ECLI:NL:GHAMS:2021:2926

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 augustus 2021
Publicatiedatum
11 oktober 2021
Zaaknummer
23-002055-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van diefstal elektriciteit en veroordeling voor hennepteelt en fraude met uitkering

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 17 augustus 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was in eerste aanleg veroordeeld voor diefstal van elektriciteit, het telen van hennep en fraude met een uitkering op grond van de Participatiewet. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van de diefstal van elektriciteit, omdat niet kon worden vastgesteld dat hij op de tenlastegelegde dag elektriciteit had gestolen. Wel heeft het hof de verdachte schuldig bevonden aan het telen van hennep in zijn woning en het niet tijdig verstrekken van benodigde gegevens aan de gemeente Amsterdam, wat heeft geleid tot benadeling van de gemeenschap en het vertrouwen in sociale voorzieningen.

De verdachte had in de periode van 27 september 2017 tot en met 7 december 2017 een hennepkwekerij in zijn woning, waar hij opzettelijk hennepplanten teelde. Daarnaast heeft hij nagelaten om zijn werkzaamheden en inkomsten uit de hennepkwekerij te melden aan de gemeente, terwijl hij een uitkering ontving. Het hof heeft de straffen bepaald op basis van de ernst van de feiten en de omstandigheden, en heeft een taakstraf van 100 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand opgelegd, met een proeftijd van twee jaren. De beslissing van het hof is gebaseerd op de artikelen van de Opiumwet en het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-002055-20
Datum uitspraak: 17 augustus 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 18 september 2020 in de strafzaak onder parketnummer 13-023356-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1966,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
3 augustus 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 27 september 2017 tot en met 7 december 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan [adres 2]) een hoeveelheid van (in totaal)ongeveer 141, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij, op of omstreeks 7 december 2017, te Amsterdam, in elk geval in Nederland stroom, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan Liander N.V., heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en of verbreking;
3.
hij, in of omstreeks de periode van 1 oktober 2017 tot en met 7 december 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten artikel 17 van de Wet werk en bijstand en/of artikel 17 van de Participatiewet, opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken aan de gemeente Amsterdam en/of de Dienst werk en inkomen, immers heeft hij (in die periode(n) en op die plaats) geheel of gedeeltelijk niet aan genoemde dienst(en) medegedeeld of kenbaar gemaakt dat hij
- werkzaamheden verrichtte en/of had verricht, te weten het exploiteren van een hennepkwekerij en/of
- ( oncontroleerbare) inkomsten en/of tegoeden ontving en/of had ontvangen, te weten uit de exploitatie van een hennepkwekerij
zijnde dit (een) gegeven(s) waarvan hij wist, althans redelijkerwijze moest vermoeden dat dit/deze gegeven(s) van belang was/waren voor de vaststelling van zijn of eens anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten een bijstandsuitkering krachtens de Wet werk en bijstand en/of de Participatiewet, dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming, zulks terwijl dit feit kon strekken en/of had kunnen strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de politierechter.

Vrijspraak feit 2

Het hof overweegt als volgt.
De verdachte wordt onder feit 2 verweten dat hij op 7 december 2017 elektriciteit heeft gestolen. Op 7 december 2017 hebben verbalisanten een op dat moment niet meer in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen in het huis van de verdachte. De verdachte heeft bij de politie verklaard dat de politie net te laat was en dat de hennep ongeveer acht dagen in de woning is gedroogd. Aldus kan niet worden vastgesteld dat de verdachte op 7 december 2017 elektriciteit heeft gestolen.
Daarmee is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 2 is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

Bewijsmotivering feit 1

Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte het volgende aangevoerd. De verdachte heeft zijn woning ter beschikking gesteld aan drie niet nader genoemde mannen die hij in een niet nader genoemd koffiehuis heeft ontmoet. Hij zou daar € 2.000,00 voor krijgen, maar dat geldbedrag heeft hij nooit ontvangen. Voorts is de ruimte waarin werd gekweekt zodanig dat er in redelijkheid geen 141 potten hebben kunnen staan; de verdachte heeft ook verklaard dat er maar 100 planten stonden. Dat er 141 lege potten zijn aangetroffen, is niet voldoende om 141 planten bewezen te verklaren.
Het hof overweegt als volgt. Aangetroffen zijn 141 potten en aarde met wortelresten in vuilniszakken en in een deel van de potten. De ruimte waarin de hennepkwekerij is aangetroffen, had een oppervlakte van 16,5 m2. Gelet hierop en gelet op de uit de foto’s blijkende omvang van de potten, valt niet in te zien waarom in de betreffende ruimte in redelijkheid geen 141 potten met hennep zouden hebben kunnen staan. De enkele stelling van de verdachte, dat er maar 100 hennepplanten werden gekweekt, is daartoe in elk geval niet voldoende, temeer nu de verdachte geen enkele logische verklaring kan geven voor de aanwezigheid van bijna de helft meer potten dan gebruikt zouden zijn.
Dat de verdachte zijn huis enkel voor € 2.000,00 ter beschikking zou hebben gesteld aan derden, die de hennepkwekerij zouden hebben gerund, is niet nader onderbouwd en onaannemelijk.
Het hof komt op grond van de bevindingen van de politie omtrent het aantreffen van een volledig ingerichte hennepkwekerij met 141 potten, oude potgrond en hennepresten, in samenhang bezien met de verklaring van de verdachte dat er inderdaad hennep is geteeld in de betreffende periode, tot een bewezenverklaring van feit 1.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 27 september 2017 tot en met 7 december 2017 te Amsterdam, opzettelijk heeft geteeld in een pand aan de [adres 2] een hoeveelheid van in totaal 141 hennepplanten.
3.
hij in de periode van 1 oktober 2017 tot en met 7 december 2017 te Amsterdam, in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten artikel 17 van de Participatiewet, opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken aan de gemeente Amsterdam, immers heeft hij in die periode en op die plaats geheel niet aan genoemde dienst medegedeeld of kenbaar gemaakt dat hij
- werkzaamheden verrichtte en/of had verricht, te weten het exploiteren van een hennepkwekerij en
- oncontroleerbare inkomsten ontving en/of had ontvangen, te weten uit de exploitatie van een hennepkwekerij
zijnde dit gegevens waarvan hij redelijkerwijze moest vermoeden, dat deze gegevens van belang waren voor de vaststelling van zijn recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten een bijstandsuitkering krachtens de Participatiewet, dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming, zulks terwijl dit feit kon strekken en/of had kunnen strekken tot bevoordeling van zichzelf.
Hetgeen onder 1 en 3 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 3 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, terwijl het feit kan strekken tot bevoordeling van zichzelf, en terwijl hij redelijkerwijs moet vermoeden dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van zijn recht op die verstrekking of tegemoetkoming.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1 en 3 bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straffen

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder feit
1, 2 en 3 bewezenverklaarde veroordeeld tot taakstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis en een gevangenisstraf voor de duur van één maand voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor de feiten 1, 2 en 3 zal worden veroordeeld tot dezelfde straffen als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het volgende standpunt gesteld. Alhoewel de verdachte aan reuma lijdt en daardoor arbeidsongeschikt is verklaard, is het voor de verdachte mogelijk om – in samenspraak met de reclassering – een taakstraf uit te voeren, indien er rekening wordt gehouden met zijn ziekte. Gelet op de tijd die sinds de tenlastegelegde periode is verstreken acht de raadsman het niet langer opportuun om een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het telen van hennep in zijn woning. De teelt van hennep leidt veelal tot negatieve maatschappelijke effecten en overlast voor buurtbewoners.
Het hof verwijt de verdachte ook dat hij, door geen melding te maken van zijn activiteiten met betrekking tot de hennepkwekerij terwijl hij een uitkering op grond van de Participatiewet ontving, de gemeente Amsterdam en daarmee de gemeenschap heeft benadeeld en het vertrouwen waarop het stelsel van sociale voorzieningen in Nederland is gebaseerd, heeft geschaad.
Alhoewel het hof de verdachte vrijspreekt van het onder feit 2 tenlastegelegde, is dit geen aanleiding de straf die in eerste aanleg is opgelegd te matigen. Het hof heeft daarbij gelet op de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd voor een hennepkwekerij en daarbij nog rekening gehouden met de bewezen verklaarde fraude. Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf en voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57 en 227b van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
50 (vijftig) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige economische kamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P.C. Römer, mr. M. Lolkema en mr. M. Senden, in tegenwoordigheid van mr. J.M. van Riel, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 17 augustus 2021.
mrs. P.C. Römer en M. Senden zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.