] klem en verloren raakt tussen de ouders.
5.3
De man stelt zich op het standpunt dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd. Hij voert daartoe het navolgende aan. Gezamenlijk gezag is het uitgangspunt. De man heeft geen argumenten gehoord waaruit blijkt dat er bij de uitoefening van gezamenlijk gezag een onaanvaardbaar risico bestaat dat [de minderjarige] klem of verloren raakt tussen de ouders of waarom gezamenlijk gezag anderszins niet in zijn belang zou zijn. De man is het met de vrouw eens dat er gewerkt moet worden aan de onderlinge communicatie en staat open voor een traject als Ouderschap Blijft, maar dat staat los van het gezag.
5.4
De raad heeft ter zitting in hoger beroep geadviseerd om de bestreden beschikking te bekrachtigen. Volgens de raad zijn de ouders in staat om gezamenlijk het gezag over [de minderjarige] uit te oefenen. De raad onderkent dat de ouders communicatieproblemen hebben, maar deze problemen staan volgens de raad niet in de weg aan het uitoefenen van gezamenlijk gezag. De raad acht het wel van belang dat de ouders zich wenden tot de gemeente voor het volgen van het traject Ouderschap Blijft, teneinde de onderlinge communicatie te verbeteren en te leren hoe ze het beste invulling kunnen geven aan het gezamenlijk gezag.
5.5
Het hof overweegt als volgt.
Het wettelijk uitgangspunt is dat de ouders gezamenlijk het gezag over hun kind uitoefenen. Afwijzing van het inleidend verzoek van de man kan dan ook alleen aan de orde zijn als één van de uitzonderingsgronden van het tweede lid van artikel 1:253c BW zich voordoet. Volgens vaste jurisprudentie brengt het ontbreken van een goede communicatie tussen de ouders niet zonder meer mee dat in het belang van het kind het gezag bij één van de ouders moet worden gelaten. Wel is voor gezamenlijk gezag vereist dat de ouders daadwerkelijk in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening en dat zij beslissingen van enig belang over hun kind in gezamenlijk overleg kunnen nemen, althans tenminste in staat zijn afspraken te maken over situaties die zich rond hun kind kunnen voordoen, zodanig dat het kind niet klem of verloren raakt tussen de ouders.
Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is gebleken dat de verstandhouding tussen de ouders niet optimaal is, maar dat communicatie mogelijk is. De zorgregeling loopt goed en gebleken is dat het de ouders aardig lukt om afspraken te maken in het belang van [de minderjarige] . In het kindgesprek met de voorzitter van 26 juli 2021 heeft [de minderjarige] te kennen gegeven dat hij het fijn vindt als zijn ouders samen beslissingen over hem mogen nemen.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat de communicatie tussen de ouders thans zo gebrekkig is dat essentiële beslissingen ten aanzien van [de minderjarige] niet of niet naar behoren kunnen worden genomen en dat er een onaanvaardbaar risico bestaat dat [de minderjarige] klem of verloren zal raken. Naar het oordeel van het hof heeft de vrouw onvoldoende concreet gemaakt welke omstandigheden volgens haar in de weg staan aan het gezamenlijk uitoefenen van het gezag. Zij heeft onvoldoende onderbouwd waaruit het risico dat [de minderjarige] klem of verloren zou raken, bestaat. De band tussen [de minderjarige] en ieder van de ouders is goed en niet is gebleken dat de problemen die er zijn in de onderlinge communicatie van de ouders op dit moment een dusdanig negatieve weerslag hebben op [de minderjarige] dat van een dergelijke situatie kan worden gesproken. In dit verband hecht het hof ook waarde aan de wens van [de minderjarige] dat zijn ouders samen beslissingen over hem kunnen nemen. Het hof acht het, met de raad, van belang dat de ouders zich via de gemeente aanmelden voor het traject Ouderschap Blijft om op die manier te werken aan hun onderlinge communicatie en te leren hoe ze het beste invulling kunnen geven aan het gezamenlijk gezag.
Alles overwegende concludeert het hof dat niet aannemelijk is geworden dat bij het gezamenlijk uitoefenen van het gezag over [de minderjarige] thans een onaanvaardbaar risico bestaat dat hij klem of verloren zou raken tussen de ouders of dat afwijzing van het verzoek van de man anderszins in
zijn belang noodzakelijk zou zijn. Het hof zal het verzoek van de vrouw dan ook afwijzen en de bestreden beschikking bekrachtigen.
5.6
Het voorgaande leidt dan ook tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het openbaar register.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.N. van de Beek, M.T. Hoogland en J.F. Miedema en in tegenwoordigheid van mr. V.A.M. Willemsen als griffier en is op 21 september 2021 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.