ECLI:NL:GHAMS:2021:283

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 februari 2021
Publicatiedatum
4 februari 2021
Zaaknummer
23-002277-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake mishandeling

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 4 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 20 juni 2018 was gewezen. De verdachte, geboren in 1957, was beschuldigd van mishandeling van een benadeelde partij op 7 maart 2018 te Amsterdam. De tenlastelegging omvatte zowel een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel als de feitelijke mishandeling. Het hof heeft de zaak behandeld op basis van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep op 21 januari 2021 en de eerdere zitting in eerste aanleg.

Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte niet wettig en overtuigend bewezen is dat hij het primair ten laste gelegde heeft begaan, en heeft hem daarvan vrijgesproken. Echter, het subsidiair ten laste gelegde, de mishandeling, is wel bewezen verklaard. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte de benadeelde partij op het hoofd heeft geslagen, wat heeft geleid tot letsel. De verdediging voerde aan dat de verdachte handelde uit noodweerexces, maar het hof verwierp dit verweer, oordelend dat er geen sprake was van een wederrechtelijke aanranding.

De politierechter had eerder een taakstraf van twintig uren opgelegd, en het hof heeft deze straf bevestigd, met de toevoeging dat bij niet naar behoren verrichten, dit kan worden vervangen door tien dagen hechtenis. Daarnaast heeft het hof de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding toegewezen, waarbij het hof de immateriële schade heeft vastgesteld op €150,00 en de materiële schade op €313,17. De totale schadevergoeding bedraagt €463,17, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 7 maart 2018. Het hof heeft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat opgelegd ten behoeve van het slachtoffer.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002277-18
datum uitspraak: 4 februari 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 20 juni 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-046510-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) in het jaar 1957,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
21 januari 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 7 maart 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen [benadeelde] een of meermalen met een hard voorwerp op het hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiairhij op of omstreeks 7 maart 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [benadeelde] heeft mishandeld door [benadeelde] een of meermalen met een hard voorwerp op het hoofd te slaan.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof deels tot andere beslissingen komt dan de politierechter.

Overwegingen ten aanzien van het bewijs; vrijspraak primair

Met de politierechter, de advocaat-generaal en de raadsman van de verdachte is het hof van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen is hetgeen de verdachte primair ten laste is gelegd, zodat hij hiervan moet worden vrijgesproken.
Op grond van de stukken in het dossier, waaronder in het bijzonder de bekennende verklaring van de verdachte, de aangifte van het slachtoffer en haar letselverklaring, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de subsidiair ten laste gelegde mishandeling van [benadeelde].

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
subsidiairhij op 7 maart 2018 te Amsterdam [benadeelde] heeft mishandeld door [benadeelde] op het hoofd te slaan.
Hetgeen subsidiair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het subsidiair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het subsidiair bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

De raadsman van de verdachte heeft in hoger beroep bepleit dat de verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat hij heeft gehandeld in een toestand van noodweerexces, dan wel psychische noodtoestand.
Het hof begrijpt het verweer aldus dat het feit dat het slachtoffer met haar telefoon filmopnames van de verdachte maakte, door de verdachte is ervaren als een onmiddellijke en wederrechtelijke aanranding van zijn lijf en eerbaarheid, waartegen hij zich moest verzetten. Omdat de aanranding van de verdachte door het slachtoffer bleef voortduren, ook nadat de verdachte was weggelopen – het slachtoffer bleef de verdachte volgen – heeft de verdachte haar geslagen.
De raadsman stelt dat, hoewel het geen fysieke bedreiging betrof, het geweld van de verdachte wel het onmiddellijke gevolg was van zijn hevige gemoedstoestand, die is veroorzaakt door de aanranding van verdachte door het slachtoffer. Doordat zij de verdachte bleef belagen, is hij zijn beheersing verloren.
Het hof verwerpt deze verweren en overweegt hieromtrent als volgt.
Het hof overweegt dat op grond van de feiten en omstandigheden, zoals uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting naar voren zijn gekomen, niet aannemelijk is geworden dat sprake was van een wederrechtelijke aanranding waartegen de bewezenverklaarde gedraging ter noodzakelijke verdediging geboden was. Het door het slachtoffer filmen dan wel maken van een foto van de verdachte op straat en het kort volgen van de verdachte kan niet als een dergelijke aanranding worden aangemerkt. Nu geen sprake was van een noodweersituatie kan een beroep op noodweerexces niet slagen. Het verweer wordt verworpen. Ten slotte is evenmin het bestaan van een van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijs geen weerstand kon en hoefde te bieden aannemelijk geworden. Ook dit verweer wordt verworpen.
Ook overigens is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het subsidiair bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte van het primair tenlastegelegde vrijgesproken en voor het subsidiair bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van twintig uren, bij niet naar behoren verrichten te vervangen door tien dagen hechtenis.
Daarnaast heeft de politierechter de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van
€ 613,17 en is de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het subsidiair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van twintig uren, bij niet naar behoren verrichten te vervangen door tien dagen hechtenis. Daarnaast heeft hij gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij wordt toegewezen tot een bedrag van € 613,17.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de mishandeling van de aangeefster door haar een klap in het gezicht te geven. Het slachtoffer heeft hierdoor pijn ondervonden en letsel opgelopen. Door zo te handelen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijk integriteit van het slachtoffer.
Het hof is van oordeel dat oplegging van de door de advocaat-generaal gevorderde taakstraf van twintig uren passend is met het oog op de ernst van het feit. Met het toepassen van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, zoals de raadsman heeft voorgesteld, kan niet worden volstaan.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding van € 1.452,43. Deze vordering bestaat uit de volgende schadeposten:
 materiële schade (totaal)
€ 452,43
a) Jas € 100,00
b) Sjaal 10,00
c) Zorgkosten, eigen risico, vervoer ambulance en medicijnkosten 342,43
 immateriële schade
€ 1.000,00.
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 613,17, bestaande uit een bedrag van € 313,17 aan materiële schade (eigen risico ambulance) en een bedrag van € 300,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 maart 2018. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering wordt toegewezen tot een bedrag van € 313,17 aan materiële kosten en een bedrag van € 300,00 immateriële kosten, vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
De verdediging heeft de vordering tot schadevergoeding betwist.
Het hof overweegt als volgt.
Uit de stukken in het dossier en het onderzoek ter terechtzitting is het hof onvoldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte de onder a) en b) gevorderde materiële schade heeft geleden. Niet is gebleken dat die jas en sjaal onbruikbaar zijn geworden door het gebeuren.
Ten aanzien de onder c) gevorderde kosten overweegt het hof dat vast staat dat de benadeelde partij ten gevolge van het bewezenverklaarde met de ambulance naar het ziekenhuis is vervoerd. Uit het door de benadeelde partij overgelegde declaratieoverzicht blijkt naar het oordeel van het hof genoegzaam dat zij de kosten van dit ambulancevervoer ad € 313,17 zelf heeft moeten betalen. Deze kosten komen mitsdien voor vergoeding in aanmerking. Ten aanzien van de gevorderde medicijnkosten is het hof onvoldoende gebleken dat deze verband houden met het bewezenverklaarde.
Het hof stelt de immateriële schade naar billijkheid vast op een bedrag van € 150,00, gelet op hetgeen in soortgelijke zaken aan slachtoffers wordt toegewezen. Het overige deel van de gevorderde immateriële schade wordt afgewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 36f en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
20 (twintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 463,17 (vierhonderddrieënzestig euro en zeventien cent) bestaande uit € 313,17 (driehonderddertien euro en zeventien cent) materiële schade en € 150,00 (honderdvijftig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 850,00 (achthonderdvijftig euro) aan immateriële schadeaf.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[benadeelde], ter zake van het subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 463,17 (vierhonderddrieënzestig euro en zeventien cent) bestaande uit € 313,17 (driehonderddertien euro en zeventien cent) materiële schade en € 150,00 (honderdvijftig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 9 (negen) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 7 maart 2018.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. W.M.C. Tilleman, mr. A.E. Kleene-Krom en mr. M. Senden, in tegenwoordigheid van
mr. J. Mulder, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
4 februari 2021.
Mrs. Tilleman en Kleene-Krom zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.