ECLI:NL:GHAMS:2021:2956
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Verdeling van huwelijksgoederengemeenschap en gevolgen van schuldsanering in hoger beroep
In deze zaak gaat het om de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap tussen een vrouw en een man na hun echtscheiding. De vrouw is in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Noord-Holland, waarin de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap was vastgesteld. De vrouw heeft in hoger beroep haar eis gewijzigd en verzoekt het hof om het vonnis te vernietigen, met name met betrekking tot de verdeling van een appartementsrecht en de draagplicht voor een schuld inzake een persoonsgebonden budget (PGB). De man heeft in het incidenteel hoger beroep geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen van de vrouw en verzoekt het hof om te bepalen dat uitsluitend de vrouw draagplichtig is voor de PGB-schuld.
De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen in gemeenschap van goederen zijn gehuwd en dat de vrouw in 2015 een verzoek tot echtscheiding heeft ingediend. De echtscheiding is uitgesproken en de vrouw heeft de voormalige echtelijke woning verlaten. De rechtbank heeft in het bestreden vonnis de waarde van het appartementsrecht en de bijbehorende schulden vastgesteld, maar de vrouw betwist deze waarderingen en stelt dat de waarde van het appartementsrecht veel hoger is. Het hof heeft de zaak naar de rol verwezen voor uitlating van partijen over de stand van zaken met betrekking tot de schuldsanering van de vrouw en de waardering van het appartementsrecht. Het hof heeft aangegeven dat het mogelijk een deskundige zal benoemen voor de taxatie van het appartement per de peildatum, indien nodig.
De beslissing van het hof houdt in dat de zaak wordt aangehouden voor verdere uitlating van partijen, waarbij de vrouw als eerste aan de beurt is. Het hof benadrukt dat nieuwe stellingen buiten beschouwing zullen worden gelaten, tenzij deze betrekking hebben op de gevraagde informatie.