ECLI:NL:GHAMS:2021:2835

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 september 2021
Publicatiedatum
4 oktober 2021
Zaaknummer
200.277.122/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding wegens illegale gasafname en hennepkwekerij

In deze zaak gaat het om een vordering tot schadevergoeding van Stedin Netbeheer B.V. tegen [appellant] wegens illegale gasafname die plaatsvond in de woning van [appellant]. De kantonrechter had eerder in een vonnis van 4 maart 2020 [appellant] veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 4.993,38, te vermeerderen met wettelijke rente. [appellant] ging in hoger beroep tegen deze uitspraak. Het Gerechtshof Amsterdam heeft op 14 september 2021 uitspraak gedaan in deze zaak. Het hof oordeelde dat de feiten die door de kantonrechter waren vastgesteld, niet in geschil waren en dat [appellant] aansprakelijk was voor de schade die Stedin had geleden door de illegale gasafname. Het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter voor wat betreft de proceskostenveroordeling, maar vernietigde het vonnis voor het overige en wees de gewijzigde vordering van Stedin toe, met uitzondering van een bedrag van € 139,78 dat ten onrechte in rekening was gebracht. [appellant] werd veroordeeld tot betaling van € 4.235,11, vermeerderd met wettelijke rente, en in de kosten van het geding in hoger beroep. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van contractanten met betrekking tot de gasvoorziening en de gevolgen van illegale afname.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.277.122/01
zaaknummer rechtbank Noord-Holland : 7856825 \ CV EXPL 19-8923
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 14 september 2021
inzake
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. M.N. Mense te Haarlem,
tegen
STEDIN NETBEHEER B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. A. Ester te Zwijndrecht.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en Stedin genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 9 april 2020 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna: de kantonrechter), van 4 maart 2020, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen Stedin als eiseres en [appellant] als gedaagde.
Bij arrest van 30 juni 2020 is een mondelinge behandeling na aanbrengen bepaald, welke heeft plaats gevonden op 30 september 2020. Hiervan is proces-verbaal opgemaakt.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven;
- memorie van antwoord met een productie.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, het bestreden vonnis zal vernietigen behoudens voor zover het de veroordeling van Stedin in de kosten van het incident betreft, en de vorderingen van Stedin alsnog zal afwijzen met veroordeling van Stedin in de kosten van de eerste aanleg en het hoger beroep, nakosten daaronder begrepen en met veroordeling tot betaling van rente over de proces- en nakosten wanneer zij deze niet binnen veertien, althans twee dagen na betekening voldoet.
Stedin heeft – onder kennelijke vermindering van eis – geconcludeerd dat het hof bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, het bestreden vonnis vernietigt en [appellant] veroordeelt tot betaling van € 4.374,89 te vermeerderen met
- de wettelijke rente over € 2.180,54 vanaf 17 januari 2018 tot 22 juni 2018;
- de wettelijke rente over € 4.516,50 vanaf 22 juni 2018 tot 7 juli 2020;
- de wettelijke rente over € 4.374,89 vanaf 7 juli 2020,
met veroordeling van [appellant] in de proceskosten in – begrijpt het hof – het hoger beroep.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.7 de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
2.1.
[appellant] was van 26 februari 2010 tot 14 mei 2018 (mede)eigenaar van de woning aan [adres] te [plaats] (hierna: de woning). [appellant] woonde in de woning met zijn echtgenote van wie hij in 2012 is gescheiden. Vanaf 30 januari 2013 waren de contracten met energieleveranciers op zijn naam gesteld.
2.2.
In het gebied waar de woning staat is Stedin de netbeheerder van de leverantie van gas en Liander de netbeheerder van het transport van de elektriciteit.
2.3.
Op 12 december 2017 is in de woning een hennepkwekerij ontmanteld. Een medewerker van Liander heeft daarbij geconstateerd dat er onbemeten elektriciteit werd afgenomen en dat de gasmeter was gedraaid waardoor het gasverbruik niet meer werd geregistreerd en het telwerk niet meer zichtbaar was. Daarnaast waren ook de zegels van de gasmeter verbroken. Liander heeft dit gemeld aan Stedin.
2.4.
Bij factuur van 2 januari 2018 (hierna “factuur I”) heeft Stedin de door haar geleden schade ten gevolge van onregelmatigheden, alsmede gemaakte kosten, bij [appellant] in rekening gebracht. Het gaat om een totaalbedrag van € 2.657,42, bestaande uit afgenomen gas van 28 januari 2014 tot en met 12 december 2017 en € 395,14 arbeidsloon. Bij dit arbeidsloon is inbegrepen een bedrag van € 139,78 “herstellen transport gas”. De factuur vermeldt een vervaldatum van 16 januari 2018.
2.5.
Namens [appellant] is op 13 april 2018 bezwaar gemaakt tegen de factuur van 2 januari 2018. Hierop heeft Stedin op 14 mei 2018 gereageerd.
2.6.
Op 16 mei 2018 is namens [appellant] aan Stedin kenbaar gemaakt dat hij, de gegrondheid van de vordering daargelaten, niet in staat is om het gevorderde bedrag te betalen. Er is een aanbod gedaan tot betaling van € 150,00.
2.7.
Stedin heeft bij brief van 7 juni 2018 aangegeven niet akkoord te gaan met het voorstel van [appellant] . Daarbij is te kennen gegeven dat op 17 mei 2018 een illegale gasaansluiting vanuit de straat naar de woning is aangetroffen. Stedin houdt [appellant] als contractant verantwoordelijk voor de aansluiting daarvan en de kosten die Stedin ten gevolge daarvan heeft moeten maken. Daartoe heeft zij bij factuur van 7 juni 2018 (hierna “factuur II”) een bedrag van € 2.335,96 onder de vermelding ‘arbeidsloon’ bij [appellant] in rekening gebracht. De factuur vermeldt een vervaldatum van 21 juni 2018.
2.8.
[appellant] heeft beide facturen geheel onbetaald gelaten.

3.Beoordeling

3.1.
In eerste aanleg heeft Stedin – na wijziging van de eis ter zitting – gevorderd dat de kantonrechter [appellant] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, zou veroordelen tot betaling van € 4.993,38, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 2.657,42 vanaf 17 januari 2018 tot 22 juni 2018, alsmede de wettelijke rente over € 4.993,38 vanaf 22 juni 2018, althans vanaf de dag der dagvaarding, tot aan de dag der algehele voldoening, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten.
3.2.
Stedin legde aan de vordering – kort weergegeven – het volgende ten grondslag. Op 12 december 2017 is geconstateerd dat in de woning onbemeten gas werd afgenomen, doordat de gasmeter was gedraaid en de verzegelingen daarvan waren verbroken. Hierdoor voldeed de meter niet meer aan (het hof leest:) de Metrologiewet en konden de meterstanden niet meer als betrouwbaar worden aangemerkt. Als gevolg hiervan heeft Stedin een herberekening gemaakt van het daadwerkelijke verbruik op basis van eerdere betrouwbare standen in een referteperiode in het verleden, waarna een herberekening van het verbruik in de periode 2014 tot en met 2017 kon worden gemaakt. Het bedrag dat niet in rekening is gebracht voor gas bedraagt € 2.262,28. Daarbij komen de kosten van het vervangen van de gasmeter en het arbeidsloon van de binnen- en buitendienstmedewerkers ter hoogte van € 395,14. De totale schade bedraagt € 2.657,42. [appellant] is aansprakelijk voor die schade op grond van onrechtmatige daad, op grond van artikel 4 lid 2, 3 en 6 van de door haar gehanteerde algemene voorwaarden en op grond van de algemene zorgplicht als contractant. Daarnaast is op 17 mei 2018 geconstateerd dat [appellant] zich illegaal weer op de gasvoorziening had aangesloten door een gasaansluiting op zijn terrein aan te leggen die doorliep naar de woning. Stedin heeft hierdoor voor een bedrag van € 2.335,96 schade geleden, waarvoor [appellant] aansprakelijk is.
3.3.
Na verweer van [appellant] heeft de kantonrechter bij het bestreden vonnis [appellant] veroordeeld tot betaling van € 4.993,38, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 2.657,42 vanaf 17 januari 2018 en de wettelijke rente over € 4.994,38 vanaf 22 juni 2018, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten (in de hoofdzaak).
3.4.
Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellant] met zijn grieven op.
3.5.
Met
grief 1komt betoogt [appellant] dat hij, voor het geval Stedin in hoger beroep haar beroep op de algemene voorwaarden handhaaft, zijn verweer uit de eerste aanleg handhaaft. Deze grief mist zelfstandig belang, nu dit verweer op grond van de devolutieve werking van het appel door het hof bij de beoordeling zal worden betrokken indien en voor zover dit relevant is.
3.6.
Grief 2richt zich – samengevat – tegen het oordeel van de kantonrechter in overweging 5.8 dat [appellant] zijn stelling dat Liander de gasmeter vermoedelijk heeft gedraaid, onvoldoende heeft onderbouwd. [appellant] voert aan dat uit de omschrijving in de factuur van Liander aan [appellant] van 27 december 2017 “Uit en inbedrijfstellen lage-druk t/m G25 inpandig”, volgt dat Liander “iets” met de gasmeter heeft gedaan, en dat nu Stedin geen toelichting heeft gegeven op de exacte werkzaamheden van Liander, hij voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat Liander de gasmeter heeft gemanipuleerd. Het hof deelt dit standpunt van [appellant] niet. [appellant] heeft allereerst niet weersproken dat de gasmeter niet alleen gedraaid was, maar dat ook de verzegeling was verbroken waardoor de meter niet meer voldeed aan de Metrologiewet. Niet valt in te zien waarom Liander een en ander bewust zou hebben gedaan. Op zich is denkbaar dat Liander dit per ongeluk heeft gedaan, maar [appellant] heef onvoldoende duidelijk en concreet gesteld dat dit het geval is. De enkele (vage) aanduiding op de factuur van Liander is in dit verband onvoldoende. Het hof is dan ook met de kantonrechter van oordeel dat [appellant] zijn stellingen in dit verband onvoldoende heeft onderbouwd en geconcretiseerd.
3.7.
Met
grief 3komt [appellant] op tegen de schadeberekening die ten grondslag ligt aan factuur I. Het hof stelt voorop dat Stedin bij memorie van antwoord haar vordering heeft verminderd met een bedrag van € 476,88 wegens twee rekenfouten: enerzijds vanwege het feit dat ook de voorschotten die [appellant] in het jaar 2015 heeft betaald (betreffende het door hem opgegeven verbruik over het jaar 2014) in de berekening betrokken dienen te worden en anderzijds vanwege een telfout die Stedin heeft gemaakt in de berekening van het verbruik over de periode tussen 2 februari 2017 en 12 december 2017 (dat verbruik was 4.933 m3 en geen 5.933). Daarnaast heeft [appellant] € 141,61 betaald, zodat Stedin haar eis ook met dit bedrag vermindert.
3.8.
De door Stedin als gevolg van de toerekenbare tekortkoming van [appellant] gevorderde schade bestaat uit gasverbruik dat is afgenomen maar Stedin als gevolg van de manipulatie van de meters niet in rekening heeft kunnen brengen. Door [appellant] wordt niet betwist dat het netverlies dat wordt geleden als gevolg van illegaal afgenomen gas ten laste van [appellant] komt. Op Stedin rust de stelplicht en, bij betwisting daarvan de bewijslast, ter zake van de geleden schade als gevolg van het niet-geregistreerd energieverbruik door [appellant] . Nu vaststaat dat de meters, waarmee de omvang van de gasafname werd bepaald, beschadigingen vertoonden aan het telwerk en moet worden aangenomen dat [appellant] verantwoordelijk is voor de omstandigheid dat het gasgebruik door Stedin niet exact kan worden vastgesteld, kunnen aan die op Stedin rustende stelplicht en bewijslast geen hoge eisen worden gesteld. Stedin kan volstaan met het leveren van feiten en/of omstandigheden die de berekening van de afgenomen hoeveelheid gas inzichtelijk en verklaarbaar maken. [appellant] als afnemer dient bij betwisting daarvan concrete feiten en gegevens daartegenover te stellen waaruit blijkt dat van een andere schatting moet worden uitgegaan. Wordt daaraan niet voldaan, dan blijft de omstandigheid dat het verbruik als gevolg van de manipulatie van de meters niet precies kan worden vastgesteld voor rekening en risico van [appellant] .
3.9.
Stedin heeft de berekening van het schadebedrag dat ten grondslag ligt aan factuur I toegelicht in haar brief aan de kantonrechter van 19 december 2019, en de daarbij behorende productie 13. Kort gezegd komt de berekening erop neer dat een herberekening is gemaakt over een periode van drie jaar, waarbij het verbruik gedurende de periode 23 juni 2011 tot 25 juni 2012 tot uitgangspunt is genomen en dit vervolgens is geëxtrapoleerd naar de periode van 28 januari 2014 tot en met 12 december 2017. Van het aldus geschatte verbruik zijn de door [appellant] betaalde voorschotten (gecorrigeerd naar de jaren 2015, 2016 en 2017) en de stand die werd aangetroffen op 12 december 2017 (gecorrigeerd van 5.933 m3 naar 4.933 m3) afgetrokken.
3.10.
Uit de eerste pagina bij het document dat Stedin als productie 13 in eerste aanleg heeft overgelegd, blijkt dat over de periode 23 juni 2011 tot 25 juni 2012 een “meter raadpleging bij locatie”, dat wil zeggen een opname van de werkelijke stand heeft plaatsgevonden. [appellant] heeft gesteld dat de extrapolatie van deze stand naar de daaropvolgende jaren onjuist is, omdat hij vanaf 2013 een éénpersoonshuishouden vormde, in tegenstelling tot de jaren 2011/2012 toen hij nog in de woning woonde met zijn echtgenote. Stedin heeft gesteld dat bij gasverbruik, in tegenstelling tot elektraverbruik, de grootte van de woning bepalend is en niet het aantal personen dat de woning bewoont. Dit komt het hof plausibel voor. Het hof is van oordeel dat Stedin (ook overigens) voldoende inzichtelijk heeft gemaakt hoe zij tot deze extrapolatie is gekomen, en dat de onduidelijkheid ten aanzien van het feitelijk verbruik over de betreffende periode voor rekening van [appellant] komt.
3.11.
Voor zover de grief zich richt tegen het bedrag dat bij factuur I in rekening is gebracht aan arbeidsloon, slaagt zij ten aanzien van de post “herstellen transport gas” van € 139,78, nu uit de stukken blijkt dat de gasmeter op 12 december 2017 is weggenomen, en bij factuur II een bedrag van € 1.274,09 in rekening is gebracht onder vermelding van “Nieuwe gas aansluiting”. Het hof gaat ervan uit dat de gas aansluiting (pas) in mei 2018, in het kader van de eigendomsovergang van de woning, is hersteld, en dat het bedrag op factuur I ten onrechte in rekening is gebracht. Voor het overige is de post arbeidsloon op factuur I voldoende toegelicht en onderbouwd door Stedin, zodat de grief in zoverre faalt.
3.12.
Met
grief 4komt [appellant] op tegen het arbeidsloon dat bij factuur II in rekening is gebracht ten aanzien van de illegale gasaansluiting die op 17 mei 2018 is aangetroffen vanaf de straat naar de woning. [appellant] heeft niet gegriefd tegen de overwegingen van de kantonrechter zoals weergegeven onder 5.1 tot en met 5.3 van het bestreden vonnis, samengevat inhoudende dat [appellant] geldt als contractant van Stedin, en een zorgplicht heeft ten aanzien van de gasmeter. Deze zorgplicht strekt zich ook uit tot de leidingen die de aanvoer van gas naar de woning regelen, voor zover deze zich op/in de grond bevonden die aan [appellant] toebehoorde. Uit de overgelegde foto’s blijkt dat de leidingen zowel binnen als buiten onder de grond van het perceel liepen dat aan [appellant] toebehoorde. Daarmee staat vast dat de gasmeter en de betreffende illegale leidingen tot de datum van eigendomsoverdracht op 14 mei 2018, tot de risicosfeer van [appellant] behoorden. [appellant] heeft onvoldoende gesteld en/of aannemelijk gemaakt dat de nieuwe eigenaren in de dagen tussen 14 en 17 mei 2018, de betreffende leidingen hebben aangelegd. Ook de hoogte van de factuur is door Stedin voldoende onderbouwd en toegelicht. De grief faalt.
3.13.
Resumerend zal – nu Stedin haar eis in hoger beroep heeft verminderd – het bestreden vonnis worden bekrachtigd voor zover het de proceskostenveroordeling betreft, en voor het overige worden vernietigd waarbij de gewijzigde vordering van Stedin worden toegewezen, met uitzondering van het hiervoor vermelde bedrag van € 139,78 ter zake van “herstellen transport gas” op factuur I en de over dat bedrag gevorderde wettelijke rente.
3.14.
[appellant] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor zover het de proceskostenveroordeling betreft;
vernietigt het vonnis waarvan beroep voor het overige en in zoverre opnieuw rechtdoende:
-veroordeelt [appellant] tot betaling van € 4.235,11 te vermeerderen met de wettelijke rente over € 2.040,76 vanaf 17 januari 2018 tot 22 juni 2018, de wettelijke rente over € 4.376,72 vanaf 22 juni 2018 tot 7 juli 2020 en de wettelijke rente over € 4.235,11 vanaf 7 juli 2020 tot de dag der voldoening;
-veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van Stedin begroot op € 760,- aan verschotten en € 1.574,- voor salaris.
-verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
-wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. T.S. Pieters, R.J.M. Smit en S.M.M. Garben en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 14 september 2021.