ECLI:NL:GHAMS:2021:2913

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 oktober 2021
Publicatiedatum
8 oktober 2021
Zaaknummer
23-003567-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving met dodelijke afloop en de causaliteit tussen vrijheidsberoving en overlijden

Op 8 oktober 2021 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft de verdachte, geboren in 1976, die samen met medeverdachten op 1 december 2016 in Wormerveer en Almere een persoon, genaamd [slachtoffer], wederrechtelijk van zijn vrijheid heeft beroofd. De verdachte en zijn mededaders hebben [slachtoffer] gedwongen in een voertuig te stappen en hem vervolgens naar een strandje in Almere-Haven gebracht. Tijdens deze detentie is [slachtoffer] mishandeld en met een vuurwapen bedreigd. Uiteindelijk is [slachtoffer] in het water geraakt en verdronken, wat het hof als gevolg van de vrijheidsberoving heeft gekwalificeerd. Het hof heeft vastgesteld dat er een causaal verband bestaat tussen de vrijheidsberoving en het overlijden van [slachtoffer]. De verdachte is vrijgesproken van de tenlastegelegde gijzeling, maar is wel schuldig bevonden aan het medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving, met de dood van [slachtoffer] tot gevolg. Het hof heeft de straf opgelegd tot 54 maanden gevangenisstraf, rekening houdend met de ernst van het feit en de overschrijding van de redelijke termijn van berechting.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003567-19
datum uitspraak: 8 oktober 2021
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 12 september 2019 in de strafzaak onder parketnummer 15-872271-16 tegen:
[verdachte 1],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976,
adres: [adres 1] .
Omwille van de leesbaarheid worden de verdachte en de medeverdachten hierna ook aangeduid met hun achternaam.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 7, 8, 9 en 29 september 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door het Openbaar Ministerie en (namens) de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 1 december 2016 te Wormerveer, gemeente Zaanstad, en/of Almere en/of (elders in) Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een persoon, genaamd [slachtoffer] ,
wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, met het oogmerk (een) ander(en), te weten [getuige 1] en/of [getuige 2] en/of een of meer ander(en), te dwingen iets te doen, te weten het betalen/overhandigen van een hoeveelheid geld en/of niet te doen,
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) meermalen, althans eenmaal,
(te Wormerveer en/of elders in Nederland)
- contact onderhouden met een of meer medeverdachte(n) en/of
- die [slachtoffer] beticht van oplichting van een of meer klant(en) van garage [bedrijf] en/of (een) ander(en) en/of
- achter die [slachtoffer] aangerend en/of die [slachtoffer] vastgepakt en/of geduwd en/of geslagen en/of
- die [slachtoffer] (in een ruimte) tegen diens wil vastgehouden en/of opgesloten en/of die [slachtoffer] belet het pand en/of de ruimte waarin die [slachtoffer] verbleef te verlaten en/of
- contact onderhouden met [getuige 1] en/of [getuige 2] ten behoeve van het betalen en/of overhandigen van een geldbedrag en/of
- die [slachtoffer] bedreigd en/of naar die [slachtoffer] geschreeuwd en/of
- die [slachtoffer] naar een voertuig (welke garage [bedrijf] was binnengereden) begeleid en/of (vervolgens) die [slachtoffer] in (genoemd) voertuig (onder dwang) doen of laten plaatsnemen en/of die [slachtoffer] belet het voertuig te verlaten en/of
(te Almere en/of elders in Nederland)
- die [slachtoffer] (tegen diens wil) verplaatst naar Almere, althans een plaats in Nederland, en/of die [slachtoffer] belet het voertuig waarin hij zich bevond te verlaten en/of
- die [slachtoffer] bedreigd en/of
- contact onderhouden met een of meer medeverdachte(n) en/of
- contact onderhouden met [getuige 1] en/of [getuige 2] ten behoeve van het betalen en/of overhandigen van een geldbedrag en/of
- op/nabij NS station Almere Muziekwijk afgesproken met [getuige 2] voor het verkrijgen van geld en/of
- die [slachtoffer] vervoerd naar een strandje aan de Strandweg en/of (aldaar) die [slachtoffer] uit het voertuig doen of laten stappen en/of die [slachtoffer] (aldaar) bedreigd en/of met een vuurwapen (op en/of in de richting van die [slachtoffer] ) geschoten en/of een vuurwapen aan die [slachtoffer] getoond en/of fysiek geweld op die [slachtoffer] toegepast en/of (zodoende) een voor die [slachtoffer] bedreigende situatie gecreëerd,
(waarna die [slachtoffer] te water is geraakt) ten gevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden;
en/of
hij op of omstreeks 1 december 2016 te Wormerveer, gemeente Zaanstad, en/of Almere en/of (elders in) Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een persoon, genaamd [slachtoffer] , wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden,
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) meermalen, althans eenmaal,
(te Wormerveer en/of elders in Nederland)
- contact onderhouden met een of meer medeverdachte(n) en/of
- die [slachtoffer] beticht van oplichting van een of meer klant(en) van garage [bedrijf] en/of (een) ander(en) en/of
- achter die [slachtoffer] aangerend en/of die [slachtoffer] vastgepakt en/of geduwd en/of geslagen en/of
- die [slachtoffer] (in een ruimte) tegen diens wil vastgehouden en/of opgesloten en/of die [slachtoffer] belet het pand en/of de ruimte waarin die [slachtoffer] verbleef te verlaten en/of
- contact onderhouden met [getuige 1] en/of [getuige 2] ten behoeve van het betalen en/of overhandigen van een geldbedrag en/of
- die [slachtoffer] bedreigd en/of naar die [slachtoffer] geschreeuwd en/of
- die [slachtoffer] naar een voertuig (welke garage [bedrijf] was binnengereden) begeleid en/of (vervolgens) die [slachtoffer] in (genoemd) voertuig (onder dwang) doen of laten plaatsnemen en/of (vervolgens die [slachtoffer] belet het voortuig te verlaten en/of
(te Almere en/of elders in Nederland)
- die [slachtoffer] (tegen diens wil) verplaatst naar Almere, althans een plaats in Nederland, en/of die [slachtoffer] belet het voertuig waarin hij zich bevond te verlaten en/of
- die [slachtoffer] bedreigd en/of
- contact onderhouden met een of meer medeverdachte(n) en/of
- contact onderhouden met [getuige 1] en/of [getuige 2] ten behoeve van het betalen en/of overhandigen van een geldbedrag en/of
- op/nabij NS station Almere Muziekwijk afgesproken met [getuige 2] voor het verkrijgen van geld en/of
- die [slachtoffer] vervoerd naar een strandje aan de Strandweg en/of (aldaar) die [slachtoffer] uit het voertuig doen of laten stappen en/of die [slachtoffer] (aldaar) bedreigd en/of met een vuurwapen (op en/of in de richting van die [slachtoffer] ) geschoten en/of een vuurwapen aan die [slachtoffer] getoond en/of fysiek geweld op die [slachtoffer] toegepast en/of (zodoende) een voor die [slachtoffer] bedreigende situatie gecreëerd,
(waarna die [slachtoffer] te water is geraakt) ten gevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring en strafoplegging komt dan de rechtbank.

Vrijspraak medeplegen gijzeling

Met de advocaat-generaal en de raadsvrouw is het hof van oordeel dat niet kan worden bewezen hetgeen de verdachte als eerste alternatief/cumulatief impliciet primair is tenlastegelegd, te weten het medeplegen van gijzeling van [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ), zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

Medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving, de dood ten gevolge hebbend

Standpunt van het Openbaar Ministerie
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring. Hij heeft hiertoe – kort weergegeven - het volgende aangevoerd.
[slachtoffer] kwam op 1 december 2016 rond 12:30 uur in de garage van [medeverdachte 1] aan en werd direct door [medeverdachte 1] daar vastgehouden. Vanaf dat moment werd [slachtoffer] van zijn vrijheid beroofd en beroofd gehouden, mede door de nadien ter plaatse gekomen [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] . Later die middag rond 16:00 uur arriveerden [verdachte 1] , [verdachte 2] en een NN-man met de Chrysler Voyager van [verdachte 2] (hierna: de Chrysler) bij de garage en namen de wederrechtelijke vrijheidsberoving over. [verdachte 1] , [verdachte 2] en de NN-man verlieten met de Chrysler de garage rond 16:30 uur en namen [slachtoffer] mee. De Chrysler is met de inzittenden naar Almere gereden om geld op te halen bij [getuige 2] (hetgeen niet is gelukt) en daarna naar een strandje in Almere Haven, waar de wederrechtelijke vrijheidsberoving door [verdachte 1] , [verdachte 2] en de NN-man heeft voortgeduurd.
De advocaat-generaal acht ook de tenlastegelegde strafverzwarende omstandigheid, inhoudende dat deze wederrechtelijke vrijheidsberoving de dood van [slachtoffer] tot gevolg heeft gehad, bewezen en voert daartoe – kort weergegeven – het volgende aan. [slachtoffer] is verdronken als gevolg van het feit dat hij op de avond van 1 december 2016 op het bewuste strandje in Almere te water is gegaan of geraakt terwijl hij probeerde te ontkomen aan de vrijheidsberoving, waarbij het handelen van [verdachte 1] en de andere verdachten een onmiskenbare rol hebben gevormd in de keten van schakels die tot de dood van [slachtoffer] heeft geleid.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit omdat volgens hem het wettig en overtuigende bewijs voor de wederrechtelijke vrijheidsberoving ontbreekt. Daartoe heeft de raadsman zich meer in het bijzonder op het standpunt gesteld dat de verklaringen van de getuigen [getuige 1] , [getuige 2] , [getuige 3] , [getuige 4] en [getuige 5] moeten worden uitgesloten van het bewijs, omdat ze – kort weergegeven – onbetrouwbaar zijn. De door de verdachte erkende handelingen leveren geen wederrechtelijke vrijheidsberoving op, maar een afpersing. Volgens de verklaring van de verdachte kon [slachtoffer] gedurende de tijd dat zij samen waren weg en/of de auto verlaten, als hij dat had gewild.
Subsidiair heeft de raadsman – kort weergegeven – bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de tenlastegelegde strafverzwarende omstandigheid, omdat de dood van [slachtoffer] niet kan worden toegerekend aan de verdachte. De doodsoorzaak van [slachtoffer] is bij de sectie niet vastgesteld en het is onduidelijk wat zich precies heeft afgespeeld op het strandje nadat hij van de verdachte is weggerend. Onduidelijk is waarom en hoe [slachtoffer] te water is geraakt. Daarom kan niet worden vastgesteld hoe [slachtoffer] uiteindelijk om het leven is gekomen, zodat zijn overlijden niet aan het handelen van de verdachte kan worden toegerekend.
Oordeel van het hof
Verweer betrouwbaarheid getuigen
Het verweer hoeft wat betreft de getuigen [getuige 5] en [getuige 3] geen bespreking, omdat het hof de door hen afgelegde verklaringen niet gebruikt voor het bewijs.
Datzelfde geldt voor een deel van de verklaringen van de getuige [getuige 1] , namelijk voor zover hij – kort gezegd – heeft verklaard van wie hij gehoord zou hebben dat [slachtoffer] het water is in gevlucht. Daarover heeft de getuige naar het oordeel van het hof te wisselend verklaard om zijn verklaring op dit punt betrouwbaar te achten. Het hof ziet echter geen aanleiding om de verklaringen van [getuige 1] voor het overige onbetrouwbaar te achten. Daartoe overweegt het hof dat deze verklaringen op belangrijke punten steun vinden in andere bewijsmiddelen. Zo heeft [getuige 1] verklaard dat hij het slachtoffer [slachtoffer] aan de telefoon heeft gehad, dat die hem vroeg om geld te betalen en daarbij zei dat hij werd vastgehouden. Deze verklaring staat niet op zichzelf. Meer in het bijzonder ten aanzien van het ‘vasthouden’ geldt dat de getuige [getuige 2] ook heeft verklaard dat [slachtoffer] hem belde voor geld en zei dat hij werd vastgehouden. In zoverre ondersteunen de verklaringen elkaar. Bovendien is [slachtoffer] in de garage gefilmd op een moment dat hij aan de telefoon is en hij zegt dan: “ze laten me niet gaan” [1] . In zoverre acht het hof de verklaring van [getuige 1] voldoende betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs.
Uit het voorgaande volgt dat het hof de verklaring van de getuige [getuige 2] ook voldoende betrouwbaar acht om te gebruiken voor het bewijs. Voorts vindt de verklaring van [getuige 2] dat hij met [slachtoffer] had afgesproken bij station Almere Muziekwijk, maar dat hij daar vervolgens een ontmoeting heeft gehad met twee voor hem onbekende mannen die geld kwamen halen, bevestiging in de verklaring van de verdachte zelf.
Ten aanzien van de getuige [getuige 4] heeft de raadsman naar voren gebracht dat hij pas een verklaring heeft afgelegd na het zien van het televisieprogramma Opsporing Verzocht, waarin de vermissing van [slachtoffer] werd besproken. Dat is juist en kennelijk had de getuige – een stagiair van 16 jaar in de garage waar [slachtoffer] werd vastgehouden – tot dan geen aanleiding gezien van hetgeen hij in de garage had waargenomen melding te maken (anders dan aan zijn ouders). Hij heeft pas achteraf geconcludeerd wat er aan de hand was en hoe ernstig de situatie is geweest. Dat is, mede gelet op de leeftijd en de positie van de getuige in de garage, niet onbegrijpelijk en doet niet af aan hetgeen de getuige feitelijk heeft waargenomen. Het hof heeft geen aanleiding te twijfelen aan hetgeen de getuige over die eigen waarneming heeft verklaard. Ook deze verklaring is daarom bruikbaar voor het bewijs.
Het verweer wordt verworpen.
Voorwaardelijk verzoek tot het horen van een getuige
De raadsman heeft verzocht [getuige 2] te horen als getuige in het geval het hof de verklaring van [getuige 2] voor het bewijs gebruikt. Nu dat het geval is, zal het hof op het verzoek beslissen. De raadsman heeft eerder verzocht [getuige 2] te horen. Dat verzoek is op de regiezitting van 10 juli 2020 toegewezen en de zaak is daartoe verwezen naar de raadsheer-commissaris. Die heeft [getuige 2] niet kunnen horen, omdat hij onvindbaar was. De raadsheer-commissaris heeft daarvan op 23 augustus 2021 een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt. Op de terechtzitting van 7 september 2021 heeft de raadsman opnieuw verzocht [getuige 2] te horen. Dat verzoek is door het hof afgewezen, omdat onaannemelijk werd geacht dat de getuige [getuige 2] binnen aanvaardbare termijn gehoord kon worden. Bij dat oordeel heeft het hof betrokken dat uit het onderzoek door de raadsheer-commissaris is gebleken dat [getuige 2] sinds 20 juli 2021 in Suriname verblijft en dat de Surinaamse autoriteiten hebben laten weten dat [getuige 2] niet voorkomt in de bevolkingsadministratie. [getuige 2] heeft ook geen logeeradres opgegeven. Van de getuige is dus geen adres in Suriname bekend geworden. Tevens zijn er geen uitreisgegeven van [getuige 2] , zodat moet worden aangenomen dat de getuige nog in Suriname verblijft. Deze situatie is onveranderd. Van de getuige zijn geen adres- of verblijfsgegevens bekend en ook de raadsman heeft geen nieuwe informatie terzake verstrekt. Bij die stand van zaken is het hof van oordeel dat (ook nu nog) onaannemelijk is dat de getuige [getuige 2] binnen aanvaardbare termijn ter terechtzitting zal verschijnen. Het verzoek wordt daarom afgewezen.
Wederrechtelijke vrijheidsberoving
Op 1 december 2016 kwam [slachtoffer] tussen 12:21 uur en 12:36 uur binnen bij de garage [bedrijf] in Wormerveer. [medeverdachte 1] , de eigenaar van de garage, heeft [slachtoffer] op de grond en tegen een bak met gereedschappen geduwd, waardoor [slachtoffer] zichtbaar pijn had. Vervolgens moest [slachtoffer] van [medeverdachte 1] plaatsnemen in de kantine van de garage. Toen [slachtoffer] op een gegeven moment de kantine wilde verlaten schreeuwde [medeverdachte 1] tegen hem: “Blijf zitten”. Ook werd door [medeverdachte 1] erop toegezien dat [slachtoffer] de kantine niet verliet. Gelet op voornoemde omstandigheden was er naar het oordeel van het hof sprake van een situatie waaraan [slachtoffer] , zich niet kon onttrekken, zodat sprake is van het wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden van [slachtoffer] door [medeverdachte 1] .
Uit de bewijsmiddelen blijkt verder dat [medeverdachte 1] om 12:43 uur telefonisch contact heeft gehad met [medeverdachte 3] . Om 12:48 uur vindt telefonisch contact plaats tussen [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] . Vervolgens kwamen [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] omstreeks 12:56 uur bijna gelijktijdig aan bij de garage.
[slachtoffer] is in de garage vastgehouden tot het, hieronder nader te bespreken, moment dat hij is meegenomen in de Chrysler. Daarvoor heeft (de inmiddels ook in de garage verschenen) [medeverdachte 4] de jas van [slachtoffer] afgenomen. [slachtoffer] heeft de garage dus zonder jas verlaten.
Vanaf ongeveer 12:00 uur hebben er meerdere telefonisch contacten plaatsgevonden tussen [verdachte 1] en [verdachte 2] . Vanaf 12:38 uur verplaatsten de telefoonnummers van [verdachte 1] en [verdachte 2] zich gelijktijdig van Almere naar de omgeving van Amsterdam. Het hof gaat ervan uit dat [verdachte 1] en [verdachte 2] zich op dat moment bij elkaar voegden in de Chrysler van [verdachte 2] .
Vanaf 13:48 uur tot ongeveer 15:55 uur hebben er meerdere telefonische contacten plaatsgevonden tussen [medeverdachte 3] en [verdachte 1] . In de telecomgegevens is te zien dat de telefoon van [verdachte 1] zich in die periode verplaatst van Diemen naar Assendelft, in de omgeving van Wormerveer. Het hof leidt hieruit af dat [verdachte 1] door [medeverdachte 3] ervan op de hoogte is gebracht dat [slachtoffer] in de garage aanwezig was. Omstreeks 15:55 uur arriveerde de Chrysler met [verdachte 1] , [verdachte 2] en een NN-man in de garage. Tientallen seconden daarvoor was er contact tussen de telefoons van [medeverdachte 3] en [verdachte 1] . Nadat voor hen de overheaddeur was geopend, reed de Chrysler achteruit de garage in. In de garage heeft [verdachte 1] [slachtoffer] geslagen en naar [slachtoffer] geschreeuwd, omdat deze hem beweerdelijk geld schuldig was. [slachtoffer] moest van [medeverdachte 1] de Chrysler instappen; hij werd hardhandig in de auto gezet. Vervolgens reed de Chrysler met daarin [verdachte 1] , [slachtoffer] , [verdachte 2] en NN-man weg van de garage. Tussen 15:54 uur en 16:38 uur is zichtbaar dat de verbindingen van het telefoonnummer van [verdachte 1] en het telefoonnummer van [verdachte 2] worden afgewikkeld via een zendmast die dekking geeft aan de locatie van de garage.
Omstreeks 16:35 uur vertrok de Chrysler met [verdachte 1] , [verdachte 2] , de NN-man en [slachtoffer] uit de garage in de richting van Almere. [slachtoffer] wist op het moment dat ze op de snelweg reden niet waar ze naartoe gingen. Uit de telecomgegevens in samenhang met andere bewijsmiddelen blijkt dat [slachtoffer] meermalen telefonisch contact heeft gehad met [getuige 2] en met hem een afspraak heeft gemaakt bij het station Muziekwijk in Almere voor het verkrijgen van geld. Rond 18:00 uur had [getuige 2] op die plek een ontmoeting met [verdachte 2] en de NN-man. Zij zeiden dat ze geld kwamen halen. [slachtoffer] zelf is met [verdachte 1] in de auto gebleven. Toen [getuige 2] geen geld gaf zijn de mannen weer weggegaan.
Na de ontmoeting met [getuige 2] heeft [verdachte 1] in de auto, in de buurt van het station Almere-Muziekwijk, een vuurwapen aan [slachtoffer] laten zien. Dit was een echt wapen. [verdachte 1] , [verdachte 2] en de NN-man zijn vervolgens met [slachtoffer] in de Chrysler naar de Strandweg in Almere-Haven gereden. Vanaf 18:21 uur worden nagenoeg alle verbindingen van de telefoon van [verdachte 1] afgewikkeld via een zendmast die (onder andere) dekking geeft aan het strandje met het daarvoor gelegen eilandje dat is gelegen in het Gooimeer. De Chrysler is, gelet op de verdere gebeurtenissen, kennelijk in de nabijheid van het aan de Strandweg gelegen strandje gestopt. [verdachte 1] heeft, voordat hij met [slachtoffer] de auto uitstapte, aan [slachtoffer] voor de tweede maal een vuurwapen laten zien. Hij heeft dit wapen op [slachtoffer] gewezen. Daarbij heeft [verdachte 1] tegen [slachtoffer] gezegd dat hij, [slachtoffer] , geen geintjes moest maken. [verdachte 1] is vervolgens met [slachtoffer] de auto uit gegaan. [slachtoffer] droeg op dat moment geen jas (die was immers eerder die dag afgenomen), terwijl het – naar moet worden aangenomen gelet op de tijd van het jaar – koud zal zijn geweest [2] . [verdachte 2] en de NN-man zaten in de auto. Op een gegeven moment is [slachtoffer] weggerend. [verdachte 1] is met een van de twee andere mannen, dus met [verdachte 2] dan wel de NN-man, achter [slachtoffer] aangerend, maar ze konden hem niet vinden. De andere man, dus de NN-man dan wel [verdachte 2] , kwam met de auto het strand op om te schijnen met de koplampen. Toen kwam de auto vast te staan. [verdachte 1] wilde dat [slachtoffer] terug zou komen omdat hij zijn geld wilde hebben en niet wilde dat [slachtoffer] zou “onderduiken”.
Uit het voorgaande blijkt dat [slachtoffer] tot het moment waarop hij bij het strandje wegrende, wederrechtelijk van zijn vrijheid beroofd is gehouden.
Dood van [slachtoffer]
De laatste keer dat (vermoedelijk) [slachtoffer] gebruik heeft gemaakt van zijn telefoon, is als met zijn telefoon om 18:21 uur wordt uitgebeld naar [getuige 1] . Als [slachtoffer] om 19:08 uur wordt gebeld, neemt hij niet meer op.
Op 6 december 2016 heeft [getuige 1] melding gedaan dat [slachtoffer] mogelijk gegijzeld dan wel vermist is. Op 7 december 2016 heeft [getuige 1] verklaard dat hij sinds dat [slachtoffer] hem belde om te helpen, niets meer van hem heeft gehoord. Dit duurde langer dan hij van [slachtoffer] gewend was.
Op 8 december 2016 vindt er een Telegram gesprek plaats tussen ‘ [bijnaam 2] ’, zijnde [verdachte 1] , en ene ‘ [bijnaam 1] ’. Dit gesprek gaat over [slachtoffer] en gaat als volgt:
(…)
[bijnaam 1] : Jullie waren er toch ook
[bijnaam 2] : Ja man wij hebben hem meegenomen
[bijnaam 2] : hij moest mij ook lappen
(hof: betalen)
(…)
[bijnaam 2] : nu is hij kil spoorloos
[bijnaam 1] : heeft hij betaald
[bijnaam 2] : nee man, niemand wou helpen
[bijnaam 1] : jullie hebben hem wel gesloopt
(hof: mishandeld)
[bijnaam 2] : ja
[bijnaam 1] : maar goed of gewoon een paar klappen
[bijnaam 2] : maar hij is in het water gesprongen
[plaatje vuurwapen]
[bijnaam 2] : op hem.
Op 22 december 2016 wordt het stoffelijk overschot van [slachtoffer] aangetroffen in het water van het Gooimeer, nabij een eilandje, welk eilandje tegenover het strandje aan de Strandweg te Almere Haven is gelegen waar de Chrysler is vast komen te zitten. De watertemperatuur was op dat moment 6 graden Celsius. Uit onderzoek is gebleken dat [slachtoffer] het eilandje niet heeft betreden.
De bevindingen in het NFI-rapport pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood (sectierapport) luiden als volgt:
“Gelet op de buitentemperaturen van de afgelopen tijd kunnen de postmortale veranderingen passen bij een maximale postmortale periode van circa 20 dagen (waarna het slachtoffer niet meer levend was gezien) lang verblijf in het water. Er werden slechts beperkte letsels (onderhuidse bloeduitstortingen in de linker wenkbrauw, de benen en de rugzijde van de romp) aangetroffen. De letsels waren kort voor het overlijden opgetreden ten gevolge van inwerking van uitwendig mechanisch stomp botsend geweld zoals bijvoorbeeld (zich) stoten, vallen of geslagen worden. Zij hebben geen bijdrage geleverd aan het overlijden. Het vocht in de borstholten is mogelijk postmortaal ontstaan. Het kan echter niet worden uitgesloten dat (een deel van) deze vochtophoping en de vochtophoping in de maag in het kader van verdrinking zijn opgetreden. Ook het microscopisch beeld van acuut emfyseem kan optreden in het kader van verdrinking door ‘happen naar lucht’. Er werd geen toxicologische bijdrage aan de toedracht en/of het overlijden gevonden. Er waren, voor zover beoordeelbaar in verband met de postmortale veranderingen, geen aanwijzingen voor ziekelijke orgaanafwijkingen die het intreden van de dood zouden kunnen verklaren of hiervoor van betekenis geweest zouden kunnen zijn. De conclusie is dat bij de sectie geen anatomische of toxicologische oorzaak werd gevonden. Gelet op de situatie bij vinding dient verdrinking als mogelijke doodsoorzaak te worden overwogen.”
Het hof stelt op grond van het voorgaande, in samenhang bezien, vast dat [slachtoffer] bij het strandje in Almere-Haven is gevlucht voor [verdachte 1] , [verdachte 2] en de NN-man en daarbij het water is ingegaan. Hierbij beschouwt het hof de mededeling van [verdachte 1] in het Telegrambericht van 8 december 2016, inhoudende: “hij is het water in gesprongen”, als een waarneming van een ooggetuige. Het lichaam van [slachtoffer] was op dat moment immers nog niet gevonden. Nu alleen [verdachte 1] , [verdachte 2] en NN-man met [slachtoffer] op het strand aanwezig waren, is het in het water springen van [slachtoffer] door een of meer van hen waargenomen. De verklaring van [verdachte 1] dat hij deze informatie “op straat” had gehoord is niet aannemelijk geworden. Het past overigens ook niet in de context van de overige mededelingen die [verdachte 1], met betrekking tot zijn eigen gedragingen (meenemen, mishandeling, tonen vuurwapen), op dat moment aan [bijnaam 1] deed. Het dossier biedt verder geen enkel aanknopingspunt om te veronderstellen dat [slachtoffer] om enige andere reden het water in is gegaan dan om te vluchten.
Bij [slachtoffer] is geen anatomische of toxicologische doodsoorzaak gevonden. De postmortale veranderingen kunnen passen bij een maximale postmortale periode van 20 dagen. De patholoog concludeert dat gelet op de situatie bij vinding, verdrinking als mogelijke doodsoorzaak dient te worden overwogen. Deze conclusie ligt in het verlengde van wat in de forensische literatuur wordt beschreven met betrekking tot verdrinking als doodsoorzaak, te weten dat verdrinking als doodsoorzaak niet kan worden vastgesteld bij sectie. [3] Wel kan bij sectie worden uitgesloten dat sprake is van andere (ziekelijke) aandoeningen of een toxicologische bijdrage en kunnen aanwijzingen worden gevonden voor verdrinking.
Gelet op al het voorgaande, in samenhang bezien, en nu een mogelijk alternatieve doodsoorzaak niet aannemelijk is geworden, gaat het hof er van uit dat [slachtoffer] na zijn vlucht in het ijskoude water daar niet meer levend uit is gekomen als gevolg van verdrinking.
Causaal verband tussen de vrijheidsberoving en het overlijden van [slachtoffer]
Tenslotte moet de vraag worden beantwoord of in strafrechtelijke zin causaal verband bestaat tussen de wederrechtelijke vrijheidsberoving door [verdachte 1] , [verdachte 2] en de NN-man en de dood van [slachtoffer] . Daarbij dient te worden bezien of de dood van [slachtoffer] redelijkerwijs aan de gedragingen van [verdachte 1] , [verdachte 2] en de NN-man, die zij in het kader van deze vrijheidsberoving hebben verricht, kan worden toegerekend. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 27 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BT6362, in dat verband, voor zover relevant, overwogen:
"Doorgaans is bij de beantwoording van de vraag of in strafrechtelijke zin causaal verband bestaat niet aan twijfel onderhevig dat in de keten van gebeurtenissen de gedraging van de verdachte een noodzakelijke factor is geweest voor het ingetreden gevolg - en staat dat gevolg dus in conditio sine qua non-verband tot de gedraging, welk verband in beginsel als ondergrens van het causaal verband fungeert -, maar gaat het daarbij vooral erom of het ingetreden gevolg redelijkerwijs aan (de gedraging van) de verdachte kan worden toegerekend.”
Zoals het hof hiervoor al heeft vastgesteld, is [slachtoffer] op zijn vlucht voor [verdachte 1] , [verdachte 2] en de NN-man het water ingegaan, waarna hij is verdronken. De verdachten hebben door hun handelen, zijnde de wederrechtelijke vrijheidsberoving van [slachtoffer] , een reeks van gebeurtenissen in gang gezet die uiteindelijk heeft geleid tot de dood van [slachtoffer] . Het hof overweegt met betrekking tot dit handelen in het bijzonder nog het volgende.
[verdachte 1] , [verdachte 2] en de NN-man zijn met zijn drieën in de Chrysler van [verdachte 2] naar de garage gegaan, waar [slachtoffer] in de kantine reeds van zijn vrijheid beroofd werd gehouden. Zij waren getalsmatig in de meerderheid. [verdachte 1] was woedend en heeft [slachtoffer] geslagen. Hij wilde geld van [slachtoffer] , maar [slachtoffer] had geen geld. [slachtoffer] werd hardhandig in de auto van [verdachte 2] gezet en vervolgens reden [verdachte 1] , [verdachte 2] en de NN-man met [slachtoffer] weg. Op het moment dat ze op de snelweg reden wist [slachtoffer] niet waar ze naartoe gingen en dat wilde ook niemand in de auto hem vertellen. [slachtoffer] kon, toen [getuige 1] hem aan de lijn had, niet te veel zeggen en de telefoon werd later ook van hem afgepakt. [verdachte 1] , [verdachte 2] en de NN-man reden met [slachtoffer] naar het station Almere Muziekwijk teneinde geld op te halen bij [getuige 2] . [slachtoffer] is met [verdachte 1] in de auto achtergebleven, terwijl [verdachte 2] en de NN-man een ontmoeting hadden met de hun onbekende [getuige 2] , die echter geen geld gaf. Het hof leidt hieruit af dat [slachtoffer] in de auto werd gehouden om te verhinderen dat hij aan de macht van zijn belagers zou ontkomen, daartoe al dan niet geholpen door [getuige 2] . Na de ontmoeting met [getuige 2] heeft [verdachte 1] aan [slachtoffer] een vuurwapen getoond. Vervolgens hebben [verdachte 1] , [verdachte 2] en de NN-man [slachtoffer] in de auto meegenomen naar de Strandweg in Almere, waaraan een strandje is gelegen. Naar moet worden aangenomen in die tijd van het jaar en op dat tijdstip, een stille plek. Het was donker, gelet op het tijdstip van arriveren (rond 18:21 uur op 1 december). Het hof hecht geen geloof aan de verklaring van [verdachte 1] dat [slachtoffer] na de ontmoeting met [getuige 2] met een paar jongens had gebeld en dat ze toen naar Almere Haven moesten rijden, omdat [slachtoffer] daar met iemand zou hebben afgesproken. Uit de telecomgegevens van [slachtoffer] blijkt immers dat na de ontmoeting met [getuige 2] hij enkel naar [getuige 2] en [getuige 1] heeft uitgebeld en alleen [getuige 1] te spreken kreeg (ZD1, p. 598). Voorts was, zoals blijkt uit hetgeen hiervoor is overwogen, [slachtoffer] niet degene die bepaalde waar men naartoe ging. [verdachte 1] wilde nog steeds geld van [slachtoffer] , welk geld [slachtoffer] nog steeds niet had en waar hij ook niet aan kon komen. Immers, “niemand wou helpen”, aldus [verdachte 1] in het hiervoor genoemde Telegram gesprek. Kennelijk is [slachtoffer] ook mishandeld (afgezien van de klap die hij al in de garage van [verdachte 1] had gekregen) nadat hij was meegenomen door [verdachte 1] , [verdachte 2] en de NN-man. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat [slachtoffer] “ja” antwoordt op de vraag van ‘ [bijnaam 1] ’: “jullie hebben hem wel gesloopt”. Voorts zijn bij [slachtoffer] letsels vastgesteld, die kort voor zijn overlijden zijn ontstaan. [verdachte 1] heeft [slachtoffer] bij het strand nogmaals een vuurwapen getoond, daarmee op hem gewezen en heeft gezegd dat [slachtoffer] geen geintjes moest uithalen. Toen [verdachte 1] , [verdachte 2] en de NN-man met [slachtoffer] bij het strand arriveerden, werd deze inmiddels al bijna twee uur door hen van zijn vrijheid beroofd gehouden. Zij waren geenszins van plan om [slachtoffer] vrij te laten, getuige ook het feit dat zij hem met z’n drieën zijn gaan zoeken toen hij was weggerend. Daar komt bij dat [verdachte 1] heeft verklaard: “ik wilde mijn geld hebben. Ik wilde dat hij terug zou komen. Ik wilde dat hij naast mij zou staan. Als hij hem peert, duikt hij altijd onder.”
Een wederrechtelijke vrijheidsberoving kan naar de aard van het delict als gevolg hebben dat het slachtoffer een vluchtpoging onderneemt. Daarbij kan het slachtoffer, onder meer afhankelijk van zijn vrees voor degenen die hem vasthouden, de mate van dreiging die van de overige omstandigheden van de wederrechtelijke vrijheidsberoving uitgaat, zijn inschatting van wat er nog komen gaat en de mogelijke paniek waarin hij verkeert, al dan niet bewust risico’s nemen op zijn vlucht.
[slachtoffer] verkeerde, als gevolg van het handelen van [verdachte 1] , [verdachte 2] en de NN-man zoals hiervoor omschreven, in een uitermate bedreigende en op dat moment voor hem ook uitzichtloze situatie. Het is tegen deze achtergrond dat hij, kennelijk geen andere uitweg ziende, een risicovolle vluchtpoging heeft ondernomen door het water in te gaan, hetgeen hem fataal is geworden.
Conclusie
Het hof is van oordeel dat, gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, de dood van [slachtoffer] in redelijkheid aan [verdachte 1] , [verdachte 2] en de NN-man kan worden toegerekend. Het tenlastegelegde feit kan daarom wettig en overtuigend worden bewezen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 1 december 2016 te Wormerveer, gemeente Zaanstad, en Almere en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk [slachtoffer] ,
wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd gehouden,
immers hebben hij, verdachte, en zijn mededaders
- die [slachtoffer] onder dwang in een voertuig dat de garage [bedrijf] was binnengereden doen of laten plaatsnemen en
- die [slachtoffer] verplaatst naar Almere en
- die [slachtoffer] vervoerd naar een strandje aan de Strandweg te Almere en
- die [slachtoffer] uit het voertuig laten stappen en
- een vuurwapen aan die [slachtoffer] getoond en
- fysiek geweld op die [slachtoffer] toegepast en
- een voor die [slachtoffer] bedreigende situatie gecreëerd,
waarna die [slachtoffer] te water is geraakt ten gevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals opgenomen in de bijlage bij dit arrest. Die bewijsmiddelen zijn – ook in hun onderdelen – telkens gebezigd tot het bewijs van het feit of feiten, waarop zij blijkens hun inhoud of de bewijsoverwegingen betrekking hebben

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroofd houden, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het als eerste alternatief/cumulatief impliciet subsidiair bewezenverklaarde, zonder bewezenverklaring van de strafverzwarende omstandigheid, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het als eerste alternatief/cumulatief impliciet subsidiair tenlastegelegde, met bewezenverklaring van de strafverzwarende omstandigheid, zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 32 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 8 maanden voorwaardelijk en een proeftijd van 2 jaren. Hierbij heeft de advocaat-generaal rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met twee anderen schuldig gemaakt aan het van de vrijheid beroofd houden van het slachtoffer [slachtoffer] . Het hof heeft ook bewezen verklaard dat [slachtoffer] als gevolg van de wederrechtelijke vrijheidsberoving is overleden.
[slachtoffer] is op 1 december 2016 door de verdachte en zijn mededaders opgehaald in een garage in Wormerveer, waar hij door anderen al van zijn vrijheid beroofd werd gehouden. Daarbij is gebruik gemaakt van de auto die [verdachte 2] tot zijn beschikking had. In de garage heeft de verdachte [slachtoffer] een klap gegeven en tegen hem geschreeuwd. [slachtoffer] werd vervolgens gedwongen om in de auto plaats te nemen. Aan hem werd niet verteld waar ze naartoe zouden rijden en zijn telefoon werd op enig moment van hem afgepakt. Tijdens de reis van de garage in Wormerveer naar uiteindelijk de Strandweg in Almere Haven is [slachtoffer] bedreigd door de verdachte. De verdachte heeft aan [slachtoffer] een vuurwapen getoond. Op enig moment zijn de verdachte en zijn mededaders met [slachtoffer] aangekomen op de Strandweg, waaraan een strandje is gelegen. [slachtoffer] werd toen al bijna twee uur vastgehouden door de verdachte en zijn mededaders. De verdachte wilde geld van [slachtoffer] , maar die had dit niet. [getuige 2] , naar wie de verdachte en zijn mededaders even daarvoor met [slachtoffer] waren toegereden, had geen geld gegeven en [slachtoffer] kon er ook anderszins niet aan komen. Het was donker bij het strandje. De verdachte heeft ook daar met een vuurwapen op [slachtoffer] gewezen. Onduidelijk is gebleven om welke reden de verdachte en zijn mededaders met [slachtoffer] naar deze plek zijn gegaan. Uit het onderzoek is in ieder geval gebleken dat [slachtoffer] kort voor zijn overlijden is mishandeld en verder dat de verdachte en zijn mededaders niet van plan waren om [slachtoffer] vrij te laten. [slachtoffer] verkeerde als gevolg van het handelen van de verdachte, [verdachte 2] en de NN-man, in een uitermate bedreigende en op dat moment voor hem ook uitzichtloze situatie. Op het strandje in Almere Haven heeft [slachtoffer] , kennelijk geen andere uitweg ziende, een risicovolle vluchtpoging ondernomen door het water in te gaan, hetgeen hem fataal is geworden.
De achtergrond van de ontvoering van [slachtoffer] lijkt te zijn gelegen in een schuld die [slachtoffer] had bij de verdachte. Kennelijk hebben de verdachte en zijn mededaders verondersteld door de ontvoering en de intimidatie van het slachtoffer deze te kunnen bewegen geld af te dragen. Al met al is er sprake van een zeer ernstige vorm van eigenrichting die op geen enkele wijze kan worden getolereerd. Daarbij is het gevolg van deze ernstige vorm van eigenrichting dat [slachtoffer] , in paniek op de vlucht voor de verdachte en zijn mededaders, de ontvoering met de dood heeft moeten bekopen. Het hof rekent de verdachte dit alles zwaar aan.
Er is, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, sprake van een ernstig feit waarvoor geen andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van lange duur kan worden opgelegd. Naar het oordeel van het hof doet de door de advocaat-generaal gevorderde straf onvoldoende recht aan de ernst van het feit.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op zijn strafblad, waaruit onder andere blijkt dat hij in 2015 is veroordeeld voor mishandeling. Deze veroordeling heeft de verdachte er niet van weerhouden opnieuw een geweldsfeit te plegen. Het hof weegt dit in strafverzwarende zin mee.
Het hof ziet in de door de verdachte gestelde persoonlijke omstandigheden dat hij een jaarcontract bij zijn werkgever heeft gekregen, regelmatig contact heeft met zijn kinderen en een eigen woning heeft, geen aanleiding om de op te leggen straf te matigen.
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft het hof rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn voor de berechting. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling van een zaak ter terechtzitting moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaren nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen. Als aanvangsmoment heeft in deze zaak te gelden het moment van inverzekeringstelling. In de zaak van de verdachte is sprake van inverzekeringstelling op 22 december 2016, is hoger beroep ingesteld (na het vonnis van 12 september 2019) op 25 september 2019 en wordt door het Hof arrest gewezen op 8 oktober 2021. Aldus is de redelijke termijn in de fase van de eerste aanleg met bijna negen maanden overschreden en in de fase van het hoger beroep met bijna twee weken.
Het hof overweegt dat zonder schending van de redelijke termijn voor de berechting een gevangenisstraf van 60 maanden zou zijn opgelegd. Wegens de schending van de redelijke termijn zal het hof zal volstaan met een gevangenisstraf voor de duur van
54 maanden.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van 54 maanden passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Vordering benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 300,00 aan materiele schade, te vermeerderen met de wettelijke rente, bestaande uit kosten voor de rouwdienst voor haar zoon [slachtoffer] . De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft zich – samengevat – op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen.
Namens de verdachte heeft de raadsman verzocht de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren.
Het hof is van oordeel dat de vordering onvoldoende is onderbouwd, nu noch uit de schriftelijke onderbouwing van de vordering, noch uit het verhandelde ter terechtzitting in eerste aanleg voldoende concrete gegevens naar voren zijn gekomen waaruit kan volgen dat de benadeelde partij als gevolg van het onderhavige feit de gevorderde kosten heeft gemaakt. Het hof zal de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. De benadeelde partij kan de vordering aanbrengen bij de burgerlijke rechter.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 47, 63 en 282 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
54 (vierenvijftig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Verklaart de benadeelde partij in de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder in hun eigen kosten dragen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J. Piena, mr. M.J.A. Plaisier en mr. C. Fetter, in tegenwoordigheid van mr. S. Bor, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 8 oktober 2021.

Voetnoten

1.Proces-verbaal van bevindingen betreffende filmpjes met slachtoffer [slachtoffer] , in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde verbalisant [verbalisant] van 10 december 2016 (ZD1, p. 93 e.v.).
2.Het was blijkens de gegevens van het KNMI (https://daggegevens.knmi.nl/klimatologie/dag?date=2016-12-01&station=269) die dag, gemeten in Lelystad, gemiddeld 7,8 graden Celcius, met een maximum temperatuur van 9,3 en een minimum temperatuur van 5,2 graden Celcius.
3.Zie ook: ‘Voorlopige bevindingen’ van het NFI van 23 december 2016, opgesteld door [naam] , arts en patholoog, pag. 89.