ECLI:NL:GHAMS:2021:2905

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 september 2021
Publicatiedatum
7 oktober 2021
Zaaknummer
200.292.464/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag en ontzegging omgang na verdenking van partnerdoding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 7 september 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezag van de vader over zijn twee minderjarige kinderen en de ontzegging van het recht op omgang. De vader, die gedetineerd is, had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Noord-Holland, waarin zijn gezag was beëindigd en het recht op omgang met de kinderen was ontzegd. De moeder van de kinderen is op 16 december 2018 overleden, en de vader is veroordeeld voor haar doodslag. De kinderen verblijven sinds juni 2019 bij pleegouders en hebben een belaste voorgeschiedenis, waaronder huiselijk geweld en een vluchtelingenachtergrond.

Het hof oordeelde dat de vader niet in staat is om de zorg en opvoeding van de kinderen op zich te nemen binnen een aanvaardbare termijn, gezien zijn detentie en de impact van zijn veroordeling. De kinderen hebben recht op stabiliteit en duidelijkheid in hun opvoedsituatie, en het hof achtte het noodzakelijk dat de gezagsbeslissingen door een ander worden genomen. De raad voor de Kinderbescherming had verzocht om beëindiging van het gezag en ontzegging van omgang, wat het hof heeft bekrachtigd. Het hof concludeerde dat omgang met de vader in strijd zou zijn met de belangen van de kinderen, die momenteel bezig zijn met het verwerken van hun trauma's en geen contact met de vader willen.

De beslissing van het hof bevestigt de eerdere beschikking van de rechtbank en wijst het verzoek van de vader af. De kinderen hebben recht op een veilige en stabiele omgeving, en het hof benadrukt het belang van hun welzijn in deze complexe situatie.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.292.464/01
Zaaknummer rechtbank: C/15/286409 / FA RK 19-1623
Beschikking van de meervoudige kamer van 7 september 2021 inzake
[de vader] ,
thans gedetineerd in de P.I. [plaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. P.H. Visser te Wormerveer,
en
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Haarlem,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als belanghebbenden zijn mede aangemerkt:
- de minderjarige [kind 1] (hierna te noemen: [kind 1] );
- de minderjarige [kind 2] (hierna te noemen: [kind 2] );
- de gecertificeerde instelling De Jeugd- & Gezinsbeschermers Noord-Holland (hierna te noemen: DJGB);
- de gecertificeerde instelling De Jeugdbescherming Gelderland Midden (hierna te noemen: de GI);
- de pleegouders.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna: de rechtbank), van 17 maart 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De vader is op 1 april 2021 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van voormelde beschikking van 17 maart 2021.
2.2
De raad heeft op 20 mei 2021 een verweerschrift ingediend.
2.3
[kind 1] en [kind 2] hebben hun mening per brief kenbaar gemaakt. Ter na te melden mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van deze brieven kenbaar gemaakt. De verschenen partijen/belanghebbenden hebben gelegenheid gehad daarop te reageren.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 15 juli 2021 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat en de heer B. Hapte, tolk in het Tigrinya;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw D.M. van Dijk;
- de GI, vertegenwoordigd door de gezinsmanager (op diens verzoek door middel van een videoverbinding);
- de pleegouders.
DJGB is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.

3.De feiten

3.1
Uit het huwelijk van de vader en [de moeder] (hierna: de moeder) zijn geboren:
- [kind 1] , [in] 2009 te [geboorteplaats] ;
- [kind 2] , [in] 2011 te [geboorteplaats] (hierna samen te noemen: de kinderen).
De vader en de kinderen hebben de Eritrese nationaliteit.
3.2
De moeder is overleden op 16 december 2018. De vader is sindsdien gedetineerd. Bij vonnis van 25 juni 2019 van de meervoudige strafkamer van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem is de vader veroordeeld voor doodslag van de moeder en heeft hij een gevangenisstraf van elf jaren opgelegd gekregen. Tegen dit vonnis heeft de vader hoger beroep ingesteld, op welk beroep nog niet is beslist.
3.3
Bij beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem van 17 december 2018 is de vader geschorst in de uitoefening van het gezag over de kinderen en is DJGB belast met de voorlopige voogdij over de kinderen totdat nader zal zijn beslist over de uitoefening van het gezag. De kinderen verblijven sinds juni 2019 bij de pleegouders.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, op daartoe strekkend verzoek van de raad, het ouderlijk gezag van de vader over de kinderen beëindigd en is de GI benoemd tot voogdes over de kinderen. Voorts is het recht op omgang van de vader met de kinderen ontzegd voor de duur van twee jaren en is bepaald dat de GI de vader vier maal per jaar – eens per kwartaal – informeert over het welzijn van de kinderen en hem een foto, schoolrapporten en dergelijke van de kinderen toestuurt. De bijzondere curator is van haar verplichtingen als bijzondere curator voor de kinderen ontslagen. Aan de bestreden beschikking zijn twee tussenbeschikkingen vooraf gegaan. In de eerste tussenbeschikking is een bijzondere curator benoemd. De tweede tussenbeschikking strekt tot dagbepaling.
4.2
De vader verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen voor zover het betreft -naar het hof begrijpt- de beëindiging van het gezag en de ontzegging van de omgang.
4.3
De raad verzoekt het beroep van de vader ongegrond te verklaren met bekrachtiging van de bestreden beschikking.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Evenals de rechtbank is het hof van oordeel dat de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt ten aanzien van het verzoek met betrekking tot het gezag over de kinderen en de omgang tussen de vader en de kinderen. De rechtbank heeft voorts Nederlands recht toegepast op het verzoek. Nu daartegen geen grief is gericht, zal ook het hof daarvan uitgaan.
5.2
Het primaire verzoek van de vader strekt tot aanhouding van de zaak in afwachting van de uitkomst van de strafzaak in hoger beroep. Hij is van mening dat niets zich verzet tegen aanhouding van de zaak. De kinderen kunnen in het huidige pleeggezin verblijven en de GI kan op basis van de eerdere voorlopige voogdij haar taak uitvoeren. De vader verwacht dat hij op korte termijn in vrijheid wordt gesteld. Ter zitting in hoger beroep heeft de vader aanvullend verklaard dat de inhoudelijke behandeling van de strafzaak op 21 september 2021 plaatsvindt bij het hof. Veertien dagen hierna zal bekend worden of de vader vrijkomt of gedetineerd blijft.
5.3
De raad is van mening dat de uitkomst van de strafzaak niet kan worden afgewacht omdat de kinderen nu duidelijkheid nodig hebben over waar zij gaan opgroeien. Zij doen het goed in het pleeggezin en vooral [kind 1] ervaart meer rust sinds hij weet dat hij en [kind 2] in het pleeggezin mogen blijven. Daarbij is het onduidelijk wanneer de vader vrijkomt en of hij de kinderen dan een opvoedingssituatie kan bieden die de kinderen nodig hebben, aldus de raad.
5.4
Het hof volgt de vader niet in de stelling dat de uitkomst van de strafzaak moet worden afgewacht en zal zijn verzoek tot aanhouding van de zaak afwijzen. Het hof is van oordeel dat het belangrijk is dat de kinderen zo spoedig mogelijk duidelijkheid krijgen met betrekking tot hun toekomst. Daarbij komt dat de uitkomst van de strafzaak nog altijd onzeker is en ook is niet duidelijk of daadwerkelijk binnen veertien dagen na 21 september 2021 uitspraak zal worden gedaan.
Gezag
5.5
Ingevolge artikel 1:266 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de rechtbank het gezag van een ouder beëindigen indien:
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
5.6
De vader is van mening dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat voldoende is gebleken dat de kinderen ernstig worden bedreigd in hun ontwikkeling en dat het in hun belang is om hun toekomstperspectief en verdere ontwikkeling veilig te stellen en dat de vader zijn gezag heeft misbruikt. De vader heeft veel verdriet van de gebeurtenissen in december 2018, een ongelukkige samenloop van omstandigheden waarbij hij zich verdedigde en de moeder om het leven is gekomen. Dit betekent echter niet dat hij geen goede vader kan zijn voor de kinderen en dat hij niet meer in staat is de verantwoordelijkheid en de zorg en opvoeding voor de kinderen op zich te nemen. Ter zitting in hoger beroep heeft de vader aanvullend verklaard dat er geen sprake is van misbruik van het gezag. De strafzaak loopt in hoger beroep en het is nog onzeker of het hof het vonnis van de meervoudige strafkamer van de rechtbank zal bekrachtigen. Voorts is de vader van mening dat hij vanwege zijn voorlopige detentie, en dus buiten zijn wil, nu niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de zorg en opvoeding van de kinderen op zich te nemen. Hij weet niet hoe zijn woon- en leefomstandigheden zullen zijn als hij weer vrij komt.
5.7
De raad is van mening dat de rechtbank het gezag van de vader over de kinderen terecht heeft beëindigd en voert daartoe het volgende aan. In eerste aanleg heeft de raad primair verzocht het gezag van de vader te beëindigen op grond van misbruik van het gezag. Subsidiair heeft de raad verzocht het gezag te beëindigen op grond van het feit dat de vader niet in staat is om binnen een voor de kinderen aanvaardbare termijn de opvoeding en verzorging van hen op zich te nemen en de kinderen in hun ontwikkeling zijn bedreigd. De kinderen hebben een belast verleden door hun achtergrond als vluchtelingen, een vader die enkele jaren uit beeld is geweest en het huiselijk geweld waar zij meermaals getuige en slachtoffer van zijn geweest. Wegens de veroordeling van de vader is hij reeds langere tijd niet in staat om voor de kinderen te zorgen en hij geeft weinig blijk van inzicht in wat het gebeurde voor de kinderen betekent. Ter zitting in hoger beroep heeft de raad aanvullend verklaard dat de vader zijn gezag heeft misbruikt nu de vader hoe dan ook gedeeltelijk debet is aan het overlijden van de moeder. De kinderen zijn ernstig beschadigd in hun gevoel van basisveiligheid. Bovendien is de aanvaardbare termijn verstreken. Het gaat goed met de kinderen in het pleeggezin dat hen perspectief biedt, zij voelen zich veilig en zij zijn zich aan het hechten. Het beëindigen van het gezag van de vader is een waarborg voor het perspectief van de kinderen, aldus de raad.
5.8
De GI heeft ter zitting in hoger beroep bevestigd dat het op dit moment goed gaat met de kinderen en dat de hechting op gang komt. Het is aan de moeder te danken dat de kinderen goed in staat zijn zich te kunnen hechten. De traumatherapie van de kinderen is op dit moment tijdelijk gepauzeerd omdat het naar omstandigheden goed gaat en de therapie nu geen meerwaarde biedt. De GI is het eens met het standpunt van de raad dat de vader niet in de positie is om invulling te geven aan zijn gezag.
5.9
Het hof overweegt als volgt.
Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting is het volgende gebleken.
De kinderen hebben een belaste voorgeschiedenis bestaande uit onder andere het vluchtelingenverleden van hun ouders en het huiselijk geweld waar zij slachtoffer en getuige van zijn geweest. De kinderen zijn geboren in Soedan. Omstreeks 2013 is de vader naar Libië vertrokken en hij heeft zich uiteindelijk in Nederland gevestigd. De kinderen zijn vervolgens samen met de moeder in 2016 naar Nederland gekomen. De moeder is op 16 december 2018 om het leven gekomen. De vader heeft zichzelf als dader aangegeven en is sindsdien gedetineerd. De rechtbank Noord-Holland heeft de vader veroordeeld wegens doodslag. De strafzaak loopt thans in hoger beroep bij dit hof. Op 17 december 2018 is een voorlopige voogdij uitgesproken over de kinderen. De kinderen zijn na het overlijden van hun moeder geplaatst in een crisispleeggezin en vervolgens in een ander crisispleeggezin waar de kinderen maximaal drie maanden konden verblijven. De kinderen verblijven thans sinds juni 2019 bij het huidige perspectiefbiedende pleeggezin. De kinderen laten traumagedrag zien, bestaande uit onder andere slecht slapen, nachtmerries en huilend wakker worden. Zij krijgen sinds begin 2020 traumatherapie. Deze therapie is thans tijdelijk gepauzeerd omdat het naar omstandigheden goed gaat met de kinderen, ook op school en de therapie nu geen meerwaarde heeft. Sinds de kinderen weten dat zij in het huidige perspectiefbiedende pleeggezin kunnen blijven is er meer rust. Rond de kerst in 2020 heeft de vader een kaartje gestuurd naar de kinderen met cadeautjes. De kinderen hebben hier positief op gereageerd. Thans vindt af en toe contact plaats via brieven of kaarten. Zowel [kind 1] als [kind 2] hebben het hof laten weten geen contact te willen met de vader.
5.1
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat voldoende is gebleken dat de kinderen ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd en de vader niet in staat is om de dagelijkse verzorging en opvoeding van de kinderen op zich te nemen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de kinderen aanvaardbaar te achten termijn. De vader is sinds 16 december 2018 gedetineerd. Gelet op de tijd dat de vader reeds niet in staat is om voor de kinderen te zorgen in verband met zijn detentie en het feit dat de kinderen al twee jaar bij het huidige pleeggezin wonen is het hof, gelijk met de raad en de GI, van oordeel dat de aanvaardbare termijn voor de kinderen is verstreken, ook als de vader binnenkort zou vrijkomen. Dit, nog daargelaten dat onduidelijk is of en wanneer de woon- en leefomstandigheden van de vader geschikt zullen zijn om de kinderen zelf te verzorgen en op te voeden. Er is een goede samenwerking tussen de GI en de pleegouders en de hechting van de kinderen komt op gang. De kinderen ervaren rust sinds zij weten dat zij in het pleeggezin kunnen blijven. Naar het oordeel van het hof is het in het belang van de kinderen dat de stabiliteit in de huidige opvoedsituatie behouden blijft, dat onzekerheid over het toekomstperspectief wordt weggenomen en dat duidelijk wordt wie de opvoedbeslissingen over de kinderen neemt. In verband met de detentie van de vader en het feit dat er nauwelijks contact is tussen hem en de kinderen, is het bovendien noodzakelijk dat de gezagsbeslissingen door een ander worden genomen. Hetgeen de vader in hoger beroep heeft aangevoerd, brengt in dit oordeel geen verandering. Het hof is op grond van het voorgaande van oordeel dat er gronden zijn voor beëindiging van het gezag en dat beëindiging van het gezag ook nodig is. Met dit oordeel behoeft hetgeen overigens is aangevoerd geen bespreking meer. Het hof zal de bestreden beschikking in zoverre bekrachtigen.
Ontzegging recht op omgang
5.11
Artikel 1:242a BW bepaalt dat indien de ene ouder wordt verdacht van het doden van de andere ouder, of indien de ene ouder is veroordeeld wegens het doden van de andere ouder, de raad een onderzoek instelt naar de wenselijkheid van een contact- of omgangsregeling van het kind met de ouder die wordt verdacht van of is veroordeeld wegens het doden van de andere ouder, zodra hij van de verdenking of veroordeling in kennis is gesteld. Op basis van dit onderzoek verzoekt de raad om een contact- of omgangsregeling vast te stellen of om het contact of de omgang te ontzeggen. Een verzoek om het contact of de omgang te ontzeggen vermeldt tevens de duur van de verzochte ontzegging.
Ingevolge 1:377a lid 3 BW ontzegt de rechter het recht op omgang slechts, indien:
a. omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, of
b. de ouder of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
c. het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder of degene met wie hij in een nauwe persoonlijke betrekking staat heeft doen blijken, of
d. omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
5.12
De vader is van mening dat de rechtbank hem ten onrechte het recht op omgang met de kinderen heeft ontzegd. Door toedoen van anderen is het contact met de kinderen verbroken en zal het lange tijd duren voor het is hersteld indien hij in hoger beroep wordt vrijgesproken. De kinderen staan nu open voor communicatie met hem en door de ontzegging van het recht op omgang dreigt dit te worden verhinderd. Ter zitting in hoger beroep heeft de vader aanvullend verklaard dat het moeite heeft gekost om de huidige contactregeling door middel van kaartjes/brieven op te starten.
Bovendien is deze contactregeling afgestemd op de detentie van de vader. Wanneer de kinderen omgang met hem hebben, kunnen zij het verlies van hun moeder verwerken. Het is daarom van belang dat omgang tussen de vader en de kinderen zo snel mogelijk wordt hersteld.
5.13
De raad meent dat het recht op omgang terecht is ontzegd. De raad ziet dat de vader zich niet kan inleven in de leefwereld van de kinderen en niet handelt in hun belang, te meer nu hij heeft aangegeven dat de omgang niet afhangt van de wens van de kinderen. De kinderen lijken wel iets meer open te staan voor contact met de vader dan voorheen, maar de mogelijkheden hiertoe zullen gaandeweg en in overleg met de GI moeten worden bekeken, waarbij het belang van de kinderen leidend is. De raad heeft ter zitting in hoger beroep aanvullend verklaard dat er op termijn sprake kan zijn van contactherstel tussen de kinderen en de vader, zodat zij het beeld van hun vader kunnen bijstellen. Dit contactherstel kan enkel plaatsvinden wanneer de kinderen eraan toe zijn, aldus de raad.
5.14
De GI heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat de huidige manier van communicatie, bestaande uit kaartjes en brieven, een goede tussenstap is en gecontinueerd moet worden. Vanuit het Traumacentrum is het advies gegeven om het tempo van de kinderen te volgen bij eventueel contactherstel. Gedwongen contactherstel kan leiden tot vergroting van de angst en traumatisering, aldus de GI.
5.15
De pleegouders hebben ter zitting in hoger beroep medegedeeld zich aan te sluiten bij het standpunt van de raad en de GI. Daarnaast hebben zij verklaard de kinderen te zullen ondersteunen als zij contact willen met hun vader.
5.16
Het hof is van oordeel dat omgang tussen de vader en de kinderen in dit stadium in strijd moet worden geacht met de zwaarwegende belangen van de kinderen. Hoewel de kinderen enkele kaarten en foto’s hebben gewisseld met de vader en zij hier positief op hebben gereageerd, hebben zij aangegeven geen omgang te willen met de vader. Zowel de raad als de GI is van mening dat herstel van omgang nu niet in het belang van de kinderen is en dat de wens van de kinderen leidend moet zijn. Het hof volgt dit standpunt. De kinderen zijn nog volop bezig met de verwerking van onder andere het drama dat zich op 16 december 2018 heeft afgespeeld waarbij hun moeder om het leven is gekomen. De pleegouders en de GI hebben te kennen gegeven dat zij contactherstel zullen ondersteunen als de kinderen laten blijken hier behoefte aan te hebben. Het is nu echter van belang dat de kinderen door middel van de reeds opgestarte hulpverlening toekomen aan het verwerken van het verlies van hun moeder en kunnen werken aan hun trauma. Omgang tegen de wil van de kinderen zal naar verwachting voor de kinderen averechts en mogelijk traumatiserend kunnen werken en is derhalve in strijd met hun zwaarwegende belangen. Naar het zich nu laat aanzien zal het nog wel enige tijd duren voordat de kinderen aan omgang met de vader toe zijn. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het recht van de vader op omgang terecht is ontzegd. Het hof zal ook in zoverre de bestreden beschikking bekrachtigen.
5.17
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.M. van Baardewijk, J.F. Miedema en J. Kloosterhuis, in tegenwoordigheid van mr. S.G. Risseeuw als griffier, en is op 7 september 2021 in het openbaar uitgesproken door de oudste raadsheer.