Uitspraak
1.Onderzoek van de zaak
2.Tenlastelegging
3.Vonnis waarvan beroep
4.Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging
the proceedings as a whole were not fair. Voor het verstrekkende oordeel dat in de voorliggende zaak niet meer kan worden gesproken van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM biedt het voorliggende dossier onvoldoende grond. Daarbij is betrokken dat is gebleken dat de OVC-opname uiteindelijk niet anders dan steekproefsgewijs is beluisterd en er geen inhoudelijke, onder het verschoningsrecht vallende mededelingen in het dossier zijn gevoegd of op enigerlei andere wijze bij de opsporing of in het strafproces een rol hebben gespeeld.
5.Bewijsoverwegingen
Daarbij komt het volgende. De container was afkomstig uit Midden-Amerika, alwaar diverse landen als bronland van cocaïne fungeren, en had een dekmantel lading. Er waren bijzondere voorzieningen getroffen voor het verdere vervoer en het lossen van de lading. Parallel aan de communicatie in het normale logistieke proces, heeft afgeschermde communicatie met PGP-telefoons plaatsgevonden. Tussen betrokkenen bij de container zijn onder meer de volgende PGP-berichten gewisseld (aangetroffen in de PGP telefoon die in de auto van [medeverdachte 3] lag): “Ja wollah zit over de 4 ton in broer pfff. 100 mil euro geen grap”, “Ja wat dacht jij dan 4170 om precies te zijn” en “Ik zei toch 1 na laatste grootste vanst ooit in antw.. die 8 ton was de grootste en nu deze dan als gepakt is”. De container moest op een andere locatie dan gebruikelijk afgeleverd worden. De chauffeur, [medeverdachte 1] , zou hiervoor € 50.000,00 ontvangen. Dit zou een buitenproportioneel hoog bedrag voor een regulier transport zijn geweest. De container werd tijdens het vervoer nauwlettend in de gaten gehouden door verkenners en/of beveiligers die elkaar waarschuwden voor de aanwezigheid van verdachte auto’s. Dit alles duidt op de (veronderstelde) aanwezigheid van een omvangrijke en waardevolle lading. Het hof is, met de rechtbank en de advocaat-generaal, van oordeel dat al het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, voldoende steun biedt aan de in Antwerpen verrichtte indicatieve test, zodat bewezen kan worden dat de hele lading met pakketten wit poeder cocaïne bevatte.
6.Bewezenverklaring
7.Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
8.Strafbaarheid van de verdachte
9.Oplegging van straf
Stb.2020, 224) is de regeling inzake de voorwaardelijke invrijheidsstelling gewijzigd. Voorheen bracht die regeling mee dat een veroordeelde ook bij langdurige straffen na ommekomst van tweederde van de opgelegde straf in beginsel voorwaardelijk in vrijheid werd gesteld. Thans gaat de voorwaardelijke invrijheidstelling bij een opgelegde gevangenisstraf van meer dan zes jaren niet eerder dan twee jaren voor de ommekomst van de opgelegde straf in. Dit betekent dat degene aan wie nu een langdurige gevangenisstraf wordt opgelegd, in beginsel een (beduidend) langer deel daarvan daadwerkelijk gedetineerd zal blijven. Toen de verdachte de keuze maakte om op 31 januari 2019 hoger beroep in te laten stellen, kon hij niet voorzien dat het hof arrest zou wijzen na een wetswijziging als voormeld. Hierin ziet het hof aanleiding de op te leggen straf enigszins te matigen.
10.Voorlopige hechtenis
11.Toepasselijke wettelijke voorschriften
12.BESLISSING
gevangenisstrafvoor de duur van
72 (tweeënzeventig) maanden.