ECLI:NL:GHAMS:2021:2955

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 september 2021
Publicatiedatum
12 oktober 2021
Zaaknummer
200.296.410/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderzoek naar de ondertoezichtstelling van minderjarige kinderen en de bekrachtiging van de eerdere beschikking

In deze zaak gaat het om de ondertoezichtstelling van vijf minderjarige kinderen, geboren uit de moeder, die in hoger beroep is gekomen tegen een eerdere beschikking van de kinderrechter. De kinderen, met verschillende nationaliteiten, zijn onder toezicht gesteld van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio Amsterdam. De moeder heeft in hoger beroep aangevoerd dat de gronden voor de ondertoezichtstelling niet meer aanwezig zijn, nu zij naar België is verhuisd en daar een stabiele woonomgeving heeft gecreëerd. De Raad voor de Kinderbescherming heeft echter betoogd dat de zorgen over de opvoedvaardigheden van de moeder en de wisselende verblijfplaatsen van de kinderen nog steeds aanwezig zijn. Het hof heeft de feiten en omstandigheden zorgvuldig gewogen, waaronder de zorgen over de schoolgang en de opvoedsituatie van de kinderen. Het hof concludeert dat er nog steeds sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging voor de kinderen en dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk is om de situatie te monitoren en de betrokken instanties in staat te stellen onderzoek te doen. De eerdere beschikking van de kinderrechter wordt dan ook bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie -en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.296.410/01
zaaknummer rechtbank: C/13/698719 / JE RK 21-200
beschikking van de meervoudige kamer van 14 september 2021 in de zaak van
[de moeder],
wonende te [plaats A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. H.K. Jap-A-Joe te Utrecht,
en
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag,
locatie: Amsterdam,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de raad,
Als (overige) belanghebbenden zijn aangemerkt:
- de minderjarige [kind 1] (hierna te noemen: [kind 1] ), geboren [in]
2007 te [geboorteplaats] , Suriname;
- de minderjarige [kind 2] (hierna te noemen: [kind 2] ), geboren [in]
2011 te [geboorteplaats] , Suriname;
- de minderjarige [kind 3] (hierna te noemen: [kind 3] ), geboren [in] 2012 te [geboorteplaats] , Suriname;
- de minderjarige [kind 4] (hierna te noemen: [kind 4] ), geboren [in] 2018 te [geboorteplaats] , Suriname;
- de minderjarige [kind 5] (hierna te noemen: [kind 5] ), geboren [in] 2019
te [geboorteplaats] , Suriname;
- de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio Amsterdam (hierna te noemen: de GI).

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna te noemen: de kinderrechter) van 2 april 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De moeder is op 2 juli 2021 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 2 april 2021.
2.2
Het hof heeft [kind 1] in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken. Hij heeft daar geen gebruik van gemaakt.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 18 augustus 2021 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de advocaat van de moeder;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw A. Touber;
- een vertegenwoordiger van de GI.

3.De feiten

3.1
Uit de moeder zijn [kind 1] , [kind 2] , [kind 3] , [kind 4] en [kind 5] (hierna gezamenlijk te noemen: de kinderen) geboren.
De moeder oefent het eenhoofdig gezag uit over de kinderen.
De moeder, [kind 1] , [kind 4] en [kind 5] hebben de Surinaamse nationaliteit, [kind 2] en [kind 3] hebben de Nederlandse nationaliteit.
3.2
[kind 2] en [kind 3] zijn in 2019 vanuit Suriname naar familie in België gegaan. De moeder is begin 2020 met de kinderen naar Nederland gereisd.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kinderechter, op het daartoe strekkende verzoek van de raad, de kinderen onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 2 april 2021 tot 2 april 2022.
4.2
De moeder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, afwijzing van het inleidende verzoek van de raad.
4.3
De raad verzoekt ter zitting in hoger beroep bekrachtiging van de bestreden beschikking.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
5.2
Namens de moeder wordt betoogd dat de gronden voor ondertoezichtstelling van de kinderen niet aanwezig waren ten tijde van de bestreden beschikking en thans ook niet aanwezig zijn. Daartoe wordt het navolgende aangevoerd. Ten tijde van het indienen van het verzoekschrift door de raad waren er voornamelijk zorgen over de huisvesting. Thans is de moeder verhuisd naar België, waar familie woont, en daarmee heeft ze een oplossing gezocht voor de huisvestingsproblematiek. Op deze manier kan de moeder de kinderen een vaste plek en stabiele basis bieden. Daarnaast weet zij zo nodig de hulpverlening te vinden, waardoor de ondertoezichtstelling geen meerwaarde heeft. De moeder zelf staat nog ingeschreven in Nederland en volgt hier ook een opleiding.
5.3
De raad stelt zich ter zitting in hoger beroep op het standpunt dat de gronden voor de ondertoezichtstelling wel degelijk aanwezig zijn en voert daartoe het navolgende aan. In eerste aanleg was huisvesting één van de redenen om een verzoek tot ondertoezichtstelling te doen, maar daarnaast waren er ook zorgen over het verblijf van de kinderen op wisselende adressen en zorgen over de opvoedvaardigheden van de moeder. De moeder heeft in mei 2021 laten weten naar België te zijn verhuisd met de kinderen. Op dit moment is er geen zicht op hoe het gaat met de kinderen, waar ze verblijven en of ze daadwerkelijk naar school gaan. De Centrale Autoriteit (CA) is ingelicht en doet momenteel onderzoek. Het gaat om jonge kinderen die rust, regelmaat en stabiliteit nodig hebben om zich goed te kunnen ontwikkelen. Het is van belang dat de ondertoezichtstelling gehandhaafd blijft totdat er meer duidelijkheid is over waar de kinderen verblijven en hoe het met hen gaat.
5.4
De GI heeft ter zitting in hoger beroep het volgende naar voren gebracht. De moeder heeft de GI in mei 2021 bericht dat ze naar België is verhuisd met de kinderen en nu bij een zus verblijft, omdat ze in Nederland geen woning kreeg toegewezen en naar eigen zeggen niet werd geholpen. Twee weken geleden ontving de GI een Whatsapp bericht van de moeder waarin zij te kennen gaf dat zij op vakantie was in Parijs en dat allerlei instanties naar haar op zoek waren. Het is volgens de GI onduidelijk of de kinderen in België naar school gaan. De moeder zegt dat ze de kinderen heeft ingeschreven op een school. In het verleden is gebleken dat er geen veiligheidsafspraken konden worden gemaakt met de moeder. De zorgen werden door haar ontkend dan wel gebagatelliseerd.
5.5
Het hof overweegt als volgt. De kinderrechter heeft op goede gronden geoordeeld dat de Nederlandse rechter bevoegd is om het verzoek tot ondertoezichtstelling te beoordelen, aangezien de kinderen ten tijde van de indiening van het inleidend verzoek hun gewone verblijfplaats in Nederland hadden.
Uit de stukken alsmede het verhandelde ter zitting in hoger beroep is het volgende gebleken. De moeder is begin 2020 met de kinderen naar Nederland gekomen. Zij kon geen vaste woonplek vinden en maakte noodgedwongen gebruik van verschillende plekken binnen haar netwerk. De moeder en de kinderen hebben in [plaats B] , [plaats C] en op meerdere adressen in [plaats A] gewoond, waarbij de kinderen in wisselende samenstelling, al dan niet tezamen met hun moeder, bij familie verbleven. Daarnaast waren er zorgen over het opvoedhandelen van de moeder, aangezien er signalen waren dat de kinderen voor langere tijd zonder toezicht thuis werden gelaten. [kind 1] is op meerdere momenten met de zorg voor zijn broertjes belast. Tevens bestonden er zorgen over de schoolgang van [kind 1] , [kind 2] en [kind 3] . Zij hebben alle drie extra ondersteuning nodig in de vorm van speciaal onderwijs. [kind 1] ging in elk geval een periode niet naar school en bij [kind 2] en [kind 3] was sprake van schoolverzuim.
Ter zitting in hoger beroep heeft de advocaat van de moeder naar voren gebracht dat de moeder thans met de kinderen naar België is verhuisd. Uit recente uitdraaien van de Basisregistratie Personen (hierna: BRP) blijkt echter dat zowel de moeder als de vijf kinderen nog staan ingeschreven op het adres [adres] te [plaats A] . De raad heeft ter zitting in hoger beroep gemeld dat de CA is ingelicht en momenteel onderzoek doet.
5.6
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat zowel ten tijde van de bestreden beschikking als ook thans sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging voor de kinderen. De zorgen die er waren bij aanvang van de ondertoezichtstelling zijn onverminderd aanwezig en zelfs toegenomen. Vastgesteld kan worden dat tot op heden geen van de in de bestreden beschikking gestelde doelen is behaald. Ter zitting in hoger beroep is gemeld dat de moeder onlangs met de kinderen naar België is verhuisd, maar dat thans geen duidelijkheid bestaat over de daadwerkelijke verblijfplaats van de kinderen en over de vraag of [kind 1] , [kind 2] en [kind 3] in België naar school gaan. Het hof acht het verontrustend dat momenteel geen enkel zicht bestaat op de kinderen of hun opvoedsituatie. Het is zorgelijk dat zij in hun jonge leven al zo vaak geconfronteerd zijn met wisselingen in hun verblijfplaats en, in het geval van de drie oudste kinderen, met een onregelmatige schoolgang. Naar het oordeel van het hof is het dan ook van belang dat de ondertoezichtstelling wordt gehandhaafd teneinde de CA in de gelegenheid te stellen om onderzoek te doen en vervolgens de Belgische kinderbeschermingsautoriteiten in te schakelen, zodat zicht kan worden verkregen op de opvoedsituatie van de kinderen.
5.7
Het voorgaande leidt dan ook tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.N. van de Beek, M.T. Hoogland en J.F. Miedema, in tegenwoordigheid van mr. V.A.M. Willemsen als griffier en is op 14 september 2021 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.