ECLI:NL:GHAMS:2021:2938

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 maart 2021
Publicatiedatum
11 oktober 2021
Zaaknummer
23-002408-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijke invoer van cocaïne door verdachte te Schiphol

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 23 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1989 en zonder bekende woon- of verblijfplaats, heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van ongeveer 800 gram cocaïne op 10 oktober 2020 te Schiphol. Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de raadsman. De tenlastelegging was dat de verdachte opzettelijk een hoeveelheid cocaïne, een middel als bedoeld in de Opiumwet, binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen heeft geacht, maar heeft de verdachte vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten.

De politierechter had de verdachte in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven maanden. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal dezelfde straf gevorderd, terwijl de raadsman pleitte voor een lichtere straf, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Het hof heeft echter geoordeeld dat de ernst van het feit, de hoeveelheid cocaïne en de maatschappelijke impact van de handel in drugs een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigen. De verdachte is niet eerder strafrechtelijk veroordeeld, maar het hof heeft geen redenen gevonden om de straf te matigen. Uiteindelijk heeft het hof de gevangenisstraf van zeven maanden bevestigd, waarbij het vonnis van de politierechter is vernietigd en opnieuw recht is gedaan.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-002408-20
Datum uitspraak: 23 maart 2021
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsvrouw)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 27 oktober 2020 in de strafzaak onder parketnummer 15-253829-20 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1989,
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
9 maart 2021.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 10 oktober 2020 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 10 oktober 2020 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven maanden met aftrek van het voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep een strafmaatverweer gevoerd. Hierbij heeft zij aangevoerd dat het van belang is om rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte is een vriendelijke man, zonder strafblad, die meteen openheid van zaken heeft gegeven. Verder heeft hij een goede baan en draagt hij zorg voor zijn opa, bij wie hij inwoont. De verdachte is onder druk gezet om cocaïne te smokkelen toen de door hem gehuurde auto schade had opgelopen en hij deze niet kon betalen. Als de verdachte weer in detentie zou moeten, verliest hij zijn baan en is er een grote kans dat hij depressief raakt.
De raadsvrouw heeft het hof verzocht om de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen die gelijk is aan de duur van zijn voorarrest en daarbij een werkstraf die de verdachte op Curaçao zou kunnen uitvoeren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van ongeveer 800 gram van een materiaal bevattende cocaïne. Gelet op de hoeveelheid is deze cocaïne kennelijk bestemd geweest voor de handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof. In het licht van deze omstandigheden bezien, is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf geboden.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 22 februari 2021 is hij niet eerder strafrechtelijk veroordeeld.
Het hof neemt ten aanzien van de strafmaat tot uitgangspunt de straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
Geen van de door de raadsvrouw genoemde factoren, tezamen noch afzonderlijk, zijn van dien aard dat zij reden geven tot strafmatiging. Hetzelfde geldt voor de omstandigheid dat de verdachte niet eerder is veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, in het bijzonder de ernst van het strafbare feit, enkel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden. De door de raadsvrouw bepleite gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest gecombineerd met een taakstraf is met de ernst van het feit onverenigbaar en hier zal het hof dan ook aan voorbij gaan.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
7 (zeven) maanden.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P.C. Römer, mr. M. Jurgens en mr. D. Radder, in tegenwoordigheid van mr. J.M. van Riel, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 23 maart 2021.