ECLI:NL:GHAMS:2021:2834

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 september 2021
Publicatiedatum
4 oktober 2021
Zaaknummer
200.262.664/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurrechtelijke geschillen over waarborgsom en schadevergoeding bij oplevering van gehuurde woning

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een huurder tegen een vonnis van de kantonrechter in Amsterdam. De huurder, [appellant], heeft een gemeubileerde woning gehuurd van [geïntimeerde] en vordert de terugbetaling van een waarborgsom van € 7.984,95, vermeerderd met rente en buitengerechtelijke kosten. De verhuurder, [geïntimeerde], heeft een tegenvordering ingesteld voor schadevergoeding, omdat de huurder de woning niet in correcte staat zou hebben opgeleverd. De kantonrechter heeft de vorderingen van de huurder afgewezen en de verhuurder veroordeeld tot betaling van een klein bedrag aan schadevergoeding aan de huurder. In hoger beroep heeft het hof de feiten vastgesteld en beoordeeld of de huurder de woning correct heeft opgeleverd. Het hof oordeelt dat de huurder inderdaad niet alle schade heeft veroorzaakt en dat de verhuurder niet voldoende bewijs heeft geleverd voor zijn tegenvorderingen. Het hof vernietigt het vonnis van de kantonrechter en wijst de vorderingen van de huurder gedeeltelijk toe, waarbij de verhuurder wordt veroordeeld tot betaling van € 3.877,88 aan de huurder, plus buitengerechtelijke kosten van € 936,84. De kosten van het geding worden door beide partijen gedragen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.262.664/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : 7176852 CV EXPL 18-19224
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 14 september 2021
inzake
[appellant],
wonend te [woonplaats] , Duitsland,
appellant,
advocaat: mr. G.P. Geelkerken te Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde],
wonend te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. A.J.M. Knoef te Weesp.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en [geïntimeerde] genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 23 april 2019 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter) van 25 januari 2019, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [appellant] als eiser in conventie, tevens verweerder in reconventie, en [geïntimeerde] als gedaagde in conventie, tevens eiser in reconventie.
Bij arrest van 30 juli 2019 heeft het hof een comparitie van partijen gelast ter beproeving van een schikking. Deze comparitie heeft plaatsgevonden op 25 november 2019. Een minnelijke regeling is niet tot stand gekomen.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, tevens vermeerdering van eis, met producties;
- memorie van antwoord, met producties.
Partijen en hun advocaten hebben door middel van videoverbinding de zitting van 20 april 2021 bijgewoond, alwaar de advocaten de zaak hebben bepleit en partijen vragen van het hof hebben beantwoord. Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft, met vermeerdering van eis, geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en - uitvoerbaar bij voorraad - alsnog [geïntimeerde] zal veroordelen tot betaling van € 7.984,95, aan [appellant] , vermeerderd met 1,6% rente, dan wel de wettelijke rente, vanaf 1 november 2012 tot aan de dag der algehele voldoening, en tot betaling van € 936,84 aan buitengerechtelijke kosten, en de vorderingen van [geïntimeerde] alsnog zal afwijzen, met veroordeling van [geïntimeerde] tot terugbetaling aan [appellant] van al hetgeen [appellant] krachtens het vonnis aan [geïntimeerde] heeft betaald, alsmede veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties met rente.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding in beide instanties.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 1.1 tot en met 1.7 de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
2.1
[appellant] heeft vanaf 1 november 2012 tot 1 juli 2017 een gemeubileerde woning van [geïntimeerde] , gelegen aan de [adres] , gehuurd voor laatstelijk een huurprijs van € 2.105,05 per maand. De overeenkomst bevat een bepaling op grond waarvan [appellant] , naast de huur, maandelijks € 100,00 aan [geïntimeerde] dient te betalen voor ‘
Carpeting/Furnishing/other fixtures/internal maintenance’. Aan de overeenkomst is een door [appellant] ondertekende bijlage toegevoegd met een beschrijving en foto’s van de inboedel (hierna: de inventarislijst).
2.2
Bij aanvang van de huurovereenkomst heeft [appellant] aan [geïntimeerde] een waarborgsom van € 3.5000,00 en een bedrag van € 5.550,00 betaald inzake een bankgarantie. Partijen zijn overeengekomen dat [geïntimeerde] bij het einde van de huurovereenkomst het bankgarantiebedrag aan [appellant] zal terugbetalen.
2.3
Bij e-mail van 10 november 2012 heeft de echtgenote van [geïntimeerde] mede namens [geïntimeerde] aan [appellant] geschreven:
We still owed you an e-mail with respect to what interest we earn on our savings account. I have attached a page from the site of our bank (ABN AMRO Bank) displaying the interest rate of 1,6% (under EUR 100,000). Unfortunately we could only find the page in Dutch but I think the numbers speak for themselves. However you can also go the site and put the text through google translate.
2.4
Bij vonnis van 28 maart 2017 (zaaknummer 5261109 CV EXPL 16-23142) heeft de kantonrechter, voor zover hier van belang, in conventie de huurovereenkomst per 1 juli 2017 ontbonden en, in reconventie, [geïntimeerde] veroordeeld tot - samengevat - het herstellen van het dakterras, (scheuren in) muren van de woning, de lift, de jacuzzi, alsmede tot het afgeven van een brievenbusdeurtje aan [appellant] en tot betaling aan [appellant] van de herstelkosten van de oven. In rov. 20 van dat vonnis heeft de kantonrechter onder meer overwogen:
Uit hetgeen onder 14 in conventie is overwogen volgt dat niet is komen vast te staan dat de schade die is ontstaan aan het dakterras, de jacuzzi, de scheuren in de muur – die blijkens de overgelegde foto’s fors zijn te noemen – en het cilinderslot van de lift, aan [appellant] is toe te rekenen. In beginsel gaat het hier dan ook om gebreken aan het gehuurde die [geïntimeerde] als verhuurder moet verhelpen.
2.5
[appellant] heeft de huur van de maand juni 2017 niet aan [geïntimeerde] betaald.
2.6
Bij e-mail van 18 juni 2017 heeft [geïntimeerde] aan [appellant] geschreven:
First, you still have not paid the monthly rent for June. This rent should be paid immediately.
After the pre-inspection of the apartment that took place June 14, 2017, I want to inform you of the current items you should repair or vis a vis return to the state as you received it when renting the apartment.
Everything in the apartment should be in line with the annex, which was attached to the rental contract when renting the apartment. In the annex, all amenities, furniture, and other additional items are mentioned. The annex, was signed by you on each page together with the contract, thereby binding you to this.
(…)
On July 1, 2017, I expect everything to be in order and to find the apartment clean and free of your personal belongings.
2.7
Op 1 juli 2017 heeft [geïntimeerde] per e-mail aan [appellant] geschreven:
Edward,
My wife and me were at the apartment at 15:10 and nothing was ready even though you knew this day would come three months in advance (…).
2.8
[geïntimeerde] heeft na het einde van de huurovereenkomst de waarborgsom plus het bedrag inzake de bankgarantie, vermeerderd met rente, in totaal het bedrag van € 7.984,95, niet terugbetaald aan [appellant] .

3.Beoordeling

3.1
In deze zaak draait het in hoger beroep voornamelijk om de vraag (i) of [appellant] de woning bij de oplevering daarvan in correcte staat heeft opgeleverd en, voor zover dat niet het geval is, (ii) in welke mate hij gehouden is aan [geïntimeerde] daarvoor een schadevergoeding te betalen.
3.2
In eerste aanleg vorderde [appellant] , in conventie, veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van € 7.984,95, aan [appellant] , vermeerderd met wettelijke rente vanaf 1 juli 2017. In hoger beroep heeft [appellant] zijn eis vermeerderd door over het genoemde bedrag een rente van 1,6% te vorderen met ingang van een eerdere datum, namelijk 1 november 2012 en door, daarnaast, veroordeling van [geïntimeerde] te vorderen tot betaling van € 936,84 aan buitengerechtelijke kosten.
Aan deze vordering legt [appellant] ten grondslag dat [geïntimeerde] krachtens de huurovereenkomst gehouden is om de waarborgsom en het restant van de bankgarantie, vermeerderd met rente, terug te betalen aan [appellant] .
3.3
[geïntimeerde] , op zijn beurt, vordert in deze procedure in reconventie, voor zover in hoger beroep van belang, veroordeling van [appellant] tot betaling van € 27.399,65 aan schade, met rente vanaf 1 juli 2017, te verminderen met de reeds ontvangen borg en bankgarantie, en te vermeerderen met € 1.705,00 aan achterstallige huur, met rente vanaf 1 juni 2017. Aan zijn vorderingen legt [geïntimeerde] ten grondslag (i) dat [appellant] op 1 juli 2017 de woning niet correct heeft opgeleverd waardoor [geïntimeerde] schade heeft geleden, respectievelijk (ii) dat [appellant] heeft nagelaten de huur van juni 2017 te betalen.
3.4
Bij het bestreden vonnis heeft de kantonrechter, in conventie, de vorderingen van [appellant] afgewezen en in reconventie [appellant] veroordeeld tot betaling aan [geïntimeerde] van € 120,10, met rente vanaf 1 juli 2017 en de vorderingen van [geïntimeerde] voor het overige afgewezen. De kantonrechter heeft daartoe - samengevat - overwogen dat tussen partijen weliswaar vaststaat dat [geïntimeerde] het door [appellant] gevorderde bedrag (€ 7.984,95) hoort terug te betalen, maar dat [geïntimeerde] daartegenover een nog hogere tegenvordering heeft die deels voor toewijzing in aanmerking komt. De kantonrechter heeft in dat verband in de eerste plaats vastgesteld dat niet in geschil is dat [appellant] de huur van juni 2017 onbetaald heeft gelaten en dat hij een huurachterstand van € 2.105,05 heeft laten ontstaan. In de tweede plaats heeft de kantonrechter geoordeeld dat [geïntimeerde] voldoende heeft onderbouwd dat de woning in goede staat verkeerde op het moment dat partijen de huurovereenkomst zijn aangegaan en dat [appellant] bij de beëindiging van de huurovereenkomst de woning niet in dezelfde staat heeft opgeleverd. De kantonrechter heeft de door [geïntimeerde] geleden schade begroot op € 6.000,00. Aldus is de kantonrechter tot de conclusie gekomen dat van de tegenvordering van [geïntimeerde] een bedrag van € 8.105,05 moet worden toegewezen, zodat per saldo [appellant] gehouden is tot betaling van € 120,10 aan [geïntimeerde] . Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellant] met drie grieven op.
3.5
De grieven van [appellant] lenen zich voor gezamenlijke behandeling en komen in grote lijnen op het volgende neer. De door [geïntimeerde] gevorderde kosten van herstel dienen niet voor rekening van [appellant] te komen. [appellant] betwist dat hij schade heeft veroorzaakt aan de woning. Hij heeft de woning wel correct opgeleverd. De gebreken waarop [geïntimeerde] zijn tegenvorderingen baseert waren al aanwezig. [appellant] heeft [geïntimeerde] op deze gebreken gewezen, maar deze werden niet adequaat verholpen. Door de vele klachten van [appellant] over de vele gebreken aan de woning is de situatie in de loop der jaren zodanig geëscaleerd dat [appellant] zich voelt weggepest. [appellant] heeft ten onrechte niet de eindinspectie mogen bijwonen terwijl hij daar wel om gevraagd heeft. De door [geïntimeerde] gevorderde kosten zijn bovendien niet onderbouwd. Een groot deel van de facturen die [geïntimeerde] in het geding heeft gebracht dateert van (ruim) voor de oplevering op 1 juli 2017. Alleen ten aanzien van de badkamer, de oven, de bank en de tafel heeft [geïntimeerde] facturen van na 1 juli 2017 getoond, maar over de gebreken daaraan heeft [appellant] nu juist voordien reeds geklaagd. Ook de posten ‘vakantiedagen’, huurderving, stomen gordijnen en reiniging vloer zijn niet voldoende onderbouwd. Ten aanzien van sommige posten, zoals de scheuren in de muur, heeft de kantonrechter in 2017 al geoordeeld dat de kosten van reparatie voor [geïntimeerde] zijn. De verdeelsleutel die de kantonrechter heeft gehanteerd is op geen enkele wijze toegelicht. Niet gespecificeerd is welke kosten precies ten laste van [appellant] worden gebracht. Het gevolg hiervan is dat [geïntimeerde] geen beroep op verrekening toekomt. Aangezien [geïntimeerde] het door [appellant] gevorderde bedrag dient terug te betalen dient [geïntimeerde] ook in kosten van de procedure in eerste aanleg te worden veroordeeld, aldus [appellant] .
3.6
[geïntimeerde] voert verweer. Hij betwist niet dat hij in beginsel gehouden is het door [appellant] gevorderde bedrag (€ 7.984,95) te betalen, maar beroept zich op verrekening met zijn tegenvordering. In zijn memorie van antwoord heeft hij zijn tegenvordering opnieuw onderbouwd met een overzicht (productie 19 bij memorie van antwoord) met bijbehorende nota’s. Hij beroept zich daarbij op de e-mail van 18 juli 2017, die is opgesteld na de voorinspectie, en op de foto’s van de voor- en eindinspectie die zijn overgelegd. Volgens [geïntimeerde] moet [appellant] kosten betalen wegens (i) de vervanging van de brievenbus, (ii) herstel van de muur, (iii) herstel van de douche, (iv) vervanging van bedlinnen, (v) het stomen van de gordijnen, (vi) het herstel van de houten vloer, (vii) het verhelpen van afvoerverstoppingen, (viii) de nieuwe bank, (ix) de combimagnetron, (x) het bureau en de eettafel, (xi) schoonmaakkosten en (xii) twee maanden huurderving.
3.7
Het hof stelt om te beginnen vast dat tussen partijen niet in geschil is dat [geïntimeerde] , behoudens diens recht op verrekening, gehouden is het door [appellant] gevorderde bedrag (€ 7.984,95) inzake de waarborgsom/bankgarantie te betalen en dat [appellant] , op zijn beurt, gehouden is een bedrag van € 2.105,05 inzake de huur over de maand juni 2017 aan [geïntimeerde] te betalen. Dit heeft de kantonrechter immers overwogen in rov. 8 en 9 en meegenomen bij de eindafrekening in rov. 15 en tegen die overwegingen respectievelijk dat deel van de rekensom van de kantonrechter is door [appellant] geen grief gericht en ook door [geïntimeerde] geen bezwaar gemaakt. In hoger beroep spitst het geschil zich dan ook toe op de vraag of [geïntimeerde] een nog ruimer beroep op verrekening toekomt (dan enkel een beroep op verrekening met de niet betaalde huurtermijn) vanwege door hem gemaakte herstelkosten. Volgens [appellant] heeft de kantonrechter die herstelkosten ten onrechte en zonder voldoende motivering begroot op € 6.000,00.
De door [geïntimeerde] gestelde schadeposten
3.8
Als uitgangspunt heeft te gelden dat, wanneer tussen huurder en verhuurder een beschrijving van het gehuurde is opgemaakt, zoals hier het geval is, huurder het gehuurde dient op te leveren overeenkomstig deze beschrijving, met uitzondering van geoorloofde veranderingen en toevoegingen en hetgeen door ouderdom is tenietgegaan of beschadigd (artikel 7: 224 BW). Als sprake is van ‘normale slijtage’ van het gehuurde, dan behoeft de huurder deze niet te herstellen. Het is aan [geïntimeerde] om te stellen, en zo nodig te bewijzen, dat [appellant] niet heeft voldaan aan zijn opleveringsplicht. Het feit dat [geïntimeerde] in zijn e-mail van 18 juni 2017 aan [appellant] , na de voorinspectie, enkele specifieke reparatiepunten noemt, neemt nog niet weg dat hij daarnaast ook correcte oplevering van de andere inventaris / onderdelen van de woning mag verwachten. In die e-mail schrijft [geïntimeerde] bovendien: ‘
Everything in the apartment should be in line with the annex, which was attached tot the rental contract (…)’ In the annex, all amenities, furniture, and other additional items are mentioned. The annex was signed by you on each page (…).’Dat [geïntimeerde] direct na de check-out op 1 juli 2017 geen lijst van gebreken en herstelkosten met facturen heeft verstrekt aan [appellant] , betekent nog niet dat hij zijn rechten op dit punt heeft verwerkt. Verder kan ook de (op de artikelen 7:204 BW gelezen in samenhang met artikel 7:206 lid 1 BW gebaseerde) stelling van [appellant] dat [geïntimeerde] als verhuurder in de huurperiode vele malen tekort is geschoten bij het herstellen van door [appellant] gemelde gebreken, wat daar ook van zij, op zichzelf bezien niet afdoen aan de verplichting van [appellant] om de woning correct op te leveren. [appellant] heeft voorts geen concrete omstandigheden omtrent de voor- en eindinspectie aangevoerd die hem hebben belemmerd in de nakoming van deze verplichting. Onduidelijk is gebleven waarom hij bij de inspecties niet aanwezig heeft kunnen zijn.
3.9
Wat betreft de verschillende door [geïntimeerde] gestelde schadeposten zoals hiervoor opgesomd in 3.6 onder (i) tot en met (xii) overweegt het hof als volgt. In het onherroepelijk geworden vonnis van 28 maart 2017 heeft de kantonrechter geoordeeld dat [geïntimeerde] moet zorgen dat het deurtje van de brievenbus dat hij heeft weggehaald aan [appellant] wordt afgegeven, dan wel een nieuw deurtje wordt afgegeven, zodat [appellant] dat van een nieuw slot kan voorzien. [geïntimeerde] heeft niet gesteld dat de beschadiging aan de lak van de brievenbus is ontstaan na dat vonnis, waarin op dit punt al onherroepelijk was beslist. [geïntimeerde] heeft in de memorie van antwoord juist gesteld dat de beschadiging van de lak is veroorzaakt toen [appellant] op eigen initiatief had besloten het slot van de gezamenlijke VvE brievenbus te vervangen. Om deze reden kan de vordering van [geïntimeerde] inzake de vervanging van de brievenbus (post (i) ter hoogte van € 665,60) niet worden toegewezen.
3.1
In het onherroepelijk geworden vonnis van 28 maart 2017 heeft de kantonrechter zich ook al uitgelaten over het herstellen van de scheuren in de muren van de woning en het witten daarvan, waartoe hij [geïntimeerde] heeft veroordeeld. [geïntimeerde] heeft niet gesteld dat de beschadiging aan de muren waarvoor hij thans schadevergoeding vordert (post (ii) ter hoogte van € 274,10) is ontstaan na dat vonnis, waarin op dit punt al onherroepelijk is beslist. Ook deze vordering dient daarom te worden afgewezen.
3.11
Wat betreft post (iii), de kosten van herstel van de douche (ter hoogte van € 1.079,94), stelt [geïntimeerde] dat bij de eindinspectie bleek dat de slangen van de douche/stoom-cabine waren losgetrokken, dat de douche niet meer functioneerde en dat de cabine in zijn geheel moest worden vervangen en de muur opnieuw betegeld.
[appellant] heeft onvoldoende gemotiveerd betwist dat hij de slangen heeft losgetrokken en hij heeft ook niet de hoogte van het door [geïntimeerde] gevorderde bedrag betwist. De blote stelling van [appellant] dat hij eerder heeft geklaagd over lekkage in de douche volstaat in dit verband niet. [appellant] voert verder aan dat de kantonrechter eerder al heeft beslist over het herstel van de jacuzzi, maar daar ziet deze vordering niet op. Daarnaast heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat de herstelkosten louter groot onderhoud in verband met slijtage betreffen. Het hof acht deze vordering dan ook toewijsbaar.
3.12
Wat betreft post (iv), vervanging van bedlinnen, stelt [geïntimeerde] dat dit moest worden vervangen omdat er onherstelbare vlekken op zaten en dat de kosten daarvan € 371,35 bedragen. Over post (v), het stomen van gordijnen, stelt [geïntimeerde] dat hier vele vlekken op zaten en dat de kosten van het stomen € 62,79 bedroegen.
Naar het oordeel van het hof heeft [appellant] hier terecht tegen ingebracht dat dit kosten van groot onderhoud zijn, waarvoor hij gedurende 55 maanden maandelijks € 100,00 heeft betaald. Het betreft gebruikelijke slijtage- dan wel reinigingskosten, en dit zijn dus geen kosten die te maken hebben met het niet in correcte staat opleveren van de woning. Deze vorderingen komen daarom niet voor toewijzing in aanmerking.
3.13
Met betrekking tot post (vi), het herstel van de houten vloer, stelt [geïntimeerde] dat deze vol krassen zat en vol beschadigingen (donkere vlekken) doordat [appellant] talloze potten met planten op de vloeren had staan zonder voorzorgsmaatregelen, dat hij hiervoor reeds € 195,75 aan herstelkosten heeft gemaakt en dat hij alsnog een bedrijf zal moeten inschakelen om de vloer te krijgen in de staat waarin hij was.
Naar het oordeel van het hof voert [appellant] weliswaar terecht aan dat kosten wegens slijtage van de vloer zijn aan te merken als kosten van groot onderhoud, waarvoor hij maandelijks heeft betaald, maar hij heeft onvoldoende gemotiveerd betwist dat hij op de vloer donkere vlekken heeft veroorzaakt die meer dan het gebruikelijke groot onderhoud vergden. Hij erkent namelijk dat hij van planten houdt en betwist niet de concrete stelling van [geïntimeerde] dat hij onzorgvuldig is geweest met het plaatsen van de potten met planten op de houten vloer. Het hof acht de vordering van [geïntimeerde] op dit punt dan ook toewijsbaar.
3.14
Ten aanzien van post (vii), het verhelpen van afvoerverstoppingen, stelt [geïntimeerde] dat hij een loodgieter heeft moeten inschakelen omdat de afvoer verstopt bleek te zijn. Hij heeft de loodgieter een bedrag van € 140,00 moeten betalen.
Aangezien [appellant] deze post niet heeft betwist, komt deze voor toewijzing in aanmerking.
3.15
Over post (viii), de aanschaf van een nieuwe bank (voor een bedrag van € 868,29), stelt [geïntimeerde] dat [appellant] de aanwezige lederen bank volledig heeft geruïneerd, mede omdat hij die heeft gebruikt om op te slapen. Daar was de bank niet voor bedoeld. Het hof volgt evenwel [appellant] in zijn betoog dat deze kosten behoren tot de normale onderhoudskosten, waarvoor hij maandelijks heeft betaald. Deze post komt daarom niet voor toewijzing in aanmerking.
3.16
Met betrekking tot post (ix), de aanschaf van een nieuwe combimagnetron (€ 699,00), stelt [geïntimeerde] slechts dat [appellant] de binnenplaat daarvan kapot heeft gemaakt en over de combimagnetron nooit heeft geklaagd. [geïntimeerde] biedt aan de vernieling te bewijzen met de combimagnetron, die hij nog heeft bewaard. Aangezien [appellant] heeft aangevoerd dat hij al in 2015 herhaaldelijk heeft geklaagd over het niet functioneren van de oven en het herstel van de oven ook al voorwerp is geweest van het onherroepelijk geworden vonnis van 28 maart 2017, heeft [geïntimeerde] zijn stelling dat [appellant] de kosten van een
gehelenieuwe combimagnetron voor zijn rekening moet nemen onvoldoende onderbouwd. Het hof passeert daarom het door [geïntimeerde] gedane bewijsaanbod. Deze post komt daarom niet voor toewijzing in aanmerking.
3.17
Over post (x), de aanschaf van een nieuw bureau en nieuwe eettafel (voor in totaal € 379,20), stelt [geïntimeerde] dat onderdelen daarvan beschadigd waren, te weten een glasplaat van de eettafel en een opberglade en kast van het bureau.
[appellant] voert als verweer dat hij over de kapotte tafel al had geklaagd en dat hij de tafel provisorisch bruikbaar heeft gehouden door een potje en papier tussen de onderdelen te plaatsen zodat de tafel niet steeds op en neer ging. Tegenover deze gemotiveerde betwisting heeft [geïntimeerde] zijn stelling onvoldoende onderbouwd. Gelet hierop komt de vordering inzake de eettafel niet voor toewijzing in aanmerking. Dit ligt anders voor de vordering inzake het bureau, dat [geïntimeerde] heeft vervangen en waarvoor hij een bedrag aan € 186,28 inclusief btw heeft uitgegeven. Omdat [appellant] de stellingen van [geïntimeerde] hieromtrent niet heeft betwist, komt deze vordering voor toewijzing in aanmerking.
3.18
Verder vordert [geïntimeerde] met post (xi) schoonmaakkosten. Hij stelt dat hij weken met zijn vrouw bezig is geweest om het appartement schoon te krijgen. Hij acht een bedrag van € 700,00 redelijk, gelet op de grootte van het appartement (90 m2) en omdat hij vakantiedagen heeft moeten opnemen om het appartement schoon te maken en de schade te herstellen. Deze kosten worden door [appellant] betwist. [appellant] heeft echter niet gesteld dat hij zelf de woning al voldoende had schoongemaakt. Het hof acht gelet hierop een bedrag van € 400,00 aan schoonmaakkosten toewijsbaar, mede in het licht van het feit dat [geïntimeerde] ook zelf in eerste aanleg nog van dit bedrag is uitgegaan in het kostenoverzicht dat hij als productie 16 bij zijn conclusie van antwoord heeft ingebracht.
3.19
Als laatste vordert [geïntimeerde] vergoeding van twee maanden huurderving (post xii), ter hoogte van € 4.210,10. Hij stelt in dit verband dat het weken heeft geduurd om het appartement op te knappen en dat hij pas op 1 november 2017 het appartement weer kon verhuren. Het hof acht deze post niet toewijsbaar gelet op het niet door [geïntimeerde] betwiste verweer van [appellant] dat de woning al jarenlang kampte met achterstallig onderhoud en dat [appellant] regelmatig heeft verzocht om reparaties uit te voeren waarin maar in beperkte mate werd voorzien door [geïntimeerde] . [geïntimeerde] heeft niet aannemelijk gemaakt dat vanwege de hiervoor geconstateerde tekortkomingen bij de oplevering door [appellant] (ten aanzien van de douche, de vlekken in de vloer, de afvoer, het bureau en de schoonmaak) hij het appartement niet eerder opnieuw heeft kunnen verhuren.
3.2
Uit het voorgaande volgt dat het hof ten aanzien van de verschillende door [geïntimeerde] gestelde posten slechts een bedrag van (€ 1.079,99 + € 195,75 + € 140,00 + € 186,28 + € 400,00 =) € 2.002,02 toewijsbaar acht, in plaats van het door de kantonrechter toegewezen bedrag van € 6.000,00. De grieven van [appellant] slagen dus gedeeltelijk.
3.21
Aangezien de vordering van [appellant] , ter hoogte van € 7.984,95, toewijsbaar is en de tegenvordering van [geïntimeerde] toewijsbaar is tot een bedrag van (€ 2.105,05 + € 2002,02 =) € 4.107,07, resteert er, na verrekening van deze bedragen, een toewijsbare vordering van [appellant] van (€ 7.984,95 - € 4.107,07 =) € 3.877,88.
De vermeerdering van eis
3.22
Wat betreft de verhoogde rente die [appellant] in hoger beroep bij vermeerdering van eis heeft gevorderd over het door hem gevorderde bedrag komt het hof tot het oordeel dat [appellant] , onder verwijzing naar de e-mail van de echtgenote van [geïntimeerde] van 10 november 2012 (zie hiervoor onder 2.3), weliswaar voldoende heeft gesteld en [geïntimeerde] onvoldoende heeft betwist dat partijen zijn overeengekomen dat [geïntimeerde] een rente van 1,6% zou betalen per 1 november 2012. Het hof wijst er echter op dat blijkens de inleidende dagvaarding die rente van 1,6% over de periode 1 november 2012 tot 1 juli 2017 reeds verwerkt is in het door [appellant] gevorderde bedrag van € 7.984,95. In het petitum van de inleidende dagvaarding staat immers: ‘borgsom plus het restant van de bankgarantie en de overeengekomen rente’. De kantonrechter is daar ook van uitgegaan in rov. 1.7 van het bestreden vonnis en daartegen is geen grief gericht. Niet duidelijk is op welke grond [appellant] in hoger beroep nogmaals een rentebedrag vordert over dit bedrag over deze periode. Gelet hierop voldoet [appellant] niet aan zijn stelplicht. Het hof wijst de vordering van [appellant] daarom af.
3.23
Met betrekking tot de bij vermeerdering van eis gevorderde buitengerechtelijke kosten ter hoogte van € 936,84 overweegt het hof dat [geïntimeerde] deze niet heeft betwist zodat deze voor toewijzing in aanmerking komen.
Slotsom
3.24
Partijen hebben geen bewijs aangeboden van feiten die, indien bewezen, tot een andere uitkomst leiden.
3.25
De slotsom is dat de grieven gedeeltelijk slagen. Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd. Het hof zal de vorderingen van [appellant] alsnog gedeeltelijk toewijzen en de vorderingen van [geïntimeerde] afwijzen. De vordering van [appellant] tot veroordeling van [geïntimeerde] tot terugbetaling van hetgeen [appellant] krachtens het bestreden vonnis aan [geïntimeerde] heeft betaald zal eveneens worden toegewezen. Nu zowel [appellant] als [geïntimeerde] deels in het ongelijk zijn gesteld, zal het hof bepalen dat zij ieder de eigen kosten dragen van het geding in beide instanties.

4.Beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep
en opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling aan [appellant] van € 3.877,88 te vermeerderen met wettelijke rente met ingang van 1 juli 2017;
wijst de vordering van [geïntimeerde] af;
veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling aan [appellant] van € 936,84 aan buitengerechtelijke kosten;
veroordeelt [geïntimeerde] tot terugbetaling aan [appellant] van hetgeen [appellant] krachtens het bestreden vonnis aan [geïntimeerde] heeft betaald;
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten van het geding in eerste aanleg en in hoger beroep draagt;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mr. D. Kingma, mr. C.A.H.M. ten Dam en mr. H. Struik, en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 14 september 2021.