ECLI:NL:GHAMS:2021:2838

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 september 2021
Publicatiedatum
4 oktober 2021
Zaaknummer
200.291.426/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelating van een leerling tot de havo na schorsing en verwijdering door de school

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding dat is ingesteld door [appellante], de moeder van [de leerling], tegen de Onderwijsstichting Esprit. De zaak betreft de toelating van [de leerling] tot het vierde leerjaar van de havo aan de Nieuwe Internationale School Esprit te Amsterdam, na een schorsing en een besluit tot verwijdering. De voorzieningenrechter in eerste aanleg had de vordering van [appellante] afgewezen, waarop zij in hoger beroep ging. Het hof oordeelt dat de school, Esprit, in redelijkheid tot haar besluiten heeft kunnen komen. Er was sprake van langdurig problematisch gedrag van [de leerling], en [appellante] had geen medewerking verleend aan onderzoek naar de ondersteuningsbehoefte van haar kind. Het hof bevestigt dat de school een zekere beleidsruimte toekomt bij het nemen van beslissingen over toelating en verwijdering van leerlingen. De formele eisen die in de Wet op het Voortgezet Onderwijs zijn gesteld, zijn door de school nageleefd. Het hof bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter en wijst de vordering van [appellante] af, met veroordeling van haar in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.291.426/01
zaak-/rolnummer rechtbank : C/13/695708 / KG ZA 21-9
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 14 september 2021
inzake
[appellante], in haar hoedanigheid van
wettelijk vertegenwoordigster van
[minderjarige],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
advocaat: mr. O. Saaliti te Amsterdam,
tegen
ONDERWIJSSTICHTING ESPRIT,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat mr. C.W. Kniestedt te Amsterdam.

1.1. Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellante] en Esprit genoemd. [minderjarige] wordt [de leerling] genoemd.
[appellante] is bij dagvaarding van 4 maart 2021 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam van 5 februari 2021, in kort geding gewezen tussen [appellante] als eiseres en Esprit als gedaagde. De appeldagvaarding bevat de grieven.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- conclusie van eis in hoger beroep (overeenkomstig de appeldagvaarding), met producties;
- memorie van antwoord, met producties.
[appellante] heeft geconcludeerd – zakelijk weergegeven – dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en bij arrest uitvoerbaar bij voorraad, Esprit op straffe van een dwangsom zal veroordelen [de leerling] alsnog toe te laten tot het vierde leerjaar van de afdeling havo van de Nieuwe Internationale School Esprit te Amsterdam, door hem toegang te verlenen tot de gebouwen, lokalen en terreinen daarvan, hem in staat te stellen het volledige schoolprogramma, waaronder lessen en overige activiteiten te volgen, hem toegang te verlenen tot alle onderwijsvoorzieningen die de school biedt en hem de gelegenheid te geven het eindexamen havo af te leggen, met veroordeling van Esprit om terug te betalen aan [appellante] al hetgeen zij uit hoofde van het bestreden vonnis aan Esprit heeft voldaan, een en ander met veroordeling van [appellante] in de proceskosten in beide instanties, te vermeerderen met nakosten en wettelijke rente.
Esprit heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met veroordeling van [appellante] in de proceskosten.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 11 augustus 2021 doen bepleiten, beiden door hun advocaten voornoemd, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. Beide partijen hebben nog producties in het geding gebracht.
Ten slotte is arrest gevraagd.

2.Feiten

De voorzieningenrechter heeft in het vonnis onder 2, onder 2.1 tot en met 2.13 de feiten opgesomd die hij bij de beoordeling van de zaak tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die volgen uit niet weersproken stellingen van partijen dan wel de niet (voldoende) bestreden inhoud van producties waarnaar zij ter staving van hun stellingen verwijzen, komen de feiten neer op het volgende.
2.1
[appellante] is de moeder van [de leerling] , die is geboren op [geboortedatum] 2004 .
2.2
[de leerling] volgde sinds het schooljaar 2018-2019 onderwijs aan de Nieuwe Internationale School Esprit te Amsterdam (DENISE), een reguliere school voor algemeen bijzonder primair en voortgezet onderwijs, hierna aangeduid als DENISE of de school. De school wordt in stand gehouden door en onder gezag van Esprit. [de leerling] is op de school begonnen in het tweede leerjaar van de havo. [de leerling] heeft in de schooljaren 2016-2017 en 2017-2018 onderwijs gevolgd aan respectievelijk [school] en [school] .
2.3
In januari 2019 en augustus 2020 zijn zogenoemde ‘ontwikkelings-perspectieven’ (opp’s) voor [de leerling] opgesteld, naar aanleiding van zijn gedrag op school dat daarin ‘grensoverschrijdend’ wordt genoemd.
2.4
De [functionaris] van de school (aanvankelijk [naam] , inmiddels
[naam] ) heeft [de leerling] op 27 november 2018, 10 januari 2019, 13 juni 2019 en 12 maart 2020 voor enkele dagen geschorst wegens – kort gezegd – onbehoorlijk gedrag.
2.5
In juni 2020 heeft [de leerling] van de school het advies gekregen om mavo te gaan doen. [appellante] was het daarmee niet eens en heeft een kort geding aangekondigd. Dat is niet doorgegaan en uiteindelijk mocht [de leerling] de havo-opleiding vervolgen. In een notitie van de [functionaris] van 10 augustus 2020 staat dat [de leerling] is ‘toegelaten tot de havo mits er een OPP komt waarin begeleiding beschreven staat.’ Ook staat in de notitie dat [appellante] haar medewerking heeft toegezegd.
2.6
Bij brief van 5 november 2020 heeft de [functionaris] van DENISE aan [appellante] meegedeeld dat [de leerling] voor de vijfde keer is geschorst wegens – kort samengevat – onbehoorlijk gedrag tijdens de lessen, dat een verwijderingsprocedure zal worden gestart en dat de [functionaris] op zoek gaat naar een passende plek waar hij zijn havo-opleiding kan voortzetten. In de brief staat verder dat [appellante] zal worden uitgenodigd voor een gesprek en dat de onderwijsinspectie op de hoogte zal worden gebracht van de schorsing. Onderaan de brief is vermeld dat tegen het schorsingsbesluit bezwaar kan worden aangetekend. Voorafgaand aan deze brief heeft de [functionaris] de inhoud daarvan in een gesprek op diezelfde dag al aan [de leerling] meegedeeld.
2.7
Op 6 november 2020 heeft [appellante] bezwaar gemaakt tegen de onder 2.6 genoemde beslissing. Op 19 november 2020 heeft een (digitaal) gesprek plaatsgevonden over [de leerling] , waarbij onder anderen de [functionaris] , de ondersteuningscoördinator van DENISE en [appellante] aanwezig waren. Bij brieven van 23 november en 4 december 2020 heeft de advocaat van [appellante] het bezwaar toegelicht. Op 18 december 2020 heeft het College van Bestuur namens Esprit het bezwaar ongegrond verklaard.
2.8
Op 16 december 2020 heeft [appellante] een verzoekschrift ingediend bij de Geschillencommissie Passend Onderwijs (GPO) en (onder meer) verzocht dat deze Esprit aanbeveelt om [de leerling] weer toe te laten op school. Op 19 januari 2021 heeft het College van Bestuur namens Esprit een verweerschrift ingediend bij de GPO. De GPO heeft bij advies van 23 februari 2021 (dus na 5 februari 2021, de datum waarop het thans bestreden vonnis van de voorzieningenrechter is uitgesproken) geoordeeld dat het verzoek ongegrond is en [appellante] geadviseerd om mee te werken aan een onderzoek naar de ondersteuningsbehoefte en begeleiding van [de leerling] , zodat hij zich verder kan ontwikkelen. In de uitspraak is onder het kopje ‘inhoudelijke beoordeling’ onder meer het volgende overwogen:
“(…) Uit het managementstatuut en het reglement disciplinaire en pedagogische maatregelen van verweerder blijkt dat de [functionaris] het mandaat heeft om namens het bevoegd gezag een voornemen tot verwijdering uit te spreken (…). Voornoemd reglement bepaalt verder dat een leerling en zijn of haar ouder(s) moeten worden gehoord voordat een voornemen tot verwijdering wordt uitgesproken. Dit is niet gebeurd. De Commissie acht deze omissie echter voldoende gerepareerd met het groot overleg op 19 november 2020 en het gesprek van verzoekster met de juridisch adviseur op 8 december 2020. (…)
Op grond van de stukken, waaronder de registraties uit het leerlingvolgsysteem, en het verhandelde ter zitting, stelt de Commissie vast dat er sprake is van forse gedragsproblematiek. (…) Uit het leerlingvolgsysteem blijkt dat de gedragsproblematiek zich uit in onder meer het uitschelden van leerlingen en personeel, het maken van seksueel getinte opmerkingen, het vertonen van grensoverschrijdend fysiek gedrag jegens andere leerlingen zoals slaan en schoppen, en het beschadigen van schoolmeubilair en lesmateriaal. Voorts blijkt dat [de leerling] slecht aanspreekbaar is op zijn gedrag. Verweerder heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat de beschreven gedragingen hebben plaatsgevonden. (…)”
2.9
Bij brief van 26 maart 2021 heeft DENISE het voornemen kenbaar gemaakt te zullen besluiten tot definitieve verwijdering van [de leerling] . In de brief is vermeld dat de Onderwijsinspectie hiervan op de hoogte is gebracht, en voorts dat het schoolbestuur ZAAM heeft laten weten dat [de leerling] welkom is op een van de scholen van ZAAM, De Apollo. Dit is een kleinschalige vmbo/havo school waar veel persoonlijke begeleiding wordt geboden aan leerlingen. [appellante] is in het bijzijn van haar advocaat gehoord over dit voornemen tot definitieve verwijdering op 6 april 2021. Van deze digitale meeting is een verslag opgemaakt. Bij besluit van 13 april 2021 heeft DENISE besloten tot definitieve verwijdering van [de leerling] van de school. In het besluit staat vermeld dat er overleg is geweest met de Inspecteur voor Onderwijs en dat dit overleg niet heeft geleid tot een wijziging van het standpunt van DENISE. Onder het kopje “Het wegen van de bezwaren” is in het besluit het volgende vermeld:
“(…) Zoals ik al schreef in mijn brief van 26 maart 2021 heeft de school eigenlijk vanaf het begin dat [de leerling] op DENISE zit (augustus 2018) te maken gehad met gedragsproblemen van [de leerling] . [de leerling] roept door de lessen, hij scheldt medeleerlingen uit, schopt, weigert de les uit te gaan als hij wordt verwijderd, lacht overdreven hard tijdens de lessen, maakt ongepaste en gemene opmerkingen richting medeleerlingen en vraagt steeds de aandacht van docenten met vragen die niet gaan over de les (…).Een onderzoek naar de ondersteuningsbehoefte van [de leerling] heeft nooit plaatsgevonden. (…) U stemt niet in met een dergelijk onderzoek. (…)”
2.1
Bij dagvaarding van 10 juni 2021 heeft [appellante] de voorzieningenrechter verzocht om Esprit te verbieden het thans in hoger beroep bestreden vonnis van de voorzieningenrechter te executeren en te bevelen, op straffe van een dwangsom, om [de leerling] toegang te verlenen tot de schoolgebouwen, het terrein en de lokalen, hem in staat te stellen het volledige schoolprogramma, waaronder lessen en overige activiteiten te volgen, hem toegang te verlenen tot alle onderwijsvoorzieningen die Esprit biedt en hem de gelegenheid te geven het eindexamen af te leggen, met veroordeling van Esprit in de proceskosten. De voorzieningenrechter heeft bij vonnis van 7 juli 2021 de gevraagde voorzieningen geweigerd met veroordeling van [appellante] in de proceskosten.

3.Beoordeling

3.1
In eerste aanleg heeft [appellante] gevorderd dat de voorzieningenrechter bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, Esprit op straffe van een dwangsom zal veroordelen [de leerling] alsnog toe te laten tot het vierde leerjaar van de afdeling havo van de school, door hem toegang te verlenen tot de gebouwen, lokalen en terreinen daarvan, hem in staat te stellen het volledige schoolprogramma, waaronder lessen en overige activiteiten te volgen, hem toegang te verlenen tot alle onderwijsvoorzieningen die de school biedt en hem de gelegenheid te geven het eindexamen af te leggen, met veroordeling van Esprit in de proceskosten. Esprit heeft verweer gevoerd. Bij het bestreden vonnis heeft de voorzieningenrechter de gevraagde voorzieningen geweigerd met veroordeling van [appellante] in de proceskosten.
3.2
Tegen dit oordeel komt [appellante] op met drie grieven, die zich lenen voor gezamenlijke bespreking.
3.3
Het hof stelt voorop dat ten tijde van het wijzen van het vonnis in eerste aanleg op 5 februari 2021, de onder 2.9 genoemde besluiten tot voorgenomen verwijdering en het definitieve besluit tot verwijdering van [de leerling] van de school nog niet waren genomen. De procedure in eerste aanleg betrof (slechts) het besluit van 5 november 2020 tot schorsing van [de leerling] en het in gang zetten van een verwijderingsprocedure. Inmiddels is dit besluit van 5 november 2020 ingehaald door het voorgenomen verwijderingsbesluit van 26 maart 2020 en het definitieve verwijderingsbesluit van 13 april 2021. Verder heeft [de leerling] ter zitting in hoger beroep te kennen gegeven niet meer terug te willen naar DENISE. Ook is inmiddels het schooljaar verstreken waarin het schorsingsbesluit van 5 november 2020 genomen werd.
3.4
Het hof ziet in de wijze waarop [appellante] haar vordering heeft geformuleerd, het feit dat bij memorie van antwoord de stukken betreffende de definitieve verwijdering zijn overgelegd en het feit dat ter zitting in hoger beroep uitgebreid is gesproken over vraag bij welke school [de leerling] het komende schooljaar onderwijs zou moeten volgen, aanleiding ervan uit te gaan dat [appellante] wenst dat het hof het verwijderingsbesluit van 13 april 2021 bij haar overwegingen betrekt. Het hof zal dat doen. Esprit, die zich ter zitting ook daarover heeft uitgelaten, wordt daardoor niet in haar verdediging geschaad.
3.5
Voor zover de grieven zijn gericht tegen het oordeel van de voorzieningenrechter betreffende het schorsingsbesluit van 5 november 2020, heeft [appellante] bij de bespreking daarvan geen belang meer, reeds gelet op het nadien genomen besluit tot definitieve verwijdering. Aldus staat in dit geding de vraag centraal of aannemelijk is dat het besluit van DENISE van 13 april 2021 tot definitieve verwijdering de toets van de bodemrechter zal kunnen doorstaan. Het hof oordeelt dat dit het geval is. Het volgende is daartoe redengevend.
3.6
Artikel 27 van de Wet op het voortgezet onderwijs (WVO) luidt voor zover hier van belang:
Toelating, verwijdering, voorwaardelijke bevordering; verblijfsduur praktijkonderwijs1. (…) Definitieve verwijdering van een leerling waarop de Leerplichtwet 1969 van toepassing is, vindt niet plaats dan nadat het bevoegd gezag ervoor heeft zorggedragen dat een andere school, een school voor voortgezet speciaal onderwijs, een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, een instelling voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs dan wel een instelling als bedoeld in artikel 1, onder c, van de Leerplichtwet 1969 bereid is de leerling toe te laten.
Het Inrichtingsbesluit WVO bepaalt onder meer:
Artikel 14 Definitieve verwijdering
1. Het bevoegd gezag kan besluiten tot definitieve verwijdering van een leerling nadat deze en, indien de leerling nog niet de leeftijd van 18 jaren heeft bereikt, ook diens ouders, voogden of verzorgers, in de gelegenheid is onderscheidenlijk zijn gesteld hierover te worden gehoord. Een leerling wordt op grond van onvoldoende vorderingen niet in de loop van een schooljaar verwijderd.
2. Definitieve verwijdering van een leerplichtige leerling geschiedt slechts na overleg met de inspectie. Hangende dit overleg kan de leerling worden geschorst. Het overleg strekt er mede toe, na te gaan op welke andere wijze de betrokken leerling onderwijs zal kunnen volgen.
3. Het bevoegd gezag stelt de inspectie van een definitieve verwijdering schriftelijk en met opgave van redenen in kennis.
In het van toepassing zijnde Reglement disciplinaire en pedagogische maatregelen van Esprit (hierna “het Reglement”) is onder meer vermeld:
“[De] maatregel “definitieve verwijdering” [zal] niet eerder worden genomen dan nadat een overplaatsing heeft plaatsgevonden naar een intern of extern time-out project, tenzij de onmogelijkheid daartoe is gebleken.”
3.7
Het hof is voorshands van oordeel dat Esprit met het besluit van 13 april 2021 heeft voldaan aan de hiervoor genoemde formele eisen zoals gesteld in de WVO en het Inrichtingsbesluit WVO. De inspectie is geconsulteerd en Esprit heeft De Apollo bereid gevonden om [de leerling] toe te laten. Blijkens de e-mail van 29 maart 2021 zijn [de leerling] en [appellante] in de gelegenheid gesteld hun zienswijze kenbaar te maken op het voorgenomen besluit tot definitieve verwijdering. Het feit dat blijkens het verslag van de digitale meeting die op 6 april 2021 heeft plaatsgevonden, alleen [appellante] (en niet tevens [de leerling] ) aanwezig was, doet niet af aan het feit dat [de leerling] wel in de gelegenheid is gesteld de meeting bij te wonen.
3.8
Ten aanzien van het in eerste aanleg door [appellante] aangevoerde argument dat blijkens het Reglement eerst een time-out plaatsing had moeten plaatsvinden voordat een besluit tot definitieve verwijdering genomen had kunnen worden, overweegt het hof dat in dit geval de onmogelijkheid daartoe was gebleken, althans dat dit in redelijkheid niet van Esprit gevergd kon worden. In de toelichting op de maatregel ‘time-out plaatsing’ is onder meer het volgende vermeld:
‘(…) Het uiteindelijke doel van time-out is terugplaatsing van de leerling in het reguliere onderwijs. Het individuele leerprogramma is gericht op vermindering van de gedragsproblematiek nadat in kaart is gebracht welke specifieke zorg de leerling en/of de opvoeders daartoe behoeven”.
Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat [appellante] elke vorm van onderzoek naar de ondersteuningsbehoefte en begeleiding van [de leerling] heeft geweigerd en nog weigert. [appellante] stelt zich op het standpunt dat er met [de leerling] niets aan de hand is, althans niets dat een dergelijk onderzoek rechtvaardigt. Tegen die achtergrond hoefde Esprit geen time-out plaatsing aan te bieden, alvorens een definitief besluit tot verwijdering te nemen, omdat een time-out plaatsing veronderstelt dat een dergelijk onderzoek wel plaatsvindt.
3.9
Resumerend acht het hof aannemelijk dat de bodemrechter zal oordelen dat er geen formele bezwaren kleven aan het besluit van Esprit 13 april 2021 tot definitieve verwijdering van [de leerling] .
3.1
Ten aanzien van de inhoudelijke toetsing van het besluit tot definitieve verwijdering geldt dat een zekere beleidsruimte bij het nemen van een dergelijk besluit aan de school toekomt en dat de burgerlijke rechter slechts zal ingrijpen als de school buiten de grenzen van die beleidsruimte is getreden, mede gelet op het belang van de leerling bij voortgezette toelating tot de school. Het hof acht aannemelijk dat de bodemrechter in dit geval niet zal ingrijpen. In dit verband zijn de volgende omstandigheden doorslaggevend:
(i) het is voldoende aannemelijk dat de beschreven gedragingen van [de leerling] zoals weergegeven in het advies van de GPO en in het definitieve verwijderingsbesluit (hiervoor weergegeven onder 2.7 en 2.9) daadwerkelijk hebben plaatsgevonden.
Aangezien de appeldagvaarding (op 4 maart 2021) is uitgebracht nadat [appellante] het advies van de GPO (van 23 februari 2021) had ontvangen, had [appellante] voldoende gelegenheid om concreet aan te geven op welke onderdelen zij de door de GPO vermelde gedragingen onjuist acht. Dat heeft zij niet gedaan. Ook heeft [appellante] niet concreet aangegeven dat en welke vermeldingen ten aanzien van [de leerling] in het logboek van DENISE onjuist zijn. De opmerking in de appeldagvaarding en de pleitnota ter gelegenheid van de behandeling van het hoger beroep dat het zou gaan om eenzijdige registraties en dat niet duidelijk zou zijn wat zich daadwerkelijk heeft afgespeeld, is geen voldoende gemotiveerde betwisting van (de inhoud van) de grote hoeveelheid registraties van gedragsproblemen van [de leerling] in het logboek dat de periode 2018 tot en met 2020 beslaat. In elk geval is het niet voldoende om afbreuk te kunnen doen aan de conclusie dat aannemelijk is dat [de leerling] op school serieuze en aanhoudende gedragsproblemen heeft vertoond.
(ii) voldoende staat vast, blijkens de processtukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep, dat [appellante] , ondanks herhaald verzoek vanuit de school en het daartoe strekkende advies van de GPO, niet bereid is haar medewerking te verlenen aan een onderzoek naar de ondersteuningsbehoefte van [de leerling] en de vraag welke begeleiding hij nodig heeft.
[appellante] en [de leerling] antwoordden desgevraagd ter zitting in hoger beroep, dat zij een dergelijk onderzoek niet nodig achten.
3.11
Uit het voorgaande volgt dat sprake was van serieuze en aanhoudende gedragsproblemen op school, terwijl blijkens het logboek regelmatig met [appellante] hierover is gesproken. Verder volgt daaruit dat is aangedrongen op onderzoek naar de ondersteuningsbehoefte van [de leerling] hetgeen [appellante] telkens – ook ter zitting in hoger beroep – heeft geweigerd. Er was daardoor onvoldoende perspectief op verbetering, zodat aannemelijk is dat de school in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot definitieve verwijdering van [de leerling] .
3.12
Ter zitting in hoger beroep hebben [appellante] en [de leerling] gesteld dat zij bezwaar hebben tegen plaatsing van [de leerling] op De Apollo, omdat dit een school is waar volgens [appellante] overwegend kinderen met een ondersteuningsbehoefte zitten terwijl [de leerling] niet tot die groep behoort. De voorkeur van [appellante] en [de leerling] gaat uit naar het Joke Smit College, een school voor volwassenenonderwijs. Ter zitting heeft Esprit toegelicht waarom zij De Apollo meer passend acht voor [de leerling] (onder meer omdat volwassenenonderwijs een hoge mate van zelfstandig werken vereist). Volgens Esprit kan de vraag welke school passend is pas echt beantwoord kan worden nadat onderzoek naar de ondersteuningsbehoefte van [de leerling] heeft plaatsgevonden. [appellante] heeft gesteld dat zij contact heeft gehad met het Joke Smit College en dat dit college bereid is om [de leerling] toe te laten, mits de school waar [de leerling] staat ingeschreven hem aan het Joke Smit College uitbesteedt. Op dit moment staat [de leerling] echter niet meer ingeschreven bij Esprit. Afgezien daarvan ziet de vordering van [appellante] uitsluitend op toelating op DENISE, en niet op het verkrijgen van medewerking van Esprit aan toelating van [de leerling] tot het Joke Smit College.
3.13
Op grond van het voorgaand falen de grieven. De bestreden beslissing zal worden bekrachtigd met veroordeling van [appellante] in de proceskosten in hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van Esprit begroot op € 772,- aan verschotten en € 2.228,- voor salaris;
salaris;
Dit arrest is gewezen door mrs. G.C.C. Lewin, T.S. Pieters en J.H. Broek en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 14 september 2021.