In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 29 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1983, werd beschuldigd van het medeplegen van het in strijd met artikel 139, lid 1, van het Douanewetboek van de Unie niet bij de inspecteur aanbrengen van 61.000 sigaretten. De feiten vonden plaats op 5 januari 2018 op luchthaven Schiphol, waar de verdachte samen met een medeverdachte de sigaretten in koffers had meegenomen vanuit Kiev naar Nederland. Tijdens het passeren van de douane gaven zij geen melding van de sigaretten, wat leidde tot de tenlastelegging van het delict.
De raadsman van de verdachte pleitte voor vrijspraak, stellende dat er geen sprake was van een voltooid delict omdat de verdachte geen beschikking meer had over de koffers. Het hof oordeelde echter dat de verdachte en haar medeverdachte samenwerkten en dat alle bestanddelen van het delict waren vervuld. Het hof achtte het bewezen dat de verdachte opzettelijk de sigaretten niet had aangegeven bij de douane, met het oogmerk om de invoerrechten te ontduiken.
De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een geldboete van 3.750 euro, te vervangen door 47 dagen hechtenis indien deze niet werd voldaan. Het hof besloot de straf te herzien, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar mentale gezondheid en financiële situatie. Uiteindelijk legde het hof een voorwaardelijke geldboete op van 3.750 euro, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien de boete niet werd betaald. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en sprak de verdachte vrij van andere tenlastegelegde feiten.