Met betrekking tot de draagkracht van de man, geboren [in] 1974, overweegt het hof als volgt.
De man voert een eigen onderneming in de vorm van een eenmanszaak, genaamd [de onderneming] . Volgens de man is reeds sinds enkele jaren sprake van een daling van de fiscale winst vanwege een kleiner aanbod aan opdrachten en de helft van de zorg voor [de minderjarige] die de man op zich neemt sinds het uiteengaan van partijen. Vanwege de coronacrisis is zijn inkomen nog verder gedaald en de man verwacht niet dat de markt op korte termijn zal verbeteren. Op dit moment werkt de man niet in zijn onderneming vanwege de verbouwing van zijn woning, een woonark, welke verbouwing hij zelf uitvoert. Ter zitting in hoger beroep heeft de man verzocht om bij de berekening van zijn draagkracht uit te gaan van de gemiddelde fiscale winst over de jaren 2017 tot en met 2019. Verder moet volgens de man geen rekening meer worden gehouden met inkomsten uit verhuur, waar de rechtbank wel nog vanuit is gegaan, nu de woning in mei 2020 is verkocht en de man sindsdien geen huurinkomsten meer heeft. Het vermogen dat is vrijgekomen na verkoop van de woning, kan niet voor langere tijd als inkomensvoorziening worden gebruikt omdat hij dit volledig zal moeten gebruiken voor de financiering van de verbouwing van zijn woonark, aldus de man. De vrouw heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Zij is van mening dat aan de zijde van de man nog steeds kan worden uitgegaan van een fiscale winst zoals de man die genereerde ten tijde van het vaststellen van de kinderbijdrage in 2016, te weten € 28.000 per jaar. Een eventueel verlies van inkomen van de man is herstelbaar en verwijtbaar en daarnaast mag van de man worden verwacht dat hij tijdelijk inteert op zijn vermogen om de kinderbijdrage te kunnen voldoen, aldus de vrouw.
Het hof acht het redelijk om aan de zijde van de man uit te gaan van een lagere fiscale winst dan waar in 2016 vanuit is gegaan. Naar het oordeel van het hof heeft de man ter zitting in hoger beroep voldoende aannemelijk gemaakt dat hij op verschillende manieren en in verschillende branches heeft geprobeerd weer op zijn voormalige inkomensniveau te komen, maar dat dit, ondanks zijn inspanningen daartoe, niet is gelukt, terwijl dit de man op dit punt, in het kader van de beoordeling van zijn draagkracht, niet valt aan te rekenen. Het hof zal de man volgen in zijn verzoek om uit te gaan van de gemiddelde winst over de jaren 2017 tot en met 2019, afgerond € 15.700,- per jaar (2017 € 13.273,-, 2018 € 17.009,- en 2019 € 16.777,-). Naar het oordeel van het hof valt de man in het kader van zijn onderhoudsplicht echter wel een verwijt te maken met betrekking tot het verlies van de inkomsten uit verhuur zonder deze op enige manier te compenseren. De man kiest er immers zelf voor om op dit moment niet te werken, of op een andere manier inkomen te genereren, en om het vermogen dat is vrijgekomen uit de verkoop van de verhuurde woning volledig aan de verbouwing van zijn woonark te besteden. Het hof acht het daarom redelijk om aan de zijde van de man, naast voornoemde gemiddelde winst uit onderneming, uit te gaan van extra inkomsten ter hoogte van de netto huuropbrengst waarover hij altijd beschikte. Niet ter discussie staat dat de huur € 1.150,- per maand bedroeg, dat wil zeggen € 13.800,- per jaar, en dat daarop in ieder geval € 4.000,- per jaar in mindering moet worden gebracht vanwege te betalen hypotheekrente en eigenaarslasten. De man heeft verzocht daarnaast rekening te houden met extra kosten van onderhoud, omdat hij de woning gestoffeerd en gemeubileerd verhuurde, waardoor de netto huuropbrengst volgens hem € 7.300,- per jaar bedroeg. De vrouw is van mening dat de man dit verzoek onvoldoende heeft onderbouwd. Het hof acht het aannemelijk dat, nu de woning gestoffeerd en gemeubileerd werd verhuurd, wat niet door de vrouw is weersproken, dit enige kosten aan onderhoud met zich bracht. Nu de man de hoogte van deze kosten niet dan wel onvoldoende (met stukken) heeft onderbouwd, zal het hof daarvan een schatting maken en deze kosten schattenderwijs vaststellen op een bedrag van € 1.800,-. Het hof acht het redelijk om uit te gaan van een netto huuropbrengst van € 8.000,- per jaar en zal dit bedrag als extra inkomsten meenemen in de berekening van de draagkracht van de man.
Met een gemiddelde winst uit onderneming van € 15.700,- per jaar, waarbij het hof ervan uitgaat dat de man aanspraak maakte op zelfstandigenaftrek en MKB-winstvrijstelling, en extra inkomsten van € 8.000,- netto per jaar, wordt aldus uitgegaan van een netto besteedbaar inkomen van de man in 2021 van € 1.938,- per maand. De draagkracht wordt vastgesteld aan de hand van de formule 70% [NBI - (0,3 NBI + € 1.000,-)], nu het een netto besteedbaar inkomen betreft dat hoger is dan € 1.700,- per maand. Deze benadering houdt in dat op het NBI 30% in mindering wordt gebracht in verband met forfaitaire woonlasten, dat rekening wordt gehouden met een bedrag van € 1.000,- aan overige lasten en dat wordt uitgegaan van een draagkrachtpercentage van 70. Hieruit volgt een draagkracht van de man voor de betaling van een kinderbijdrage van € 250,- per maand.