ECLI:NL:GHAMS:2021:2879

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
31 augustus 2021
Publicatiedatum
7 oktober 2021
Zaaknummer
200.288.067/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgangsregeling tussen vader en kinderen afhankelijk van geschikte woonruimte

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 31 augustus 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de omgangsregeling tussen een vader en zijn drie kinderen. De vader, verzoeker in principaal hoger beroep, woont momenteel in een ongeschikte woonruimte en heeft verzocht om een zorgregeling die rekening houdt met zijn woonsituatie. De moeder, verweerster in principaal hoger beroep, heeft een verzoek ingediend tot wijziging van de zorgregeling en de kinderalimentatie. De Raad voor de Kinderbescherming heeft in de procedure geadviseerd.

De ouders hebben samen drie kinderen: [kind 1], geboren in 2013, [kind 2], geboren in 2015, en [kind 3], geboren in 2016. De vader heeft de kinderen erkend en beide ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit. De rechtbank Noord-Holland had eerder een zorgregeling vastgesteld, maar de vader is in hoger beroep gegaan omdat hij vindt dat de regeling niet uitvoerbaar is gezien zijn werkrooster en woonomstandigheden.

Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de vader uitzicht heeft op een eengezinswoning, wat de mogelijkheid biedt om de zorg voor de kinderen te verbeteren. Het hof heeft besloten de zorgregeling aan te passen, zodat de kinderen drie dagen per week bij de vader kunnen verblijven zodra hij over geschikte woonruimte beschikt. Tot die tijd is er een tijdelijke regeling vastgesteld waarbij de vader de kinderen om de week op zaterdag en zondag ziet. De kinderalimentatie is ook opnieuw vastgesteld, waarbij de vader een bijdrage van € 255,- per maand moet betalen, met verhogingen in de toekomst.

Het hof heeft de bestreden beschikking gedeeltelijk vernietigd en de nieuwe zorgregeling en kinderalimentatie vastgesteld, waarbij de belangen van de kinderen voorop staan. De ouders zijn het erover eens dat de vader meer zorg voor de kinderen kan bieden zodra hij in een geschikte woning woont.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie -en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.288.067/01
zaaknummer rechtbank: C/15/285460 / FA RK 19-1123
beschikking van de meervoudige kamer van 31 augustus 2021 in de zaak van
[de man],
wonende te [plaats A] ,
verzoeker in principaal hoger beroep,
verweerder in incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. J.W.J. Hijnen te Beverwijk,
en
[de vrouw] ,
wonende te [plaats B] , gemeente [gemeente] ,
verweerster in principaal hoger beroep,
verzoekster in incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. J.B. Biezen te Zaandam.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt de minderjarigen:
- [kind 1] (hierna te noemen: [kind 1] );
- [kind 2] (hierna te noemen: [kind 2] );
- [kind 3] (hierna te noemen: [kind 3] ).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Haarlem,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna: de rechtbank), van 21 oktober 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De man is op 8 januari 2021 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 21 oktober 2020.
2.2
De vrouw heeft op 12 februari 2021 een verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep ingediend.
2.3
De man heeft op 18 maart 2021 een verweerschrift op het incidenteel hoger beroep ingediend.
2.4
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 20 juli 2021 met bijlagen, ingekomen op 21 juli 2021;
- een journaalbericht van de zijde van de man van 21 juli 2021 met bijlagen, tevens houdende een aanvullend verzoek, ingekomen op diezelfde datum.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 5 augustus 2021 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw D. van Dijk.

3.De feiten

3.1
Partijen hebben tot medio 2018 een relatie met elkaar gehad.
3.2
Partijen zijn de ouders van:
- [kind 1] , geboren [in] 2013;
- [kind 2] , geboren [in] 2015;
- [kind 3] , geboren [in] 2016;
hierna tezamen te noemen: de kinderen.
De vader heeft de kinderen erkend. De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over de kinderen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: zorgregeling) vastgesteld, die inhoudt dat de kinderen bij de man verblijven om de week van vrijdagmiddag uit school c.q. na de buitenschoolse opvang tot zondagavond 19.00 uur, en dat [kind 1] daarnaast elke woensdag van 17.30 uur tot 19.00 uur/19.30 uur bij hem verblijft. Voorts is de volgende regeling ten aanzien van de vakanties en feestdagen vastgesteld:
- zomervakantie: bij helfte te verdelen waarvan in ieder geval de eerste twee weken bij de man zijn;
- kerst: 24 december van 10.00 uur tot 25 december in de middag bij de man;
- Oud en Nieuw: in de oneven jaren van 31 december 10.00 uur tot en met 1 januari te 19.00 uur bij de man en in de even jaren bij de vrouw;
- overige schoolvakanties en de feestdagen: bij helfte te verdelen.
Tot slot is bepaald dat de man aan de vrouw met ingang van 8 februari 2019 een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen (hierna: kinderalimentatie) van € 129,- per kind per maand dient te voldoen, voor wat betreft de toekomstige termijnen bij vooruitbetaling te voldoen.
Deze beslissing is gegeven op het (gewijzigde) verzoek van de vrouw om vaststelling van een zorgregeling, die inhoudt dat de man en de kinderen omgang met elkaar hebben om de week van vrijdagmiddag uit school c.q. na de buitenschoolse opvang tot zondagavond 19:00 uur, alsmede de helft van de schoolvakanties en de feestdagen, waarbij de man de kinderen telkens haalt en brengt. Tevens heeft de vrouw verzocht om vaststelling van een door de man aan haar te betalen kinderalimentatie van € 400,- per maand, met ingang van de datum van indiening van het verzoekschrift.
De man had (na wijziging van zijn verzoek) verzocht om vaststelling van een zorgregeling, die inhoudt dat de man en de kinderen omgang met elkaar hebben wekelijks op zondag van 10.00 uur tot 19.00 uur en de man en [kind 1] daarnaast elke woensdag van 17.30 tot 19.00 uur/19.30 uur. Ten aanzien van de vakanties had hij het volgende verzocht:
- zomervakantie: jaarlijks de eerste twee weken ingaande op vrijdagmiddag laatste
schooldag (16.30 uur) tot en met zondag twee weken later om 19.00 uur;
- kerstvakantie: jaarlijks op 24 december van 10.00 uur tot en met 20.00 uur.
- Oud en Nieuw: met ingang van Oud en Nieuw 2019/2020 in de oneven jaren en dus voor het eerst in 2019 bij de vader van 31 december 10.00 uur tot en met 1 januari te 19.00 uur. In de even jaren en dus voor het eerst met ingang van Oud en Nieuw 2020/2021 bij de moeder van 31 december 10.00 uur tot en met 1 januari te 19.00 uur.
4.2
De man verzoekt in principaal hoger beroep, na aanvulling van zijn verzoek, de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, een zorgregeling vast te stellen, die - naar het hof begrijpt- inhoudt dat hij met de kinderen omgang heeft:
-zolang de man nog niet de beschikking heeft over geschikte woonruimte:
in de even weken op zondag van 10.00 uur tot 19.00 uur, waarbij de man de kinderen bij de vrouw ophaalt en ze weer bij haar terugbrengt, alsmede in de even weken op woensdagmiddag van 17.30 uur tot 19.15 uur, waarbij de man de kinderen uit school/de buitenschoolse opvang haalt en ze (na zwemles) weer om 19.15 uur bij de vrouw terugbrengt;
-wanneer de man in aanmerking komt voor een gezinswoning:
om de week van donderdagmiddag uit school/ buitenschoolse opvang tot zondag 19.00 uur en in de andere week van zondag 19.00 uur tot donderdagochtend naar school/ buitenschoolse opvang.
-tijdens de zomervakantie gedurende de eerste twee weken. De resterende weken van de zomervakantie en de overige vakanties en feestdagen zijn de kinderen in beginsel bij de vrouw, tenzij partijen daarover onderling afspraken maken.
Daarnaast verzoekt de man, met vernietiging van de bestreden beschikking en, opnieuw rechtdoende, een door hem met ingang van 21 oktober 2020 aan de vrouw te betalen kinderalimentatie van € 85,- per kind per maand, althans een door het hof juist geachte kinderalimentatie en ingangsdatum, vast te stellen.
4.3
De vrouw verzoekt in principaal hoger beroep de verzoeken van de man af te wijzen.
4.4
In incidenteel hoger beroep verzoekt de vrouw de bestreden beschikking (deels) te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de zorgkorting op 5% te bepalen.
4.5
De man verzoekt in incidenteel hoger beroep het verzoek van de vrouw af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

In principaal en incidenteel hoger beroep
5.1
Het hof zal de grieven in principaal en incidenteel hoger beroep per onderwerp bespreken.
De zorgregeling
5.2
De man voert aan dat de rechtbank onvoldoende oog heeft gehad voor zijn beperkte mogelijkheden wat betreft de omgangsmomenten in relatie tot zijn werkrooster en woonsituatie. Het werkrooster van de man laat het niet toe dat de omgang op vrijdagmiddag uit school c.q. na de buitenschoolse opvang aanvangt. De werkgever van de man wenst hem daarin niet tegemoet te komen. De man werkt in een slagerij. Hij werkt in de oneven weken van maandag tot en met vrijdag en in de even weken van maandag tot en met zaterdag, van 6.00 uur tot 15.00 uur. In de even weken is de man op woensdag vrij. Ook een verdeling van de vakanties bij helfte past niet in het werkrooster van de man. De man werkt op feestdagen en gedurende de vakanties, met uitzondering van twee weken in de zomervakantie. De overige vier weken heeft de man niet de mogelijkheid om de kinderen bij zich te hebben. Bovendien acht de man het niet in het belang van de kinderen om opvang door derden te regelen. De man woonde in 2020 anti-kraak in [plaats C] . Volgens artikel 13 van de gebruiksovereenkomst was het niet toegestaan om minderjarigen in de woning te laten verblijven. De man is verhuisd naar andere woonruimte en huurt sinds 10 december 2020 een kamer in [plaats A] . Deze kamer is veel te klein en niet geschikt om kinderen te ontvangen en/of te laten overnachten. De man en de kinderen hadden voorheen ieder weekend overdag omgang met elkaar en die regeling verliep goed. De man wenst de kinderen het liefst (weer) iedere week te zien, maar begrijpt dat de vrouw in de weekenden op zondag leuke dingen met de kinderen wil doen.
Wanneer hij de beschikking heeft over een eengezinswoning, kan hij regelen dat hij drie dagen per week voor de kinderen kan zorgen.
5.3
De vrouw voert aan dat zij, net als de man, praktische problemen heeft bij de opvang van de kinderen. De man heeft niet aangetoond dat de in de bestreden beschikking vastgestelde zorgregeling in verband met zijn werk niet kan worden uitgevoerd. Als de man de kinderen op vrijdagmiddag niet van school kan halen, hetgeen de vrouw betwist, moet de man - net als de vrouw - proberen een oplossing te zoeken. De vrouw betwist dat de man op alle door hem genoemde dagen en uren moet werken. De CAO slagersbedrijf kent meer vakantie- en feestdagen dan de man stelt. Volgens de wet heeft hij aanzienlijk meer vakantiedagen dan het door hem genoemde aantal. Er is nooit een regeling geweest waarbij de man en de kinderen elke week omgang met elkaar hadden. Vanaf het moment dat de man in [plaats C] is gaan wonen, heeft hij de kinderen op zaterdag na het werk opgehaald en op zondag om 19.00 uur weer bij de vrouw teruggebracht. Het anti-kraakcontact van de man stond het inwonen van kinderen niet toe, maar nu en dan logeren was wel mogelijk. Op het huidige adres van de man gelden kennelijk geen juridische beperkingen ten aanzien van het om de week en tijdens vakantie- en feestdagen logeren van de kinderen. Ook toen de man eengezinswoningen huurde wilde hij slechts beperkt omgang met de kinderen hebben. Het is zijn verantwoordelijkheid om ervoor te zorgen dat hij thuis of bij derden de gelegenheid heeft om invulling te geven aan de omgangsplicht ex artikel 1:377a BW. Het is geen optie dat de man [kind 2] en [kind 3] op woensdag meeneemt naar de zwemles van [kind 1] , omdat zij al in bed liggen als [kind 1] van zwemles komt. Bovendien spelen zij op woensdagmiddag met hun vrienden, aldus de vrouw.
De vrouw kan zich vinden in een verdeling van de zorg waarbij de man de kinderen drie dagen in de week bij zich heeft, indien hij een geschikte woning kan krijgen.
5.4
Tijdens de mondelinge behandeling is duidelijk geworden dat de man uitzicht heeft op een eengezinswoning indien hij drie dagen per week voor de kinderen zou zorgen. Beide ouders achten het in het belang van de kinderen dat de man de mogelijkheid krijgt om in aanmerking te kunnen komen voor een dergelijke woning. Zij bepleiten het vastleggen van een dergelijke zorgregeling onder de voorwaarde dat de man over een geschikte huurwoning zal beschikken. De man heeft toegezegd in dat geval met zijn werk te regelen dat hij dit aandeel in de zorg kan realiseren. De ouders zullen tegen die tijd samen afspreken op welke dagen van de week de man de zorg voor de kinderen op zich zal nemen.
5.5
De ouders hebben tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat slechts beperkt uitvoering wordt gegeven aan de zorgregeling zoals vastgesteld in de bestreden beschikking. Vanwege zijn huidige woonruimte is het voor de man niet mogelijk om alle drie de kinderen tegelijk te laten overnachten. Hij haalt eens per veertien dagen op zaterdag vanuit zijn werk één van de kinderen op voor een overnachting en haalt op zondag de andere twee kinderen erbij. Op woensdag brengt hij [kind 1] naar zwemles.
5.6
In de zomervakantie heeft de man met de kinderen twee weken bij zijn tante gelogeerd, zo is tijdens de mondelinge behandeling gebleken. Het is hem niet gelukt om tijdens de kerstvakantie voor de kinderen te zorgen, vanwege de drukte in de slagerij. De man heeft inderdaad twintig vakantiedagen en zou in beginsel wel drie weken zomervakantie kunnen opnemen of in de voorjaars- of herfstvakantie een week. De vrouw heeft daar tegenin gebracht dat zij ook oplossingen moet zoeken om werk en zorg te combineren.
5.7
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling meegedeeld positief te staan tegenover een zorgverdeling waarin de kinderen drie dagen per week bij hun vader verblijven. Wel heeft de raad de man geadviseerd om zich flexibeler op te stellen. Hij heeft als ouder immers een zorgverplichting naar de kinderen toe. Ook heeft de raad de man geadviseerd om, zolang hij nog geen geschikte woning heeft, te onderzoeken of er een omgangshuis voor vaders is waar een overnachting mogelijk is met kinderen.
5.8
Het hof zal bovenstaande zorgregeling van drie dagen per week vanaf het moment dat de man over een geschikte huurwoning beschikt, vastleggen, omdat beide ouders hiermee instemmen en ook het hof dit met de raad in het belang van de kinderen acht.
Voldoende aannemelijk is dat het in de tussentijd voor de man niet mogelijk is om de in de bestreden beschikking vastgestelde reguliere zorgregeling volledig na te komen, gelet op zijn huidige woonsituatie. Aangezien de kinderen op dit moment gewend zijn aan de door de ouders ter zitting in hoger beroep genoemde feitelijke regeling, zal het hof die regeling vastleggen en de bestreden beschikking op dit punt vernietigen.
Anders ligt dat met betrekking tot de vakantie- en feestdagen. Het vraagt van zowel de man als de vrouw organisatievermogen om in het belang van de kinderen te regelen dat de vakanties op goede wijze worden ingevuld. Aangezien zij gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen, kan van hen in gelijke mate worden gevergd om hiervoor voorzieningen te treffen, waarbij ter zitting in hoger beroep is gebleken dat beide ouders ook in de schoolvakanties gebruik kunnen maken van de buitenschoolse opvang, zodat zij niet voor alle vakantiedagen verlof hoeven op te nemen. Nu ter zitting in hoger beroep en ook uit de vermelding van de vakantie-uren op de salarisspecificatie van de man bovendien is gebleken dat hij in de vakanties tot meer zorg in staat kan worden geacht dan hij in hoger beroep heeft verzocht, zal het hof de regeling van de rechtbank op dit punt bekrachtigen. Daarbij overweegt het hof dat ook indien aan de toekomstige zorgregeling van drie dagen per week uitvoering wordt gegeven, een gelijkwaardige verdeling van vakantie- en feestdagen het uitgangspunt blijft.
De kinderalimentatie
5.9
Tussen de ouders bestaat geen verschil van mening over de behoefte van de kinderen die per 1 januari 2019 (geïndexeerd) in totaal € 1.255,- per maand bedraagt. De draagkracht van de vrouw heeft evenmin tot discussie geleid. Het geschil betrof met name de ingangsdatum van de betaling door de man en de invloed van de feitelijke woonlasten op zijn draagkracht. Tijdens de mondelinge behandeling hebben de ouders hierover overeenstemming bereikt.
5.1
Gelet op het voorgaande en nu de door de ouders bereikte overeenstemming niet in strijd met de belangen van de kinderen wordt geacht, zal het hof deze overeenstemming vastleggen en de door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie met ingang van 8 februari 2019 vaststellen op € 255,- per maand voor de drie kinderen gezamenlijk. Aangezien de man in 2020 meer is gaan verdienen zal hij, zo zijn de ouders overeengekomen, in de eerste helft van 2020 (tot 1 juli 2020) een totaalbedrag van € 285,- per maand betalen en vanaf 1 juli 2020 € 320,- per maand. Dat bedrag zal per 1 januari 2021 worden geïndexeerd.

6.De beslissing

Het hof:
in principaal en incidenteel hoger beroep
vernietigt de beschikking waarvan beroep voor zover deze de reguliere zorgregeling en de kinderalimentatie betreft, en in zoverre opnieuw rechtdoende,
bepaalt de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken aldus:
- zolang de man nog niet de beschikking heeft over geschikte woonruimte:
dat de man in de even weken op zaterdag na zijn werk één van de kinderen bij de vrouw ophaalt voor een overnachting. Op de zondag haalt de man de andere twee kinderen om 10.00 uur bij de vrouw op en de kinderen verblijven dan gedrieën bij de man, die hen om 19.00 uur bij de vrouw terugbrengt. [kind 1] verblijft verder elke woensdagmiddag bij de man vanaf 17.30 uur tot 19.00/19.30 uur, waarbij de man hem uit school/de buitenschoolse opvang haalt en hem (na zwemles) bij de vrouw terugbrengt;
- vanaf het moment dat de man over geschikte woonruimte beschikt:
dat de kinderen drie dagen per week bij de man verblijven, door de ouders in onderling overleg te bepalen;
bepaalt dat de man aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen gezamenlijk zal voldoen
- € 255,- ( tweehonderd vijfenvijftig euro) per maand met ingang van 8 februari 2019 tot 1 januari 2020;
- € 285,- ( tweehonderdvijfentachtig euro) per maand met ingang van 1 januari 2020 tot 1 juli 2020;
- € 320,- ( driehonderdtwintig euro) per maand met ingang van 1 juli 2020, te indexeren per 1 januari 2021 en voor wat betreft de toekomstige termijnen bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover daarin een zorgregeling tijdens de vakanties en de feestdagen is bepaald;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A. van Haeringen, mr. J.F. Miedema en mr. G.W. Brands-Bottema, in tegenwoordigheid van de griffier, en is op 31 augustus 2021 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.