ECLI:NL:GHAMS:2021:2939

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 maart 2021
Publicatiedatum
11 oktober 2021
Zaaknummer
23-000584-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake hennepteelt en diefstal van elektriciteit

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 23 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte is beschuldigd van het telen van hennepplanten en het illegaal aftappen van elektriciteit. De tenlastelegging omvatte twee hoofdpunten: het opzettelijk telen van ongeveer 160 hennepplanten in de periode van 1 april 2017 tot en met 7 juni 2017 te Purmerend, en de diefstal van elektriciteit van het energiebedrijf Liander. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte formeel verweer gevoerd over de rechtmatigheid van het binnentreden in de woning van de verdachte door de politie, maar het hof verwierp dit verweer. Het hof oordeelde dat de verdachte voldoende betrokkenheid had bij de hennepteelt en de diefstal van elektriciteit, en dat er geen omstandigheden waren die de strafbaarheid uitsloten. De politierechter had eerder een taakstraf opgelegd, maar het hof heeft de straf bevestigd en de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren, waarvan 50 uren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-000584-19
Datum uitspraak: 23 maart 2021
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 13 februari 2019 in de strafzaak onder parketnummer 15-162485-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1960,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
9 maart 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 april 2017 tot en met 7 juni 2017 te Purmerend opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres 2]) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 160, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 april 2017 tot en met 7 juni 2017 te Purmerend, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, goed, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn/haar mededader(s) toebehoorde, te weten aan Liander, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn/haar mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Formeel verweer

Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat verbalisant [verbalisant] zonder redelijke verdenking en zonder machtiging is binnengetreden in de woning van de verdachte. Dit zou volgens de raadsman een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) opleveren dat dient te leiden tot uitsluiting van het bewijs van het door verbalisant [verbalisant] opgemaakte proces-verbaal van het aantreffen van de hennepkwekerij met als gevolg vrijspraak van het tenlastegelegde.
Het hof overweegt als volgt.
Voor zover beoogd is te stellen dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv behoeft dit geen bespreking, nu het aangevoerde niet voldoet aan de eisen die aan een dergelijk verweer worden gesteld. De raadsman heeft slechts beperkt verweer gevoerd en heeft nagelaten duidelijk en gemotiveerd aan de hand van de in artikel 359a, tweede lid, Sv omschreven factoren – het belang van het geschonden voorschrift en het nadeel dat daardoor zou zijn veroorzaakt in de zaak van de verdachte – aan te geven waarom bewijsuitsluiting als rechtsgevolg zou moeten worden verbonden aan het beweerdelijke verzuim.
Het verweer wordt verworpen.

Bewijsverweer

Subsidiair stelt de raadsman zich, ten aanzien van het onder 2. tenlastegelegde, op het standpunt dat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat de verdachte betrokken is geweest bij de diefstal van elektriciteit. Verder is ook geen sprake van (voorwaardelijk) opzet op de diefstal van elektriciteit.
De verdachte heeft weinig openheid van zaken gegeven over de in zijn woning aangetroffen hennepplantage. Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft de verdachte slechts verklaard dat hij hiervan op de hoogte was nog voordat de politie de plantage ontdekte en dat hij wel eens in de woning sliep. De in een eerdere fase door de verdachte gedane mededeling dat iemand anders de plantage in zijn woning had geïnstalleerd is verder op geen enkele wijze aannemelijk geworden. Derhalve moet het, mede gelet op de bewijsmiddelen, ervoor worden gehouden dat het de verdachte zelf is geweest die de zorg droeg voor het telen van de hennep. Hetzelfde geldt voor de diefstal van elektriciteit ten behoeve van de hennepplantage.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 1 april 2017 tot en met 7 juni 2017 te Purmerend opzettelijk heeft geteeld in een pand aan de [adres 2], een hoeveelheid van in totaal 160 hennepplanten.
2.
hij in de periode van 1 april 2017 tot en met 7 juni 2017 te Purmerend, enig goed dat geheel aan een ander dan aan verdachte toebehoorde, te weten aan Liander, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte dat weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
diefstal.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder feit 1 en 2 bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 100 uren subsidiair 50 dagen hechtenis, waarvan 50 uren subsidiair 25 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en de bijzonder voorwaarde meldplicht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder feit 1 en feit 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 100 uren subsidiair 50 dagen hechtenis waarvan 50 uren subsidiair 25 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep verzocht om de verdachte in plaats van een taakstraf een geldboete op te leggen, gelet op het feit dat de verdachte fysiek zeer slecht is.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het telen van een hoeveelheid hennepplanten. De verdachte heeft daarbij kennelijk gehandeld uit financieel gewin. Verdovende middelen zijn schadelijk voor de volksgezondheid en leiden vaak tot verschillende vormen van criminaliteit. Tevens heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan diefstal van elektriciteit ten behoeve van de hennepkwekerij. De verdachte heeft op illegale wijze stroom afgetapt, zonder dat dit werd geregistreerd en zonder dat hiervoor door de verdachte werd betaald, waardoor het energiebedrijf schade heeft geleden en terwijl dit brandgevaarlijke situaties kon opleveren.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 22 februari 2021 is hij eerder opiumwetdelicten onherroepelijk veroordeeld, zij het geruime tijd geleden.
Het hof heeft gelet op de straffen die voor het telen van hoeveelheden van 100 tot 500 hennepplanten plegen te worden opgelegd.
Het hof is met de advocaat-generaal van oordeel dat gelet op de precaire financiële situatie van de verdachte, zoals volgt uit het reclasseringsrapport van 13 november 2017, een taakstraf passend is en niet een geldboete zoals bepleit door de raadsman. In tegenstelling tot het reclasseringsadvies zal het hof geen bijzondere voorwaarden bij de taakstraf opleggen, nu niet is gebleken dat het reclasseringsrapport in dit opzicht nog actueel is.
Het hof acht, alles afwegende, een deels voorwaardelijke taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
50 (vijftig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf, groot
50 (vijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
25 (vijfentwintig) dagenhechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P.C. Römer, mr. M. Jurgens en mr. D. Radder, in tegenwoordigheid van mr. J.M. van Riel, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 23 maart 2021.