ECLI:NL:GHAMS:2021:2819

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 september 2021
Publicatiedatum
30 september 2021
Zaaknummer
23-000358-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en gewoontewitwassen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 29 september 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en gewoontewitwassen. Het hof oordeelde dat de verdachte samen met anderen een grote hoeveelheid cocaïne had ingevoerd via Antwerpen, waarbij de cocaïne was verstopt in een lading ananassen. De verdachte had een actieve rol gespeeld in de organisatie van het transport en had gebruik gemaakt van versleutelde communicatie om de illegale activiteiten te coördineren. Het hof kwam tot de conclusie dat de verdachte niet slechts een katvanger was, maar een spil in de criminele organisatie. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 63 maanden, met aftrek van voorarrest. Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de eendaadse samenloop van medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en medeplegen van gewoontewitwassen. De straf werd gematigd vanwege de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000358-19
datum uitspraak: 29 september 2021
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 29 januari 2019 in de strafzaak onder parketnummer 13-997030-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1974,
adres: [adres 1] .

1.Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
6, 8 en 15 september 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

2.Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
Feit 1hij in of omstreeks de periode van 21 maart 2016 tot en met 22 maart 2016 te Antwerpen en/of Bergen op Zoom en/of Geertruidenberg en/of Drimmelen en/of [plaats] , in elk geval in Nederland en/of België,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
een (grote) hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 4854 kilogram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet,
opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, al dan niet als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet,
en/of
een (grote) hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 4854 kilogram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet,
opzettelijk heeft afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd verwerkt, althans aanwezig heeft gehad;
Feit 2hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 november 2015 tot en met 30 maart 2016 te ’s-Gravenhage en/of Monster, in elk geval in Nederland en/of Costa Rica,
(telkens) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen
van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, althans zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen,
immers heeft/hebben hij en/of zijn mededaders (telkens)
- een of meer contante geldbedragen gemoeid met de inkoop van (een) container(s) ananassen en/of
- een of meer partijen ananassen
voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet
en/of
- van deze/een of meer contante geldbedragen (gemoeid met de inkoop van (een) container(s) ananassen) en/of
- van deze/een of meer partijen ananassen
gebruik gemaakt
terwijl hij (en zijn mededaders) (telkens) wist(en) althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat deze contante geldbedragen en/of ananassen geheel of gedeeltelijk – onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

3.Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

4.Bewijsoverwegingen

Vaststelling van de feitelijke gang van zaken
Het hof neemt het hof op grond van de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep het volgende als vaststaand aan.
Het strafrechtelijk onderzoek ‘26Willemsbos’ is op 21 maart 2016 gestart, naar aanleiding van door de Dienst Landelijke Informatie Organisatie (DLIO) verstrekte informatie. Volgens deze (start)informatie heeft de Douane van Antwerpen op 21 maart 2016 een controle uitgevoerd op een voor een Nederlandse firma bestemde container met het nummer [nummer] (hierna: de container), waarbij pakketten cocaïne zijn aangetroffen. De container was geladen met ananassen en vanuit Costa Rica verscheept naar de haven van Antwerpen. Bij de douanecontrole zijn in en tussen de dozen met ananassen, in totaal 4.042 pakketten met wit poeder aangetroffen. Elk pakket was voorzien van een stempel; in totaal werden op de pakketten 40 verschillende stempels aangetroffen. Een uitgevoerde – en naar het hof begrijpt
indicatieve – zogenoemde Scott Nark II 07-test op het witte poeder was positief voor wat betreft de aanwezigheid van cocaïne. Na weging met een geijkte weegschaal bleken de 4.042 pakketten een gezamenlijk gewicht te hebben van ongeveer 4.854 kilogram.
De container maakte deel uit van een zending van in totaal vier containers met ananassen uit Costa Rica, die bestemd was voor de firma [bedrijf 1] te Monster in Nederland (hierna: [bedrijf 1] ).
Na onderzoek aan de inhoud van de container is een klein deel van de inhoud van de aangetroffen en inbeslaggenomen pakketten met (vermoedelijk) cocaïne, in de container teruggeplaatst. De container is gesloten en op de kade van de Antwerpse haven teruggezet, om door een transporteur opgehaald te worden en op die manier bewijs te verzamelen tegen personen die betrokken zijn bij de invoer van deze hoeveelheid cocaïne. Onderzoek door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) heeft uitgewezen dat een monster van het kleine teruggeplaatste deel cocaïne bevatte.
Betrokken bedrijven
De formele bestuurder van [bedrijf 1] is [bedrijf 2] , waarvan de zus van de partner van de verdachte, te weten [naam 1] , aandeelhouder is. Feitelijk is [bedrijf 1] echter het bedrijf van de verdachte. [bedrijf 1] houdt zich bezig met groothandel, ex- en import van groenten en fruit. [bedrijf 1] besteedde het logistieke proces vanaf de haven van Antwerpen tot aan [bedrijf 3] (hierna: [bedrijf 3] ) te Bleiswijk uit aan expediteur [bedrijf 4] (hierna: [bedrijf 4] ). Het transport van de containers van [bedrijf 1] werd in opdracht van [bedrijf 4] , bij monde van de daar als planner werkzame [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ), gedaan door [VOF] (hierna: [VOF] ). [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ) is chauffeur en eigenaar van [VOF] . [bedrijf 3] klaarde voor [bedrijf 1] de containers in, verzorgde de opslag van de goederen uit de containers en de levering van die goederen aan de afnemers van [bedrijf 1] .
Observaties en aanhoudingen
Nadat de container op 21 maart 2016 op de Antwerpse kade was teruggeplaatst, is deze met toestemming van de Belgische autoriteiten door Nederlandse opsporingsambtenaren onder observatie genomen. Op 22 maart 2016 is de container door [medeverdachte 2] , vanuit de haven in Antwerpen op zijn trekker (met kenteken [kenteken 1] ) met oplegger geladen. Tijdens de observatie is gezien dat [medeverdachte 2] met die trekker naar zijn transportbedrijf, [VOF] in Bergen op Zoom, is gereden. Ook is gezien dat [medeverdachte 2] later die dag met de trekker en container naar een loods aan de [adres 2] te [plaats] is gereden, alwaar het bedrijf van [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3] ) is gevestigd. Door het observatieteam is gezien dat de container werd losgekoppeld en door [medeverdachte 3] met zijn eigen trekker de loods in werd gereden. Ongeveer anderhalf uur nadat de roldeur van de loods omstreeks 18.30 uur werd gesloten begaf het arrestatieteam zich in de richting van de loods en werd [medeverdachte 3] aangetroffen en staande gehouden. Om 21.00 uur is hij op het terrein voor de loods aangehouden. Op het moment dat het arrestatieteam bij de loods kwam was de container nog verzegeld.
Tijdens de observatie is tevens waargenomen dat vanaf het bedrijf van [VOF] tot aan [plaats] een voertuig van het merk Opel Vivaro, met kenteken [kenteken 2] , (hierna: de Opel) met de trekker en container, soms vlakbij en soms op enige afstand, is meegereden. De chauffeur van de Opel Vivaro is later geïdentificeerd als [medeverdachte 4] (hierna: [medeverdachte 4] ). Bij de [straat] in [plaats] is [medeverdachte 4] omgekeerd en weggereden in de richting van Oosterhout. [medeverdachte 4] bleef zich in de omgeving van de loods in [plaats] ophouden. [medeverdachte 4] is vervolgens op 22 maart 2016 om 20.50 uur bij een filiaal van [restaurant] in Breda aangehouden.
Op 24 maart 2016 heeft [medeverdachte 2] bij de politie te Bergen op Zoom valselijk aangifte gedaan van diefstal van zijn trekker [kenteken 1] met oplegger met daarop de container.
[medeverdachte 2] en de verdachte zijn op 29 respectievelijk 30 maart 2016 aangehouden.
Communicatie middels PGP-telefoons (Pretty Good Privacy)
In het onderzoek ‘26Willemsbos’ zijn, voor zover hier relevant, twee PGP-Blackberry telefoons aangetroffen. Deze telefoons bieden de mogelijkheid om te communiceren via versleutelde berichten, die niet (gemakkelijk) onderschept kunnen worden door bijvoorbeeld veiligheidsdiensten of de politie en om die reden vaak in het criminele circuit worden gebruikt.
Op aanwijzingen van [medeverdachte 2] is op 31 maart 2016 een door hem gebruikte PGP-telefoon (met e-mailadres [e-mailadres 1] , (hierna: [e-mailadres 1] ) aangetroffen in de kofferbak van zijn auto. Uit onderzoek door een deskundige van het NFI naar de inhoud van de PGP-telefoon van [medeverdachte 2] , is gebleken dat hij veelvuldig per (PGP)e-mail contact heeft onderhouden met een persoon met de naam ‘ [naam 2] ’ (met e-mailadres [e-mailadres 2] , hierna: [e-mailadres 2] ) en dat in die e-mails is gesproken over de onderhavige lading drugs. Zo blijkt uit een gesprek tussen [medeverdachte 2] en [e-mailadres 2] van 23 maart 2016 dat zij met elkaar afstemmen dat [medeverdachte 2] aangifte zal gaan doen van diefstal van de container. In de contactenlijst in de PGP-telefoon van [medeverdachte 2] staat onder de naam ‘klant’ het e-mailadres [e-mailadres 3] (hierna: [e-mailadres 3] ).
Tijdens de aanhouding van [medeverdachte 4] op 22 maart 2016 is een PGP-telefoon aangetroffen op de bijrijdersstoel van de Opel waarin hij als enige inzittende zat. Uit digitaal onderzoek is gebleken dat met deze PGP-telefoon op 22 maart 2016 versleutelde berichten zijn verstuurd en ontvangen die kennelijk betrekking hadden op het transport van de container. Op 22 maart 2016 rond 20.00 uur is onder meer aan de gebruiker van deze PGP-telefoon bericht dat er 4 ton in zit, om precies te zijn 4170.
Onderzoek ‘26Sassenheim’
Naast de informatie uit de in het onderhavige onderzoek aangetroffen PGP-telefoons is ook uit het onderzoek ‘26Sassenheim’ ontsleutelde data van de server waar PGP Safe gebruik van maakt ter beschikking gekomen, waaronder berichtenverkeer dat betrekking heeft op het onderhavige onderzoek.
In de verkregen dataset is onder meer berichtenverkeer van de gebruiker van [e-mailadres 2] opgenomen. Hieruit komt naar voren dat de gebruiker van [e-mailadres 2] in de periode die voor het onderhavige onderzoek relevant is contact had met de gebruikers van [e-mailadres 3] en [e-mailadres 4] (hierna: [e-mailadres 4] ). Deze laatste twee gebruikers zijn niet geïdentificeerd. Uit de ter beschikking gekomen berichten blijkt dat de gebruiker van [e-mailadres 2] in ieder geval vanaf november 2015 zakelijke contacten heeft onderhouden met de gebruiker van [e-mailadres 3] , onder andere over een transport.
Ook is berichtenverkeer van de gebruiker van [e-mailadres 5] (hierna: [e-mailadres 5] ) beschikbaar gekomen. Die gebruiker, die is geïdentificeerd als de verdachte, wordt in berichten ‘ [bijnaam 1] ’ en ‘ [bijnaam 2] ’ genoemd. Evenals de gebruiker [e-mailadres 2] had ook de verdachte via zijn PGP contact met [e-mailadres 3] . Uit de berichtenwisseling blijkt dat de verdachte de gebruiker van [e-mailadres 3] steeds in kennis stelde van zijn werkzaamheden uit naam van [bedrijf 1] .
Naar aanleiding van het onderzoek naar onder meer het bovengenoemde berichtenverkeer is [medeverdachte 1] op 12 juni 2017 door de politie verhoord, omdat het onderzoeksteam hem aanmerkte als de vermoedelijke gebruiker van [e-mailadres 2] en daarmee als verdachte in de onderhavige zaak.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 tenlastegelegde (als eendaadse samenloop te kwalificeren) medeplegen van de (verlengde) invoer van een grote hoeveelheid cocaïne via Antwerpen in Nederland en het (verdere) vervoer van (naar het hof begrijpt: de teruggeplaatste kleine hoeveelheid) cocaïne. Daartoe heeft hij aangevoerd dat de verdachte en anderen de handel in ananassen via [bedrijf 1] hebben gebruikt als dekmantel voor cocaïnesmokkel. De verdachte heeft zich gecommitteerd aan andere personen, die hun stempel op de illegale bedrijfsvoering van [bedrijf 1] hebben gezet. Hij heeft heimelijk contact met deze personen onderhouden via een PGP-telefoon en een wezenlijke rol gespeeld bij de invoer van de container met cocaïne.
Verder heeft de advocaat-generaal gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 2 tenlastegelegde. De verdachte heeft – wetende dat de verliesgevende import van ananassen een dekmantel was voor (voorgenomen) cocaïnesmokkel – zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van gewoontewitwassen, nu het niet anders kan dan dat de ananassenhandel werd gedreven met van misdrijf afkomstig geld. De door [bedrijf 1] verkregen ananassen zijn met dit geld verkregen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft op de terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte van beide tenlastegelegde feiten moet worden vrijgesproken. Daartoe heeft de raadsman gesteld dat de verdachte onbewust als katvanger is gebruikt door doorgewinterde criminelen die, mede door zijn kwetsbaarheid, erin geslaagd zijn de bedrijfsvoering van [bedrijf 1] over te nemen. De verdachte heeft in 2014 op advies van [naam 3] (hierna: [naam 3] ) en [naam 4] (hierna: [naam 4] ) het bedrijf [bedrijf 1] opgericht om daarmee fruit te importeren. [naam 3] en [naam 4] regelden en financierden de import van het fruit dat de verdachte vervolgens in Nederland op de markt verkocht. Via een chauffeur uit de omgeving van [naam 3] werden omstreeks oktober 2015 ‘ [naam 5] ’ (hierna: [naam 5] ) en ‘ [naam 6] ’ (hierna: [naam 6] ) van het bedrijf [bedrijf 5] bij de verdachte geïntroduceerd. [naam 5] en [naam 6] gingen vanaf dat moment op grotere schaal met [bedrijf 1] fruit importeren. Zowel in de periode tot oktober 2015 als in de periode daarna heeft de verdachte zich feitelijk niet bemoeid met de import van het fruit en evenmin daarvan een boekhouding bijgehouden. De verdachte had dan ook geen wetenschap van het transport van de cocaïne. Zijn bedrijf was als het ware opgesplitst in een legale tak, en een illegale tak waarin [naam 5] en [naam 6] de touwtjes in handen hadden. De verdachte vertrouwde [naam 3] en [naam 4] en later [naam 5] en [naam 6] en wellicht is dit vertrouwen misplaatst geweest, maar dat betekent nog niet dat hij de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat er drugs zouden worden toegevoegd aan de container met fruit.
Daarnaast wist de verdachte als katvanger niet van de contante aankopen van de ananassen door [naam 5] en [naam 6] . Hij kan daarom niets zinnigs zeggen over de herkomst van het geld waarmee de aankopen zijn gedaan vanuit de illegale tak van [bedrijf 1] . De rechtbank heeft dan ook ten onrechte geoordeeld dat de verdachte van de criminele herkomst van het geld moet hebben geweten.
Het oordeel van het hof met betrekking tot feit 1
Is sprake van cocaïne?
Het hof ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of bewezen kan worden dat de in Antwerpen door de douane aangetroffen pakketten met wit poeder cocaïne bevatten. Het hof stelt voorop dat het niet in alle gevallen noodzakelijk is een stof in een laboratorium te laten onderzoeken om bewezen te kunnen achten dat het een bij de Opiumwet verboden stof is. Ook een indicatieve test kan bijdragen aan het bewijs dat een stof een verboden stof is. Wel dient er voldoende ondersteunend en betekenisvol bewijs te zijn voordat die conclusie kan worden getrokken.
Het hof stelt vast dat de Antwerpse douane in één container 4.042 pakketten met wit poeder heeft aangetroffen, die bij een (naar het hof begrijpt) indicatieve test een positieve uitslag gaven op de aanwezigheid van cocaïne. Het totaalgewicht van de pakketten was ongeveer 4.854 kilogram. Ten aanzien van een monster van een klein deel hiervan, ongeveer 30 gram, is de aanwezigheid van cocaïne door het NFI definitief bevestigd.
Daarbij komt het volgende. De container was afkomstig uit Midden-Amerika, alwaar diverse landen als bronland van cocaïne fungeren, en had een dekmantel lading. Er waren bijzondere voorzieningen getroffen voor het verdere vervoer en het lossen van de lading. Parallel aan de communicatie in het normale logistieke proces, heeft afgeschermde communicatie met PGP-telefoons plaatsgevonden. Tussen betrokkenen bij de container zijn onder meer de volgende PGP-berichten gewisseld (aangetroffen in de PGP telefoon die in de auto van [medeverdachte 4] lag): “Ja wollah zit over de 4 ton in broer pfff. 100 mil euro geen grap”, “Ja wat dacht jij dan 4170 om precies te zijn” en “Ik zei toch 1 na laatste grootste vanst ooit in antw.. die 8 ton was de grootste en nu deze dan als gepakt is”. De container moest op een andere locatie dan gebruikelijk afgeleverd worden. De chauffeur, [medeverdachte 2] , zou hiervoor € 50.000,00 ontvangen. Dit zou een buitenproportioneel hoog bedrag voor een regulier transport zijn geweest. De container werd tijdens het vervoer nauwlettend in de gaten gehouden door verkenners en/of beveiligers die elkaar waarschuwden voor de aanwezigheid van verdachte auto’s. Dit alles duidt op de (veronderstelde) aanwezigheid van een omvangrijke en waardevolle lading. Het hof is, met de rechtbank en de advocaat-generaal, van oordeel dat al het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, voldoende steun biedt aan de in Antwerpen verrichtte indicatieve test, zodat bewezen kan worden dat de hele lading met pakketten wit poeder cocaïne bevatte.
Het dossier biedt geen uitsluitsel over de vraag of het genoemde totaalgewicht van 4.854 kilogram een netto gewicht betrof of dat dit het totaalgewicht van de pakketten inclusief verpakking was. Het gaat echter om ruim 4.000 pakketten (4.042) met wit poeder die in de container zijn aangetroffen. Het is een voor de hand liggende aanname dat de cocaïne in pakketten van elk een kilogram was verpakt. Het hof gaat er, met de rechtbank en de advocaat-generaal daarom vanuit dat de lading ongeveer 4.000 kilogram cocaïne bevatte. De juistheid van deze aanname wordt nog ondersteund door de genoemde mededeling via de PGP-telefoon door een van de betrokkenen bij het transport, dat het zou gaan om 4 ton.
De rol van de verdachte bij de (verlengde) invoer van cocaïne
De verdachte is in 2014 het bedrijf [bedrijf 1] begonnen om daarmee groente en fruit te importeren. [bedrijf 1] handelde vanaf eind oktober 2015 alleen nog in ananassen. De handel begon kleinschalig, maar uiteindelijk werden vanuit het bedrijf [bedrijf 6] in Costa Rica vanaf eind oktober2015 wekelijks vier containers met ananassen ingevoerd. In het kader van deze transporten verrichtte de verdachte werkzaamheden namens [bedrijf 1] . Zo onderhield hij contact met de in Nederland betrokken logistieke partners, [bedrijf 4] en [bedrijf 3] en de afnemers van de ananassen. Hij zorgde ervoor dat de papieren bij expediteur [bedrijf 4] terecht kwamen en dat de containers en facturen naar de afnemers gingen. De verdachte stond ook in contact met de leverancier van de ananassen uit Costa Rica, [bedrijf 6] (hierna: [bedrijf 6] ). Hij ontving telkens bij een zending van [bedrijf 6] foto’s van de containers met verzegeling op zijn telefoon. De verdachte maakte gebruik van het e-mailaccount van de inkoop van [bedrijf 1] . Als de verdachte een e-mail met het account verstuurde ondertekende hij deze als manager van [bedrijf 1] . Voor alle bij de import van de ananassen betrokken partijen was de verdachte contactpersoon vanuit [bedrijf 1] , ook in verband met de zending waarbij in één van de containers op 21 maart 2016 cocaïne aanwezig was.
Het hof hecht geen geloof aan de door de verdachte op de terechtzitting in hoger beroep gepresenteerde lezing, inhoudende dat hij niet bij de inkoop van de ananassen betrokken was, omdat hij [bedrijf 1] uit handen had gegeven aan [naam 5] en [naam 6] die het bedrijf zouden uitbreiden. De verdachte was immers, zoals hiervoor overwogen, ook na oktober 2015 feitelijk namens [bedrijf 1] betrokken bij de import van de ananassen. Daar komt bij dat de verdachte volgens de medewerkers van [bedrijf 1] , [naam 7] , [naam 3] , [naam 8] (partner van de verdachte) en [naam 1] (schoonzus van de verdachte) zélf de inkopen deed en dat zij nog nooit gehoord hadden van [naam 5] of [naam 6] . Voorts heeft het politieonderzoek naar de twee laatstgenoemde personen niets opgeleverd, zodat in twijfel moet worden getrokken of deze personen überhaupt bestaan. Van het bedrijf [bedrijf 5] is evenmin enig spoor gevonden.
De feiten en omstandigheden rondom [bedrijf 1] brengen het hof tot de conclusie dat het bedrijf een dekmantel heeft gevormd voor de invoer van cocaïne. Hoewel de verdachte de feitelijk leidinggevende was, stond het bedrijf op naam van de zus van zijn partner. De verdachte had naar eigen zeggen bij de start van het bedrijf in juli 2014 geen kennis over of ervaring in de import van fruit. Vanaf april 2015 wordt er door [bedrijf 1] voor het eerst in groente en fruit gehandeld. Voor november 2015 gebeurt dit kleinschalig en wordt er geen winst gemaakt. Van de 97 containers ananassen die vanaf eind oktober 2015 vanuit Costa Rica zijn verscheept, zijn (op slechts een aantal uitzonderingen na) geen inkoopfacturen opgenomen in de administratie van [bedrijf 1] . Er waren geen vastgelegde afspraken over de inkoop en slechts een aantal inkopen via de bank. De ingekochte ananassen werden beneden de inkoopprijs verkocht. Ook die handel was verliesgevend. Verder blijkt uit de inhoud van PGP-berichten dat er behalve de verdachte ook andere personen waren die zich vanaf september 2015 achter de schermen bezig hebben gehouden met [bedrijf 1] . In deze berichten wordt de verdachte ‘ [bijnaam 2] ’ genoemd. Dit blijkt uit de berichten die op 13 oktober 2015 zijn uitgewisseld tussen de gebruikers van [e-mailadres 6] en [e-mailadres 3] : “Top wanneer zijn de 3 bakken van [bijnaam 2] vertrokken??” en “7 okt was het ingeladen. 12 okt gaat het weg! 27 okt komt hij hier in antwerpen”, en de berichten van 12 november 2015: “Top! Hij heeft me al eerder gezegd! Dat wij bepalen wat daar op zijn zaak gebeurd! Dat is voor mij genoeg”
.Ook het bericht van 10 november 2015 is hiervoor redengevend: “Stuur me eff de inlog gegevens van [bijnaam 2] ! Nu graag ben buiten wilt mail checken”
.
De verdachte heeft zelf ook gebruik gemaakt van een PGP-telefoon, hoewel hij dat tot aan de terechtzitting in eerste aanleg steeds heeft ontkend. Dit gebruik is, anders dan de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard, in duur en intensiteit niet beperkt gebleven tot een paar dagen waarin hij een paar berichtjes verstuurde. Op 10 oktober 2015 stuurde de verdachte de inloggegevens van [bedrijf 1] aan de gebruiker van [e-mailadres 3] . Met deze gebruiker en een onbekend gebleven persoon onderhield de verdachte in ieder geval in de periode van 13 oktober 2015 tot en met 12 november 2015 contact over zijn werkzaamheden namens [bedrijf 1] . Verder blijkt uit de inhoud van – door de verdachte verwijderde – sms-berichten uit zijn telefoon dat hij ook in december 2015 gebruik maakte van een PGP-telefoon. De verdachte stuurde toen sms-jes naar een persoon die in zijn telefoon opgeslagen stond als ‘ [naam 9] ’ met als inhoud: “vriend kan ik jou vanavond zien ik heb de pgp schi”, “vriend of je naar je bb kan kijken”, “vriend je reageert niet op je bb ik moet het meld” en “vriend kijk je bb”. Aan de ter terechtzitting door de verdachte opgeworpen lezing dat hij deze PGP-telefoon na een aantal dagen aan [naam 6] ter hand zou hebben gesteld hecht het hof, in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen over (het bestaan van) [naam 5] en [naam 6] , geen geloof.
Uit de heimelijke communicatie via een PGP-telefoon door de verdachte met anderen over [bedrijf 1] leidt het hof af dat de verdachte wist dat [bedrijf 1] als dekmantel fungeerde voor illegale praktijken. Kennelijk vergden de activiteiten van [bedrijf 1] er heimelijk (dat wil zeggen: zonder dat opsporings- en veiligheidsdiensten daarvan op de hoogte konden raken) over te kunnen praten.
Ook was de verdachte naar het oordeel van het hof op de hoogte van de illegale inhoud van de container. Daarbij betrekt het hof, behalve het gebruik door de verdachte van een PGP-telefoon, de volgende feiten en omstandigheden.
De verdachte heeft het sms-contact met ‘ [naam 9] ’ waarin onder meer wordt gesproken over “ik heb de pgp” van zijn telefoon verwijderd. Voor het verwijderen van de sms-berichten uit zijn telefoon heeft de verdachte naar het oordeel van het hof geen redelijke verklaring kunnen geven.
Vaststaat dat ‘ [naam 9] ’ een fictieve naam is. De verdachte heeft verklaard dat hij onder deze naam het nummer van [naam 5] in zijn telefoon had opgeslagen en dat hij de fictieve naam ‘ [naam 9] ’ had gekozen omdat die naam met een ‘ [naam 9] ’ begon en zodoende bovenaan in zijn telefoonboek kwam te staan. Deze verklaring van de verdachte is volgens het hof volstrekt ongeloofwaardig. In een bericht van 1 december 2015 spreekt de verdachte die persoon immers aan als ‘ [naam 9] ’, terwijl deze volgens de latere verklaring van de verdachte [naam 5] zou heten. Het hof gaat er vanuit dat de verdachte heeft geprobeerd de identiteit van het contact waarmee hij met zijn PGP-telefoon communiceerde heeft willen verhullen door dat contact onder een fictieve naam op te slaan in zijn telefoon. Het (in eerste instantie ontkennen van het) gebruik van de PGP-telefoon, het verwijderen van berichten uit de telefoon en de afscherming van andere betrokkenen duidt erop dat de verdachte heeft willen verbloemen dat hij met hen heeft samengewerkt bij illegale praktijken.
Op 2 december 2015 stuurde de verdachte het volgende WhatsApp-bericht naar het contact ‘[naam 10]’: “…daarna gaat het grote geld komen yes”. Dit is een opvallend bericht, omdat door [bedrijf 1] zoals al bleek tot dan toe enkel verlies werd geleden. Daar komt bij dat desondanks de verdachte vanaf een bepaald moment ook daadwerkelijk grote aankopen heeft gedaan en in korte tijd veel geld aan het bedrijf werd onttrokken en aangewend voor privédoeleinden. Zo heeft de verdachte vanuit [bedrijf 1] een factuur betaald van € 10.000,00 voor het plaatsen van kozijnen in zijn huurwoning. Ook heeft hij € 15.000,00 overgeboekt naar zijn privé rekening, waarvan hij € 5.000,00 contant heeft opgenomen en € 10.000,00 naar de rekening van [naam 1] is overgemaakt. Voorts heeft de verdachte een keuken ter waarde van € 26.000,00 gekocht die eind maart 2016 zou worden geleverd en betaald en zijn er voor het eerst salarissen uitbetaald aan [naam 8] , [naam 3] , [naam 7] en aan de verdachte zelf.
De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg en hoger beroep verklaard dat er een investeerder zou zijn geregeld door [naam 5] en dat daarom ‘het grote geld’ zou komen. Deze verklaring van de verdachte is gelet op het voorgaande ongeloofwaardig en op geen enkele wijze aannemelijk geworden. De forse uitgaven zijn, in het licht van het voorgaande, alleen te verklaren vanuit de wetenschap van de verdachte dat eind maart 2016 een waardevolle lading zou worden ingevoerd en dat dan ‘het grote geld’ daadwerkelijk zou binnenkomen.
Uit een PGP-bericht van 13 april 2016 die de gebruiker van [e-mailadres 4] stuurde aan de gebruiker van [e-mailadres 7] is gebleken dat gesproken wordt over de vraag of ‘de [bijnaam 1] ’ (het hof gaat met de rechtbank ervan uit dat hiermee de verdachte wordt bedoeld) ‘aan het praten’ is (het hof begrijpt: verklaringen aflegt tegenover de politie). Kennelijk was de verdachte, die zich vanaf 30 maart 2016 in voorarrest bevond, van illegale zaken op de hoogte en kon hij daarover verklaren.
Het hof concludeert uit dit alles dat de verdachte nauw en bewust met anderen heeft samengewerkt om een grote hoeveelheid cocaïne in te voeren. Daarbij heeft hij via [bedrijf 1] in Costa Rica ananassen besteld die als deklading voor de cocaïne werden gebruikt. De verdachte was geen onwetende katvanger, die werd misbruikt door anderen, maar een spil in de organisatie. Hij heeft actief contact onderhouden met andere bij de container betrokkenen over de handel in ananas en de te verrichten handelingen met de container waarin de ananas werd vervoerd, zowel heimelijk via de PGP-telefoon als via officiële kanalen. Naar het oordeel van het hof nam de verdachte in de organisatie een sleutelpositie in en was hij daarmee
als onmisbaar onderdeel van de organisatie betrokken bij de (verlengde) invoer van de tenlastegelegde partij cocaïne. De verdachte kan dan ook als medepleger worden aangemerkt. De door hem verrichtte gedragingen, ook vóór de inbeslagname van de partij cocaïne, kunnen op geen andere wijze worden uitgelegd dan als te zijn gericht op de samenwerking die uiteindelijk moest leiden tot de binnenkomst van de container met cocaïne via Antwerpen in de loods in [plaats] .
Conclusie
Het hof acht bewezen dat de verdachte zich opzettelijk schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de (verlengde) invoer van een grote hoeveelheid cocaïne en het verdere vervoer van cocaïne. De tot vrijspraak strekkende verweren worden verworpen.
Het oordeel van het hof met betrekking tot feit 2
Het hof stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel “afkomstig uit enig misdrijf”, opgenomen in de delictsomschrijving van artikel 420bis, eerste lid, onder a en b Wetboek van Strafrecht (Sr), niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffend geldbedrag afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het geldbedrag afkomstig is uit enig misdrijf.
Indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen een geldbedrag en een bepaald misdrijf, kan niettemin bewezenverklaring van witwassen volgen, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het geldbedrag uit
enigmisdrijf afkomstig is.
Als uit het door het openbaar ministerie aangedragen bewijs feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid die van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geldbedrag. Indien de verdachte een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven over de herkomst van het geldbedrag, dan ligt het vervolgens op de weg van het openbaar ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het geldbedrag. Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal moeten blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het geldbedrag waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst heeft en dat dus een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
In dit geval bevinden zich in het dossier zich geen stukken op grond waarvan een rechtstreeks verband is te leggen met een specifiek misdrijf waaruit het geld waarmee de contante aankopen van de ladingen met ananassen zijn gedaan afkomstig zou zijn.
Er is naar het oordeel van het hof echter wel sprake van een vermoeden van witwassen, hetgeen door de verdediging ook niet wordt betwist. Het hof volstaat hiervoor daarom met een verwijzing naar de in de bij dit arrest gevoegde bijlage opgenomen bewijsmiddelen, waaraan het de feiten en omstandigheden heeft ontleend die tot dit oordeel hebben geleid. In het bijzonder wijst het hof op de wijze waarop de betalingen voor de ingekochte ananassen nagenoeg telkens in Costa Rica hebben plaatsvonden, te weten tijdens een ontmoeting op een parkeerplaats bij een Nissan-garage of de parkeerplaats van een supermarkt, waarbij door een medewerker van [bedrijf 6] een factuur werd overhandigd en door de contactpersoon van [bedrijf 1] een tas met groot contant geldbedrag. Daarnaast kan uit heimelijke communicatie via een PGP-telefoon van de gebruiker van [e-mailadres 3] worden afgeleid dat deze gebruiker ervoor heeft gezorgd dat een betrokken persoon de contante betalingen in Costa Rica kon doen.
Gelet op voormeld juridisch kader mag onder die omstandigheden van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft over de herkomst van het geld waarmee de ananassen die hij verhandelde werden ingekocht. De verdachte heeft verklaard geen zinnig woord over de herkomst van het geld te kunnen zeggen, omdat de inkoop van de ananassen door [naam 5] werd gedaan en hij niet van een contante geldstroom op de hoogte was. Het hof hecht echter geen geloof aan deze verklaring van de verdachte. Het hof verwijst in dit verband naar de bewijsoverwegingen en verdere bewijsvoering ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde en in het bijzonder naar de omstandigheden dat:
  • de verdachte namens [bedrijf 1] contact onderhield met alle bij de invoer betrokken partijen en werkzaamheden verrichte in verband met de wekelijkse zending van containers uit Costa Rica;
  • de verdachte volgens de werknemers van [bedrijf 1] zelf de inkoop deed en die werknemers, onder wie zijn partner en schoonzus, de naam [naam 5] nog nooit hadden gehoord;
  • politieonderzoek naar [naam 5] en [naam 6] niets heeft opgeleverd;
  • de handel in ananassen door [bedrijf 1] een dekmantel vormde voor illegale praktijken en de verdachte hiervan weet had;
  • de verdachte met anderen heimelijk communiceerde via een PGP-telefoon, en
  • er (op enkele uitzonderingen na) geen facturen van de inkoop van de ananassen in de boekhouding van [bedrijf 1] zijn aangetroffen, [bedrijf 1] geen inkoopkosten had, maar wel profiteerde van de verkoopopbrengst van de ananassen.
Uit deze vaststellingen, in onderlinge samenhang bezien, leidt het hof af dat de verdachte wist dat de inkoop van de ananassen fungeerde als dekmantel voor de invoer van de container met cocaïne op 21 maart 2016 én dat de contante geldbedragen waarmee de inkoop gefinancierd werd van misdrijf afkomstig waren.
Witwashandelingen
Het hof is van oordeel dat het voorhanden van en de verkoop van de partijen ananassen aan de afnemers in Nederland als witwashandelingen in de zin van artikel 420bis lid 1, onder b Sr (omzetten, overdragen en gebruik maken) moeten worden gezien. De contante geldbedragen zijn onmiddellijk (direct) uit enig misdrijf afkomstig. De met dit geld gefinancierde partijen ananassen zijn daardoor middellijk (indirect) uit enig misdrijf afkomstig.
Medeplegen
De verdachte heeft uitvoeringshandelingen verricht in het kader van de ananashandel. De verdachte heeft onbekend gebleven derden achter de schermen van [bedrijf 1] de ananassen laten inkopen en betalen. De verdachte heeft vervolgens zelf het vervoer via [bedrijf 4] en [bedrijf 3] geregeld en ervoor gezorgd dat de ananassen bij de afnemers terecht kwamen. Daarvan heeft de verdachte ook de vruchten geplukt. Hij kreeg immers de opbrengst van de verkoop van de ananassen aan zijn Nederlandse afnemers, zonder dat hij voor de inkoop van het fruit hoefde te betalen. De gedragingen van de verdachte kunnen op geen andere wijze worden uitgelegd dan als te zijn gericht op de nauwe en bewuste samenwerking die moest leiden tot het functioneren van [bedrijf 1] als dekmantel voor het cocaïnetransport. De verdachte heeft met zijn handelingen hieraan een wezenlijke bijdrage geleverd.
Conclusie
Het hof is met de rechtbank en de advocaat-generaal van oordeel dat kan worden bewezen dat de verdachte zich samen met anderen heeft schuldig gemaakt aan witwassen van geldbedragen en ananassen. Gelet op de duur, omvang en intensiteit kan dit als gewoontewitwassen worden aangemerkt. De tot vrijspraak strekkende verweren worden verworpen.

5.Bewezenverklaring

Het hof acht op grond van de bewijsmiddelen die zijn opgenomen in een bij dit arrest gevoegde bijlage (die van dit arrest deel uitmaakt) bewezen dat de verdachte:
feit 1
omstreeks de periode van 21 maart 2016 tot en met 22 maart 2016 te Antwerpen en Bergen op Zoom en [plaats] , tezamen en in vereniging met anderen,
een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, al dan niet als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet,
en
een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, opzettelijk heeft vervoerd;
feit 2
in de periode van 1 november 2015 tot en met 30 maart 2016 in Nederland en Costa Rica, tezamen en in vereniging met anderen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers hebben hij en zijn mededaders telkens:
  • contante geldbedragen gemoeid met de inkoop van containers ananassen en
  • partijen ananassen
voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet
en
  • van deze contante geldbedragen gemoeid met de inkoop van containers ananassen en
  • van deze partijen ananassen
gebruik gemaakt,
terwijl hij en zijn mededaders wisten dat deze contante geldbedragen en ananassen geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

6.Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder feit 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
de eendaadse samenloop van medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel
2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod
en
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van gewoontewitwassen.

7.Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit.

8.Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte ter zake van het (als eendaadse samenloop gekwalificeerde) medeplegen van de invoer van een grote hoeveelheid cocaïne en medeplegen van het vervoer van een hoeveelheid cocaïne, alsmede voor het medeplegen van gewoontewitwassen veroordeeld tot een gevangenisstraf van 68 maanden, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft in hoger beroep gevorderd dat de verdachte ter zake van het (als eendaadse samenloop te kwalificeren) medeplegen van de invoer van een grote hoeveelheid cocaïne en medeplegen van het vervoer van een hoeveelheid cocaïne, alsmede voor het medeplegen van gewoontewitwassen wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 66 maanden, met aftrek van voorarrest.
De raadsman heeft het hof op de terechtzitting in hoger beroep verzocht ingeval van bewezenverklaring geen gevangenisstraf op te leggen waarvan de duur die van het reeds door de verdachte ondergane voorarrest overstijgt. Daartoe is aangevoerd dat de verdachte, nadat hij uit voorarrest was ontslagen, hard heeft gewerkt om zijn leven weer op orde te krijgen en dat hij en zijn vrouw eindelijk weer een beetje rust hebben gevonden. Verder heeft de raadsman erop gewezen dat de verdachte ook nog aankijkt tegen een ontnemingsvordering die hij naar alle waarschijnlijkheid niet kan betalen, en op de nieuwe regeling rondom de voorwaardelijke invrijheidstelling.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van het invoeren en vervoeren van cocaïne. In georganiseerd verband heeft hij ervoor gezorgd dat een container waarin die cocaïne zich bevond, is getransporteerd van de haven van Antwerpen (België) naar de loods van een bedrijf in Noord-Brabant, opdat de container daar gelost zou kunnen worden. Door ingrijpen van de politie is het zover niet gekomen. Het transport was op professionele wijze georganiseerd. Zo was de cocaïne verstopt in een (dek)lading van 1664 dozen met verse ananassen, werd over het transport (parallel aan het reguliere logistieke proces) gecommuniceerd via PGP-telefoons en werd het vervoer en de aflevering van de container begeleid en bewaakt door verkenners/beveiligers, die de andere bij het transport betrokken personen op de hoogte hielden van ontwikkelingen die het welslagen van het transport in gevaar zouden kunnen brengen.
Met de rechtbank en de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat de verdachte hierbij een belangrijke, organiserende rol heeft gespeeld. Het bedrijf in import van fruit dat door de verdachte werd bestierd fungeerde als dekmantel voor het drugstransport; de container met ananassen (en cocaïne) was voor zijn bedrijf bestemd en zijn vaste expediteur heeft er in samenwerking met de verdachte voor gezorgd dat de lading van Antwerpen naar Nederland is vervoerd.
De bewezenverklaring ziet op een hoeveelheid van ongeveer 30 gram cocaïne. Die hoeveelheid was echter maar een fractie van de partij van ruim 4.000 kilogram cocaïne die een dag vóór de inval in de loods in Noord-Brabant, door de Belgische autoriteiten in de container was aangetroffen, en waarvan het leeuwendeel toen in beslag is genomen. Het kan niet anders dan dat de verdachte er tot aan de inval op rekende dat zich een dergelijk grote hoeveelheid harddrugs in de container bevond, gelet op de aard en de intensiteit van de inspanningen van de verdachte en de risico’s die hij daarbij kennelijk bereid was te lopen. Van de inbeslagname was de verdachte tot op dat moment niet op de hoogte, zodat die omstandigheid niet tot zijn voordeel strekt.
Het gebruik van cocaïne is zeer schadelijk voor personen en mitsdien een de volksgezondheid bedreigende stof. De hoeveelheid waar het de verdachte om te doen was, was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De handel in en verspreiding van cocaïne gaat gepaard met verschillende vormen van andere criminaliteit, waaronder de (vermogens)delicten die veel drugsverslaafden plegen ter financiering van hun behoefte aan die stof alsook ernstige geweldsdelicten, zoals de frequente druggerelateerde liquidaties en pogingen daartoe. Daarnaast worden met drugshandel grote criminele winsten behaald – de handelswaarde van de in België in beslag genomen partij wordt door het openbaar ministerie op 150 miljoen euro geschat en het hof neemt die schatting over – die veelal worden witgewassen, waardoor het financiële verkeer gecorrumpeerd wordt. Klaarblijkelijk heeft de verdachte zijn ogen voor dit alles gesloten; hij heeft zich slechts laten leiden door zijn zucht naar eigen financieel gewin.
Daarnaast heeft de verdachte zich in georganiseerd verband schuldig gemaakt aan een klassiek geval van gewoontewitwassen. Met zijn kompanen heeft hij in een periode van 5 maanden in Costa Rica een fikse reeks aan containers met ananassen besteld die nagenoeg allemaal werden betaald met contant geld uit criminele bron. Die containers werden geleverd aan het bedrijf van de verdachte, waarna deze de – middellijk van misdrijf afkomstige – ananassen doorverkocht aan zijn Nederlandse afnemers. Op die wijze heeft hij opbrengsten van misdrijven aan het zicht van de (internationale) justitie onttrokken en deze een schijnbaar legale herkomst verschaft.
Op feiten als hier aan de orde kan slechts worden gereageerd met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij het bepalen van precieze de duur daarvan heeft het hof gelet op de straffen die in soortgelijke gevallen plegen te worden opgelegd.
Met de invoering van de Wet straffen en beschermen per 1 juli 2021 (
Stb.2020, 224) is de regeling inzake de voorwaardelijke invrijheidsstelling gewijzigd. Voorheen bracht die regeling mee dat een veroordeelde ook bij langdurige straffen na ommekomst van tweederde van de opgelegde straf in beginsel voorwaardelijk in vrijheid werd gesteld. Thans gaat de voorwaardelijke invrijheidstelling bij een opgelegde gevangenisstraf van meer dan zes jaren niet eerder dan twee jaren voor de ommekomst van de opgelegde straf in. Dit betekent dat degene aan wie nu een langdurige gevangenisstraf wordt opgelegd, in beginsel een (beduidend) langer deel daarvan daadwerkelijk gedetineerd zal blijven. Toen de verdachte de keuze maakte om op 29 januari 2019 hoger beroep in te laten stellen, kon hij niet voorzien dat het hof arrest zou wijzen na een wetswijziging als voormeld. Hierin ziet het hof aanleiding de op te leggen straf enigszins te matigen.
Daarnaast weegt het hof in strafmatigende zin mee dat tegen de verdachte een ontnemingsprocedure is ingesteld die er, bij (onherroepelijke) toewijzing van de vordering, toe zal leiden dat hij langdurig gebukt zal gaan onder een, gelet op zijn huidige inkomenspositie, zeer aanzienlijke betalingsverplichting.
Dit alles in aanmerking nemend acht het hof oplegging van een gevangenisstraf van 70 maanden, met aftrek van voorarrest, passend en geboden. De verdere persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover aangevoerd, zijn naar het oordeel van het hof van onvoldoende gewicht om een lagere straf te rechtvaardigen; de straf die door de raadsman wordt voorgestaan gaat al te zeer voorbij aan de ernst van het bewezenverklaarde en de georganiseerde setting waarin een en ander plaatsvond.
Het hof stelt tot slot vast dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) in eerste aanleg is overschreden. De verdachte is immers op 30 maart 2016 in verzekering gesteld, terwijl de rechtbank eerst op 29 januari 2019 vonnis heeft gewezen. Ook in hoger beroep is deze termijn overschreden. De verdachte heeft namelijk op 29 januari 2019 hoger beroep ingesteld, terwijl het hof
eerst thans – ruim tweeënhalf jaar later – arrest wijst. In een en ander ziet het hof aanleiding om in plaats van evengenoemde straf, een gevangenisstraf van 63 maanden, met aftrek van voorarrest, op te leggen.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv, aan de orde is.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 47, 55, 57 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht.

10.BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
63 (drieënzestig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. S.M.M. Bordenga, mr. J.J.I. de Jong en mr. R.A.E. van Noort, in tegenwoordigheid van
mr. S. Bonset, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
29 september 2021.