In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 23 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1989 en zonder bekende woon- of verblijfplaats, heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van ongeveer 800 gram cocaïne op 10 oktober 2020 te Schiphol. Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de raadsman. De tenlastelegging was dat de verdachte opzettelijk een hoeveelheid cocaïne, een middel als bedoeld in de Opiumwet, binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen heeft geacht, maar heeft de verdachte vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten.
De politierechter had de verdachte in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven maanden. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal dezelfde straf gevorderd, terwijl de raadsman pleitte voor een lichtere straf, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Het hof heeft echter geoordeeld dat de ernst van het feit, de hoeveelheid cocaïne en de maatschappelijke impact van de handel in drugs een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigen. De verdachte is niet eerder strafrechtelijk veroordeeld, maar het hof heeft geen redenen gevonden om de straf te matigen. Uiteindelijk heeft het hof de gevangenisstraf van zeven maanden bevestigd, waarbij het vonnis van de politierechter is vernietigd en opnieuw recht is gedaan.