ECLI:NL:GHAMS:2021:2952

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 september 2021
Publicatiedatum
12 oktober 2021
Zaaknummer
200.295.164/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van gezinsproblematiek

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 14 september 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarige kinderen, geboren in Canada. De moeder, die in hoger beroep ging tegen de beschikking van de kinderrechter, betoogde dat de verlenging van de machtiging onterecht was en dat er geen gronden waren voor uithuisplaatsing. De vader en de gecertificeerde instelling (GI) verzochten om de bestreden beschikking te bekrachtigen. Het hof heeft vastgesteld dat er al lange tijd zorgen zijn over het opvoedklimaat van de kinderen, met name door de negatieve invloed van de moeder en de loyaliteitsproblematiek die bij de kinderen speelt. De kinderen zijn sinds november 2020 uit huis geplaatst bij de vader, en het hof oordeelde dat de uithuisplaatsing noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van de kinderen. Het hof heeft de argumenten van de moeder, waaronder de schending van haar rechten onder het EVRM, verworpen en geconcludeerd dat de machtiging tot uithuisplaatsing terecht is verlengd. De beslissing van het hof is om de bestreden beschikking te bekrachtigen en het verzoek van de moeder af te wijzen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie -en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.295.164/01
zaaknummer rechtbank: C/13/696317/JE RK 21-52
beschikking van de meervoudige kamer van 14 september 2021 inzake
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. Y.A.R. Seen te Enkhuizen,
en
de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Regio Amsterdam,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als (overige) belanghebbenden zijn aangemerkt:
- de minderjarige [kind 1] (verder te noemen: [kind 1] ), geboren [in] 2010 te [geboorteplaats] , [provincie] , Canada
;
- de minderjarige [kind 2] (verder te noemen: [kind 2] ), geboren [in] 2010 te [geboorteplaats] , [provincie] , Canada;
- [de vader] (verder te noemen: de vader), bijgestaan door mr. J.G.M. ter Avest te Utrecht.
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag,
locatie: Amsterdam
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kinderrechter) van 4 maart 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De moeder is op 3 juni 2021 in hoger beroep gekomen van de beschikking van
4 maart 2021.
2.2
De GI heeft op 9 juli 2021 een verweerschrift ingediend.
2.3
De vader heeft op 16 juli 2021 een verweerschrift ingediend.
2.4
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 7 juni 2021 met bijlage (aanvulling productie 2), ingekomen op 9 juni 2021;
- een brief van de zijde van de vader van 9 augustus 2021 met bijlage (productie 4), ingekomen op 10 augustus 2021;
- een tweetal ingevulde Formulieren bij kindgesprek van [kind 2] en [kind 1] van 14 augustus 2021;
- een brief van de zijde van de GI van 17 augustus 2021 met bijlagen (bijlagen 39 tot en met 43), ingekomen op 20 augustus 2021;
- een mailbericht van de zijde van moeder van 20 augustus 2021 met bijlagen (producties 19 tot en met 25);
- een mailbericht van de zijde van de GI van 30 augustus 2021 met bijlage (zijnde de juiste productie 42);
2.5
De voorzitter heeft op 31 augustus 2021 met [kind 2] en [kind 1] gesproken.
2.6
De mondelinge behandeling heeft op 1 september 2021 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- een vertegenwoordiger van de GI;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw V.A.S. Regout.
De advocaat van de moeder heeft pleitnotities overgelegd.
Bij de mondelinge behandeling heeft de voorzitter een zakelijke weergave van de gesprekken met [kind 2] en [kind 1] meegedeeld.

3.De feiten

3.1
De moeder en de vader (verder gezamenlijk te noemen: de ouders) zijn de ouders van [kind 1] en [kind 2] (gezamenlijk te noemen: de kinderen), een tweeling geboren in Canada uit een draagmoeder.
De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over de kinderen. De ouders zijn in 2015 uit elkaar gegaan.
De kinderen verblijven middels een machtiging tot uithuisplaatsing van dit hof van 17 november 2020 bij de vader en hebben op momenteel elke twee weken twee uren begeleide omgang met de moeder.
3.2
Bij beschikking van de kinderrechter van 15 september 2015 zijn de kinderen onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van een jaar. Deze ondertoezichtstelling is meermalen verlengd en geëindigd op 15 maart 2018.
Vervolgens zijn de kinderen bij beschikking van de kinderrechter van 21 maart 2019 opnieuw onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van een jaar. Deze ondertoezichtstelling is nadien verlengd, laatstelijk (bij de in zoverre niet bestreden beschikking) tot 17 september 2021.
3.3
Bij beschikking van dit hof van 17 november 2020 is, in tegenstelling tot de beslissing van de kinderrechter op dit punt bij beschikking van 21 maart 2019, een machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen bij de vader verleend met ingang van 17 november 2020 tot 17 maart 2021.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen bij de vader verlengd met ingang van 17 maart 2021 tot uiterlijk 17 september 2021.
4.2
De moeder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, het inleidende verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing alsnog af te wijzen.
4.3
De GI verzoekt de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep, dan wel haar verzoek af te wijzen en de in zoverre bestreden beschikking te bekrachtigen.
4.4
De vader verzoekt het verzoek van de moeder af te wijzen en de in zoverre bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid, BW kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
In artikel 265c, tweede lid, BW is bepaald dat de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling de duur telkens met een jaar kan verlengen.
5.2
De moeder stelt zich op het standpunt dat de kinderrechter ten onrechte de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen heeft verlengd. Daartoe voert zij onder andere het volgende aan. Een machtiging tot uithuisplaatsing is een ultimum remedium en de GI heeft niet de benodigde stappen gezet om de uithuisplaatsing te voorkomen. Er is onvoldoende geprobeerd om de kinderen in de week op/week af regeling tot rust te laten komen. Bij de vader lukt dat ook niet, mede omdat hij veel te vaak verhuist. Hulpverleningstrajecten als Kinderen uit de Knel of Ouderschap Blijft zijn niet van de grond gekomen omdat de vader zijn medewerking weigert. De moeder ontkent dat zij de kinderen zou belasten met volwassenzaken, slecht over de vader zou praten en de kinderen woorden in de mond zou leggen. De moeder heeft altijd aangestuurd op parallel ouderschap, maar de vader erkent de belangrijke rol die de moeder in het leven van de meisjes speelt, niet. De meisjes gaan sinds zij bij de vader wonen niet meer naar buitenschoolse activiteiten en hun sociale contacten zijn radicaal verminderd en de vader kan ook onvoldoende in de basisbehoeften van de kinderen voorzien. De moeder daarentegen heeft altijd goed voor de kinderen gezorgd en zij kwamen bij haar niets te kort. Er zijn volgens de moeder dan ook geen gronden voor een machtiging tot uithuisplaatsing. Zij praat niet negatief over de vader. Bovendien ontbreekt er een duidelijk plan van aanpak zodat voor de moeder niet inzichtelijk is aan welke eisen zij moet voldoen voordat de kinderen kunnen worden teruggeplaatst dan wel de omgang kan worden uitgebreid.
Volgens de moeder zijn door de uithuisplaatsing de artikelen 6 en 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) geschonden. De GI heeft namelijk door bewust het beginsel van hoor en wederhoor geschonden het hof willen beïnvloeden, rechters gaan uit van de expertise en juistheid van wat de GI zegt zonder - en net als de GI - voldoende te luisteren naar moeders standpunt en haar -terechte - zorgen over de kinderen en de GI neemt onvoldoende de regie, onder andere door het Omgangshuis niet de opdracht te geven in te zetten op parallel ouderschap terwijl een kind een vader én een moeder nodig heeft. Ook wordt volgens de moeder door de uithuisplaatsing het discriminatieverbod geschonden. Door de uithuisplaatsing komt de andere culturele achtergrond van de moeder bij de opvoeding van de kinderen namelijk onvoldoende aan bod.
Tot slot heeft de moeder aangevoerd dat het gezinsplan op tal van punten onvolledig en onjuist is. Bij een juist en volledig gezinsplan zou de machtiging uithuisplaatsing niet zijn verleend.
5.3
De GI stelt zich op het standpunt dat de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen op goede gronden is verlengd. Daartoe voert de GI het navolgende aan. De uithuisplaatsing van de kinderen bij de vader is bedoeld om rust voor de kinderen te creëren. Dit heeft met name te maken met de negatieve belasting door de moeder van de kinderen met volwassenenproblematiek. Er is bij de ouders een patroon zichtbaar waarbij de moeder aan de vader een aantal dingen vraagt of verzoekt, de vader daarop niet reageert en de moeder vervolgens haar vragen herhaalt waarbij ze een pittige toon aanslaat en de suggestie doet dat de vader niet goed voor de kinderen zorgt of een obstakel vormt voor het te volgen traject. Sinds de uithuisplaatsing ervaren de kinderen meer rust en worden zij minder belast met volwassenzaken. Bright GGZ werkt momenteel met de kinderen aan een levenslijn, waarbij de kinderen zelf kunnen aangeven aan welke gebeurtenissen ze willen werken. Hopelijk kan er op die wijze toegewerkt worden naar een behandelrelatie. Volgens het Omgangshuis verloopt de omgang tussen de moeder en de kinderen en de afstemming tussen de ouders de laatste tijd beter, maar is het nog te vroeg om de omgang uit te breiden omdat er nog steeds sprake is van een belasting voor de kinderen. Voor de moeder ligt er een taak om haar inzicht in het niet belasten van de kinderen te vergroten en haar handelen daarop aan te passen. Daarnaast dient zij los te laten hoe de opvoeding bij de vader verloopt. Voor de vader is het van belang dat hij zijn eigen draagkracht in de gaten houdt en op een juiste manier kan blijven reageren op de moeder om zo de omgang tussen haar en de kinderen goed te kunnen ondersteunen. Zoals de rechtbank heeft overwogen, moeten ouders een manier vinden om met elkaar om te gaan in het belang van de kinderen. De vader moet daarbij beseffen dat hij de moeder niet op afstand kan houden. Zowel de vader als de moeder zullen een manier moeten vinden om elkaars betrokkenheid in het leven van hun kinderen te accepteren. Denkbaar is parallel ouderschap waarbij ouders niet al te veel contact met elkaar hoeven hebben. Uit het plan van aanpak blijkt dat het Omgangshuis onder andere zal onderzoeken hoe de omgang is tussen beide ouders en de kinderen en in hoeverre zij elkaar de ruimte daarvoor kunnen geven. Dat onderzoek zal de vragen van de moeder kunnen beantwoorden over het perspectief van de kinderen, mogelijke hulpverlening en uitbreiding van de omgang.
Volgens de GI lijkt moeder nog onvoldoende in te zien dat ook voor parallel ouderschap afstemming tussen ouders noodzakelijk blijkt. De GI bestrijdt dat sprake is van schending van het beginsel van hoor en wederhoor. Ook is er volgens de GI geen reden het gezinsplan aan te passen. Klachten die de moeder hierover heeft ingediend, zijn door de klachtencommissie ongegrond verklaard.
5.4
De vader stelt zich op het standpunt dat de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen terecht is verlengd. Daartoe voert hij het navolgende aan. De rust die de kinderen nu ervaren is een gevolg van de uithuisplaatsing. De uithuisplaatsing is dan ook voor het juiste doel gebruikt. De kinderen zijn langdurig negatief beïnvloed door de moeder en de moeder zendt nog steeds de boodschap uit dat het bij de vader niet veilig zou zijn. De kinderen ervaren bij de vader thuis rust, structuur en regelmaat. Hij voorziet goed in hun basisbehoeftes en de kinderen hebben voldoende buitenschoolse activiteiten. De vader houdt de moeder wekelijks op de hoogte over het welzijn van de kinderen en zorgt ervoor dat zij zonder belasting contact kunnen hebben met de moeder via het Omgangshuis. De vader ervaart het traject bij het Omgangshuis als belastend omdat hij steeds opnieuw van de moeder moet horen wat hij volgens haar allemaal fout doet en zichzelf telkens moet verdedigen. De moeder dient volgens de vader te leren hoe te reflecteren op haar eigen functioneren als ouder. De vader denkt dat parallel ouderschap niet haalbaar is.
5.5
De raad heeft ter zitting in hoger beroep geadviseerd om de bestreden beschikking te bekrachtigen en heeft daartoe het volgende naar voren gebracht. De raad ziet op dit moment te weinig waarborgen voor beëindiging van de machtiging tot uithuisplaatsing. De kinderen hebben al lange tijd te maken met grote loyaliteitsproblemen waardoor de opvoedsituatie bij de moeder onveilig was en uiteindelijk geleid heeft tot de uithuisplaatsing. De moeder heeft weliswaar de afgelopen tijd positieve stappen gezet, maar de raad heeft er onvoldoende vertrouwen in dat de moeder inzicht heeft gekregen in haar handelen als het gaat om de belasting die zij de kinderen geeft door negatief te praten over de vader. Volgens de raad kan de moeder hier onvoldoende op reflecteren. Om het hulpverleningstraject van de kinderen bij Bright GGZ succesvol te kunnen voortzetten, dient er structurele rust te zijn in de thuissituatie. Beëindiging van de machtiging tot uithuisplaatsing zou teveel onrust geven gelet op de strijd die ouders nog immer voeren en niet te verwachten is dat deze strijd op korte termijn voorbij is. De raad acht hulpverleningstrajecten als Kinderen uit de Knel of Ouderschap Blijft in deze situatie niet haalbaar, omdat er sprake is van een te hoog niveau van escalatie tussen de ouders. Voor parallel ouderschap is vertrouwen in en acceptatie van de ander als ouder nodig en dat is er op dit moment niet.
5.6
Het hof overweegt als volgt.
Er bestaan reeds lange tijd zorgen over het onveilige opvoedklimaat van de kinderen, loyaliteitsproblematiek, ruzies en spanningen tussen de ouders. Na een eerdere ondertoezichtstelling van de kinderen die heeft geduurd van 2015 tot 2018, zijn de kinderen in maart 2019 opnieuw onder toezicht gesteld nadat de strijd tussen de ouders weer was opgelaaid en de moeder de kinderen met verschillende instanties zoals de kindertelefoon en Veilig Thuis heeft laten bellen om zorgen te uiten over de thuissituatie bij de vader alsook met hen naar de politie te gaan om aangifte te doen van mishandeling van de kinderen door de vader terwijl daarvoor geen aanwijzingen bestonden. In de loop der jaren zijn verschillende vormen van hulpverlening ingezet, te weten Families First, Signs of Safety, Intensieve Ambulante Gezinsbegeleiding, speltherapie en Arkin, helaas allen zonder het gewenste resultaat. In 2019 zijn de kinderen aangemeld bij Bright GGZ, waarna diagnostiek heeft plaatsgevonden. Daaruit zijn sterke vermoedens van loyaliteitsproblematiek naar voren gekomen. Ten aanzien van [kind 1] is geconcludeerd dat zij symptomen vertoont van het posttraumatisch stresssyndroom (hierna: PTSS). Bright GGZ heeft aangegeven dat er in de situatie waarin de kinderen de ene week bij de vader verblijven en de andere week bij de moeder, geen veilige behandelcontext kan worden gecreëerd waarin individuele therapie effectief kan zijn. Een en ander heeft ertoe geleid dat het hof, nadat de kinderrechter in eerste aanleg het inleidende verzoek van de raad heeft afgewezen, op 17 november 2020 heeft geoordeeld dat de kinderen uit huis geplaatst dienden te worden bij de vader. Bij de (in zoverre) bestreden beschikking is de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd. De moeder heeft momenteel eenmaal per twee weken begeleide omgang met de kinderen. Ter zitting in hoger beroep is door de GI naar voren gebracht dat de kinderen meer rust ervaren sinds de uithuisplaatsing. Uit de verslagen van het Omgangshuis volgt dat de omgang tussen de moeder en de kinderen en de afstemming tussen de ouders de laatste tijd beter gaat, maar dat de moeder de kinderen nog steeds blijft belasten met volwassenproblematiek en zich blijft bemoeien met de opvoedomgeving van de kinderen bij de vader. De behandeling bij Bright GGZ is momenteel gaande.
5.7
Gelet op de hiervoor geschetste feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat zowel ten tijde van de afgifte van de bestreden beschikking als thans is voldaan aan de wettelijke gronden voor verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen. Er waren en zijn immers grote zorgen over de opvoedsituatie van de kinderen bij de moeder. Er zijn sterke vermoedens van loyaliteitsproblematiek bij de kinderen en uit het diagnostisch onderzoek van Bright GGZ is gebleken dat de kinderen zich aanvankelijk niet open durfden te stellen. Bright GGZ heeft destijds aangegeven dat de kinderen eerst structureel tot rust moesten komen in de thuissituatie alvorens zij behandeld kunnen worden. Weliswaar is er meer rust voor de kinderen gekomen sinds de uithuisplaatsing bij de vader, maar uit de verslaglegging van het Omgangshuis blijkt dat, ook recent nog, de moeder de kinderen blijft belasten met volwassenproblematiek en zich van tijd tot tijd negatief blijft uitlaten over de vader door bijvoorbeeld haar woordgebruik. Bij de bespreking van het schooladvies voor [kind 1] is, onder andere blijkens een mail van school, het de moeder niet gelukt om zich aan de afspraak te houden om niet in aanwezigheid van [kind 1] in discussie te gaan. In een omgangscontact daarna heeft zij met [kind 1] gesproken over de ondertekening van het schooladvies en haar daarmee opnieuw in een loyaliteitsconflict geplaatst. Hoewel doorgaans de laatste maanden de begeleide contactmomenten goed verlopen en de moeder aansluit bij haar kinderen, blijkt uit eerder genoemde voorbeelden dat bij belangrijke gebeurtenissen in het leven van de kinderen de emoties bij de moeder opnieuw oplaaien en dat zij dan niet in staat is om deze in het belang van de kinderen te beheersen en zich aan afspraken te houden. Dit zal te maken hebben met haar streven het als ouder goed te doen, maar het is schadelijk voor de kinderen met een dergelijke belaste voorgeschiedenis. Ook uit het hoger beroepschrift van de moeder en hetgeen zij naar voren heeft gebracht ter zitting in hoger beroep, kan naar het oordeel van het hof worden opgemaakt dat de moeder nog geen inzicht heeft verkregen in haar aandeel als het gaat om het loyaliteitsconflict van de kinderen. Beëindiging van de machtiging tot uithuisplaatsing zou betekenen dat de kinderen met onmiddellijke ingang weer de ene week bij de vader en de andere week bij de moeder verblijven, hetgeen in de huidige situatie zeer onwenselijk en niet in hun belang is. Dit zou teveel onrust veroorzaken voor de kinderen gelet op het onvermogen van de ouders om elkaar in ieders opvoedersrol te respecteren en waarvan niet te verwachten is dat dit op korte termijn anders zal zijn. Daarnaast zal het precaire traject waarin Bright GGZ probeert toe te werken naar een behandelrelatie met de kinderen en waarvoor rust in de thuissituatie essentieel is, in gevaar worden gebracht. Hoe invoelbaar de wens van de moeder én die van de kinderen ook is om elkaar vaker te kunnen zien dan thans het geval is, acht het hof het ook op dit moment nog noodzakelijk in het belang van de verzorging en opvoeding van de kinderen om de machtiging tot uithuisplaatsing bij de vader te verlengen. Anders dan de moeder is het hof niet gebleken dat de kinderen bij de vader tekort komen waar het gaat om basisbehoeften of buitenschoolse activiteiten. Het hof heeft notie genomen van de intentie van de gezinsmanager dat in overleg met het Omgangshuis indien mogelijk, uitbreiding van de omgang tussen de moeder en de kinderen zal worden bewerkstelligd. Anders dan de moeder lijkt te menen, is de mening van het Omgangshuis daarbij mede bepalend. Uit het laatste evaluatieverslag is gebleken dat het Omgangshuis het nog niet verantwoord vond de omgang uit te breiden. Het is van belang dat de ouders de komende tijd alles-op-alles zetten om van het traject bij het Omgangshuis een succes te maken. Hoewel dit beide ouders - om verschillende redenen - zwaar valt, lukt het hen wel om aan het traject mee te blijven werken. De ouders laten zo zien in het belang van de kinderen te handelen.
5.8
Het hof zal op grond van het voorgaande de machtiging uithuisplaatsing bekrachtigen. Niet gebleken is dat door de uithuisplaatsing de artikelen 6 of 8 EVRM of het discriminatieverbod wordt geschonden. Het hof verwijst voor dit oordeel naar hetgeen hierboven is overwogen. Ook is niet gebleken van bewuste schending van het beginsel van hoor en wederhoor, noch van een gebrekkig gezinsplan, daargelaten de vraag of dit de beslissing anders kan maken.
5.9
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J Kloosterhuis, G.W. Brands-Bottema en
M. Perfors, in tegenwoordigheid van mr. V.A.M. Willemsen als griffier en is op 14 september 2021 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.