ECLI:NL:GHAMS:2021:2818

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 september 2021
Publicatiedatum
30 september 2021
Zaaknummer
23-000501-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet met betrekking tot cocaïne

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 29 september 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, specifiek met betrekking tot cocaïne. De tenlastelegging omvatte het opzettelijk aanwezig hebben van een grote hoeveelheid cocaïne, die in een container was verborgen onder de deklading van ananassen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op de hoogte was van de illegale lading en dat hij zijn loods ter beschikking heeft gesteld voor het uitladen van de container. Het hof heeft de eerdere veroordeling van de rechtbank vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek van voorarrest. De verdachte werd vrijgesproken van de (verlengde) invoer en het afleveren van cocaïne, omdat niet bewezen kon worden dat hij wist dat de container met cocaïne uit het buitenland was ingevoerd. Het hof heeft de ernst van de feiten en de georganiseerde setting waarin deze plaatsvonden, meegewogen in de strafmaat.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000501-19
datum uitspraak: 29 september 2021
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 29 januari 2019 in de strafzaak onder parketnummer 13-997027-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1965,
adres: [adres].

1.Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
6, 8 en 15 september 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
primairhij in of omstreeks de periode van 21 maart 2016 tot en met 22 maart 2016 te Antwerpen en/of Bergen op Zoom en/of Geertruidenberg en/of Drimmelen en/of [adres] en/of Zundert en/of Achtmaal, in elk geval in Nederland en/of België,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
een (grote) hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 4854 kilogram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet,
opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, al dan niet als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet,
en/of
een (grote) hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 4854 kilogram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet,
opzettelijk heeft afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of verwerkt, althans aanwezig heeft gehad;
subsidiair[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of een of meer onbekend gebleven personen, in of omstreeks de periode van 21 maart 2016 tot en met 22 maart 2016 te Antwerpen en/of Bergen op Zoom en/of Geertruidenberg en/of Drimmelen en/of [adres] en/of Zundert en/of Achtmaal, in elk geval in Nederland en/of België,
tezamen en in vereniging (met elkaar), althans alleen,
een (grote) hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 4854 kilogram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet,
opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft/hebben gebracht, al dan niet als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet,
en/of
een (grote) hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 4854 kilogram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet,
opzettelijk heeft/hebben afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of verwerkt, althans aanwezig heeft/hebben gehad;
bij en/of tot het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte in of omstreeks de periode van 21 tot en met 22 maart 2016 te Drimmelen en/of [adres], althans in Nederland, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft door
- een loods (aan de [adres]) ter beschikking te stellen ten behoeve van het stallen, opslaan, verbergen, uitpakken en/of overslaan van (een container met daarin) die cocaïne en/of
- contact te onderhouden met die [medeverdachte 2] en/of diens bedrijf [bedrijf 1] over het transport en/of het stallen/de opslag van (een/de container met daarin) die cocaïne naar/in de loods (aan de [adres]) en/of
- contact te onderhouden met een/die onbekend gebleven persoon over
o het transport, het stallen en/of het overslaan van (een/de container met daarin) die cocaïne naar/in de loods (aan de [adres]) en/of
o het verloop van het transport, de overslag en/of het uitpakken van (een/de container met daarin) die cocaïne naar/in de loods (aan de [adres]).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

3.Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

4.Bewijsoverwegingen

Vaststelling feitelijke gang van zaken
Het hof neemt het hof op grond van de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep het volgende als vaststaand aan.
Het strafrechtelijk onderzoek ‘26Willemsbos’ is op 21 maart 2016 gestart, naar aanleiding van door de Dienst Landelijke Informatie Organisatie (DLIO) verstrekte informatie. Volgens deze (start)informatie heeft de Douane van Antwerpen op 21 maart 2016 een controle uitgevoerd op een voor een Nederlandse firma bestemde container met het nummer [nummer] (hierna: de container), waarbij pakketten cocaïne zijn aangetroffen. De container was geladen met ananassen en vanuit Costa Rica verscheept naar de haven van Antwerpen. Bij de douanecontrole zijn in en tussen de dozen met ananassen, in totaal 4.042 pakketten met wit poeder aangetroffen. Elk pakket was voorzien van een stempel; in totaal werden op de pakketten 40 verschillende stempels aangetroffen. Een uitgevoerde – en naar het hof begrijpt
indicatieve – zogenoemde Scott Nark II 07-test op het witte poeder was positief voor wat betreft de aanwezigheid van cocaïne. Na weging met een geijkte weegschaal bleken de 4.042 pakketten een gezamenlijk gewicht te hebben van ongeveer 4.854 kilogram.
De container maakte deel uit van een zending van in totaal vier containers met ananassen uit Costa Rica, die bestemd was voor de firma [bedrijf 1] te Monster in Nederland (hierna: [bedrijf 1]).
Na onderzoek aan de inhoud van de container is een klein deel van de inhoud van de aangetroffen en inbeslaggenomen pakketten met (vermoedelijk) cocaïne, in de container teruggeplaatst. De container is gesloten en op de kade van de Antwerpse haven teruggezet, om door een transporteur opgehaald te worden en op die manier bewijs te verzamelen tegen personen die betrokken zijn bij de invoer van deze hoeveelheid cocaïne. Onderzoek door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) heeft uitgewezen dat een monster van het kleine teruggeplaatste deel cocaïne bevatte.
Betrokken bedrijven
De formele bestuurder van [bedrijf 1] is [bedrijf 2], waarvan de zus van de partner van [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2]), te weten [naam 1], aandeelhouder is. Feitelijk is [bedrijf 1] echter het bedrijf van [medeverdachte 2]. [bedrijf 1] houdt zich bezig met groothandel, ex- en import van groenten en fruit. [bedrijf 1] besteedde het logistieke proces vanaf de haven van Antwerpen tot aan [bedrijf 3] (hierna: [bedrijf 3]) te Bleiswijk uit aan expediteur [bedrijf 4] (hierna: [bedrijf 4]). Het transport van de containers van [bedrijf 1] werd in opdracht van [bedrijf 4], bij monde van de daar als planner werkzame [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3]), gedaan door [VOF] (hierna: [VOF]). [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1]) is chauffeur en eigenaar van [VOF]. [bedrijf 3] Logistics klaarde voor [bedrijf 1] de containers in, verzorgde de opslag van de goederen uit de containers en de levering van die goederen aan de afnemers van [bedrijf 1].
Observaties en aanhoudingen
Nadat de container op 21 maart 2016 op de Antwerpse kade was teruggeplaatst, is deze met toestemming van de Belgische autoriteiten door Nederlandse opsporingsambtenaren onder observatie genomen. Op
22 maart 2016 is de container door [medeverdachte 1], vanuit de haven in Antwerpen op zijn trekker (met kenteken [kenteken 1]) met oplegger geladen. Tijdens de observatie is gezien dat [medeverdachte 1] met die trekker naar zijn transportbedrijf, [VOF] in Bergen op Zoom, is gereden. Ook is gezien dat [medeverdachte 1] later die dag met de trekker en container naar een loods aan de [adres] is gereden, alwaar het bedrijf van de verdachte is gevestigd. Door het observatieteam is gezien dat de container werd losgekoppeld en door de verdachte met zijn eigen trekker de loods in werd gereden. Ongeveer anderhalf uur nadat de roldeur van de loods omstreeks 18.30 uur werd gesloten begaf het arrestatieteam zich in de richting van de loods en werd de verdachte aangetroffen en staande gehouden. Om 21.00 uur is hij op het terrein voor de loods aangehouden. Op het moment dat het arrestatieteam bij de loods kwam was de container nog verzegeld.
Tijdens de observatie is tevens waargenomen dat vanaf het bedrijf van [VOF] tot aan [adres] een voertuig van het merk Opel Vivaro, met kenteken [kenteken 2], (hierna: de Opel) met de trekker en container, soms vlakbij en soms op enige afstand, is meegereden. De chauffeur van de Opel Vivaro is later geïdentificeerd als [medeverdachte 4] (hierna: [medeverdachte 4]). Bij de [straat] in [adres] is [medeverdachte 4] omgekeerd en weggereden in de richting van Oosterhout. [medeverdachte 4] bleef zich in de omgeving van de loods in [adres] ophouden. [medeverdachte 4] is vervolgens op 22 maart 2016 om 20.50 uur bij een filiaal van [restaurant] in Breda aangehouden.
Op 24 maart 2016 heeft [medeverdachte 1] bij de politie te Bergen op Zoom valselijk aangifte gedaan van diefstal van zijn trekker [kenteken 1] met oplegger met daarop de container.
[medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zijn op 29 respectievelijk 30 maart 2016 aangehouden.
Communicatie middels PGP-telefoons (Pretty Good Privacy)
In het onderzoek ‘26Willemsbos’ zijn, voor zover hier relevant, twee PGP-Blackberry telefoons aangetroffen. Deze telefoons bieden de mogelijkheid om te communiceren via versleutelde berichten, die niet (gemakkelijk) onderschept kunnen worden door bijvoorbeeld veiligheidsdiensten of de politie en om die reden vaak in het criminele circuit worden gebruikt.
Op aanwijzingen van [medeverdachte 1] is op 31 maart 2016 een door hem gebruikte PGP-telefoon (met e-mailadres [e-mailadres 1], (hierna: [e-mailadres 1]) aangetroffen in de kofferbak van zijn auto. Uit onderzoek door een deskundige van het NFI naar de inhoud van de PGP-telefoon van [medeverdachte 1], is gebleken dat hij veelvuldig per (PGP)e-mail contact heeft onderhouden met een persoon met de naam ‘[naam 2]’ (met e-mailadres [e-mailadres 2], hierna: [e-mailadres 2]) en dat in die e-mails is gesproken over de onderhavige lading drugs. Zo blijkt uit een gesprek tussen [medeverdachte 1] en [e-mailadres 2] van 23 maart 2016 dat zij met elkaar afstemmen dat [medeverdachte 1] aangifte zal gaan doen van diefstal van de container. In de contactenlijst in de PGP-telefoon van [medeverdachte 1] staat onder de naam ‘klant’ het e-mailadres [e-mailadres 3] (hierna: [e-mailadres 3]).
Tijdens de aanhouding van [medeverdachte 4] op 22 maart 2016 is een PGP-telefoon aangetroffen op de bijrijdersstoel van de Opel waarin hij als enige inzittende zat. Uit digitaal onderzoek is gebleken dat met deze PGP-telefoon op 22 maart 2016 versleutelde berichten zijn verstuurd en ontvangen die kennelijk betrekking hadden op het transport van de container. Op 22 maart 2016 rond 20.00 uur is onder meer aan de gebruiker van deze PGP-telefoon bericht dat er 4 ton in zit, om precies te zijn 4170.
Onderzoek ‘26Sassenheim’
Naast de informatie uit de in het onderhavige onderzoek aangetroffen PGP-telefoons is ook uit het onderzoek ‘26Sassenheim’ ontsleutelde data van de server waar PGP Safe gebruik van maakt ter beschikking gekomen, waaronder berichtenverkeer dat betrekking heeft op het onderhavige onderzoek.
In de verkregen dataset is onder meer berichtenverkeer van de gebruiker van [e-mailadres 2] opgenomen. Hieruit komt naar voren dat de gebruiker van [e-mailadres 2] in de periode die voor het onderhavige onderzoek relevant is contact had met de gebruikers van [e-mailadres 3] en [e-mailadres 4] (hierna: [e-mailadres 4]). Deze laatste twee gebruikers zijn niet geïdentificeerd. Uit de ter beschikking gekomen berichten blijkt
dat de gebruiker van [e-mailadres 2] in ieder geval vanaf november 2015 zakelijke contacten heeft onderhouden met de gebruiker van [e-mailadres 3], onder andere over een transport.
Ook is berichtenverkeer van de gebruiker van [e-mailadres 5] (hierna: [e-mailadres 5]) beschikbaar gekomen. Die gebruiker, die is geïdentificeerd als [medeverdachte 2], wordt in berichten ‘[bijnaam 1]’ en ‘[bijnaam 2]’ genoemd. Evenals de gebruiker [e-mailadres 2] had ook [medeverdachte 2] via zijn PGP contact met [e-mailadres 3]. Uit de berichtenwisseling blijkt dat [medeverdachte 2] de gebruiker van [e-mailadres 3] steeds in kennis stelde van zijn werkzaamheden uit naam van [bedrijf 1].
Naar aanleiding van het onderzoek naar onder meer het bovengenoemde berichtenverkeer is [medeverdachte 3] op 12 juni 2017 door de politie verhoord, omdat het onderzoeksteam hem aanmerkte als de vermoedelijke gebruiker van [e-mailadres 2] en daarmee als verdachte in de onderhavige zaak.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het medeplegen van het primair tenlastegelegde (als eendaadse samenloop te kwalificeren) medeplegen van de (verlengde) invoer van een hoeveelheid cocaïne via Antwerpen in Nederland en het (verdere) vervoer van (naar het hof begrijpt: de teruggeplaatste kleine hoeveelheid) cocaïne. Daartoe heeft de advocaat-generaal aangevoerd dat de verdachte zijn loods beschikbaar heeft gesteld om de container met daarin de cocaïne uit te laden. De verdachte wist dat er cocaïne in de container zat. Hij heeft de container in die wetenschap ontvangen en in zijn loods gereden. Hiermee heeft hij een wezenlijke bijdrage geleverd aan de verlengde invoer van de cocaïne, omdat dit een belangrijke schakel is in de keten van de invoer van de cocaïne ter verdere verspreiding van die waar.
Het standpunt van de verdachte en de raadsman
De verdachte heeft verklaard dat hij door iemand is benaderd om een reparatie uit te voeren aan een koelmotor van een koeltrailer; het bleek uiteindelijk om een container met koelmotor te gaan. Nadat die container bij zijn bedrijf was aangekomen en afgekoppeld, heeft hij deze met een eigen trekker zijn loods ingereden. Bij onderzoek bleek hem dat de koelmotor een atypische storing had, die hij niet snel kon oplossen. Niet veel later stond het arrestatieteam voor de deur van zijn bedrijf. Van de cocaïne die zich later in de container bleek te bevinden, wist hij niets.
De raadsman heeft in het verlengde hiervan bepleit dat de verdachte integraal moet worden vrijgesproken van het tenlastegelegde en heeft daartoe gesteld dat uit de wettige bewijsmiddelen niet de overtuiging kan worden bekomen dat de verdachte zich willens en wetens ‘in een wespennest heeft laten trekken’. De verdachte is als dekmantel gebruikt en is onwetend gehouden van het feit dat er zich cocaïne in de container bevond.
Het oordeel van het hof
Is sprake van cocaïne?
Het hof ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of bewezen kan worden dat de in Antwerpen door de douane aangetroffen pakketten met wit poeder cocaïne bevatten. Het hof stelt voorop dat het niet in alle gevallen noodzakelijk is een stof in een laboratorium te laten onderzoeken om bewezen te kunnen achten
dat het een bij de Opiumwet verboden stof is. Ook een indicatieve test kan bijdragen aan het bewijs dat een stof een verboden stof is. Wel dient er voldoende ondersteunend en betekenisvol bewijs te zijn voordat die conclusie kan worden getrokken.
Het hof stelt vast dat de Antwerpse douane in één container 4.042 pakketten met wit poeder heeft aangetroffen, die bij een (naar het hof begrijpt) indicatieve test een positieve uitslag gaven op de aanwezigheid van cocaïne. Het totaalgewicht van de pakketten was ongeveer 4.854 kilogram. Ten aanzien van een monster van een klein deel hiervan, ongeveer 30 gram, is de aanwezigheid van cocaïne door het NFI definitief bevestigd.
Daarbij komt het volgende. De container was afkomstig uit Midden-Amerika, alwaar diverse landen als bronland van cocaïne fungeren, en had een dekmantel lading. Er waren bijzondere voorzieningen getroffen voor het verdere vervoer en het lossen van de lading. Parallel aan de communicatie in het normale logistieke proces, heeft afgeschermde communicatie met PGP-telefoons plaatsgevonden. Tussen betrokkenen bij de container zijn onder meer de volgende PGP-berichten gewisseld (aangetroffen in de PGP telefoon die in de auto van [medeverdachte 4] lag): “Ja wollah zit over de 4 ton in broer pfff. 100 mil euro geen grap”, “Ja wat dacht jij dan 4170 om precies te zijn” en “Ik zei toch 1 na laatste grootste vanst ooit in antw.. die 8 ton was de grootste en nu deze dan als gepakt is”. De container moest op een andere locatie dan gebruikelijk afgeleverd worden. De chauffeur, [medeverdachte 1], zou hiervoor € 50.000,00 ontvangen. Dit zou een buitenproportioneel hoog bedrag voor een regulier transport zijn geweest. De container werd tijdens het vervoer nauwlettend in de gaten gehouden door verkenners en/of beveiligers die elkaar waarschuwden voor de aanwezigheid van verdachte auto’s. Dit alles duidt op de (veronderstelde) aanwezigheid van een omvangrijke en waardevolle lading. Het hof is, met de rechtbank en de advocaat-generaal, van oordeel dat al het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, voldoende steun biedt aan de in Antwerpen verrichtte indicatieve test, zodat bewezen kan worden dat de hele lading met pakketten wit poeder cocaïne bevatte.
Het dossier biedt geen uitsluitsel over de vraag of het genoemde totaalgewicht van 4.854 kilogram een netto gewicht betrof of dat dit het totaalgewicht van de pakketten inclusief verpakking was. Het gaat echter om ruim 4.000 pakketten (4.042) met wit poeder die in de container zijn aangetroffen. Het is een voor de hand liggende aanname dat de cocaïne in pakketten van elk een kilogram was verpakt. Het hof gaat er, met de rechtbank en de advocaat-generaal daarom vanuit dat de lading ongeveer 4.000 kilogram cocaïne bevatte. De juistheid van deze aanname wordt nog ondersteund door de genoemde mededeling via de PGP-telefoon door een van de betrokkenen bij het transport, dat het zou gaan om 4 ton.
Bewezenverklaring medeplegen van het aanwezig hebben van cocaïne
Het hof concludeert allereerst dat het verzoek tot reparatie van de koelmotor een voorwendsel is geweest, waarmee de bij het drugstransport betrokken personen wilden verhullen dat de loods van de verdachte zou dienen om de lading drugs uit de container te halen en leidt dat af uit het volgende.
Op 22 maart 2016 om 12.32 uur is de verdachte er vanaf het e-mailadres van [bedrijf 1] van op de hoogte gesteld dat er technische problemen zouden zijn met ‘de koeler’ en werd hem het verzoek gedaan om een offerte met prijsopgave op te maken. Daarbij werd direct aangetekend dat ‘de lading’ gelost moet worden om ‘[er]bij te kunnen’. Om 12.47 uur die dag heeft de verdachte hierop per e-mail geantwoord dat ‘dit’ geen probleem was en dat de men welkom was in zijn werkplaats; die e-mail ging niet vergezeld van de gevraagde prijsopgave. Dat de verdachte in de veronderstelling verkeerde dat de lading uit de in de eerste e-mail bedoelde ‘koeler’ (die een container bleek te zijn) gelost ging worden, blijkt ook uit zijn opmerking dat hij op het moment dat het arrestatieteam voor de deur van zijn bedrijf stond, dacht dat dit de mensen zouden zijn die hem kwamen helpen met het uitladen van de container, zodat hij aan de binnenzijde van de container aan het werk kon. Dit was hem immers toegezegd, aldus de verdachte. Ook voordat de container ‘officieel’ ter reparatie werd aangeboden, werd tussen de verdachte en de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer] (hierna: *[telefoonnummer]) gesproken over een reparatie. Een dag eerder, te weten op 21 maart 2016, ontving de verdachte namelijk om 21.36 uur het bericht: “[verdachte] ik denk morgen de repaqatie (het hof leest: reparatie) ergens ochtend”. Uit de tweede tegenover de politie afgelegde verklaring van de verdachte volgt dat dit bericht evenals het vastgestelde telefonisch contact met *[telefoonnummer] eerder die dag om 12.40 uur betrekking heeft op de container. Opvallend is dat de container op alle voornoemde contactmomenten nog op de kade in Antwerpen aan de stroom stond en ‘de container’, naar het hof begrijp het koelsysteem van die container, nog naar behoren werkte. Eerst op 22 maart 2016 om 13.09 uur werd de stroom van de container gehaald. Hieruit blijkt dat sprake is geweest van een vooropgezet plan om de container met cocaïne naar de loods van de verdachte te brengen en de inhoud op die locatie uit te laden.
Ook de verdachte was naar het oordeel van het hof van deze opzet én van de illegale lading van de container op de hoogte. Daarbij betrekt het hof het volgende.
De verdachte heeft in eerste instantie verklaard dat hij enkel per e-mail contact heeft gehad met de opdrachtgever van de reparatie voor de koelmotor. Later is gebleken dat de verdachte met hem, te weten de gebruiker van *[telefoonnummer], ook telefonisch contact had. De berichten die de verdachte uitwisselde met de gebruiker van *[telefoonnummer] heeft de verdachte, in tegenstelling tot andere berichten, van zijn telefoon verwijderd, waarmee hij kennelijk de inhoud van die berichten voor de politie heeft willen verbergen, zulks tevergeefs. Op 22 maart 2016 om 16.58 uur ontving de verdachte het volgende sms-bericht van *[telefoonnummer]: “Hoi is die dame nog langs geweest met die folders”. Het antwoord van de verdachte hierop was om 16.59 uur: “Nog niks gezien”. Om 17.02 uur vraagt de verdachte aan *[telefoonnummer]: “Komt ze nog wel”, waarop *[telefoonnummer] om 17.04 uur heeft geantwoord: “Ze heeft file 1 uur nog denk”. Om 18.22 uur werd de container bij de loods van de verdachte afgeleverd. Vanaf het moment dat de container in de loods stond werd het volgende gesprek tussen de verdachte en de gebruiker van *[telefoonnummer] gevoerd. Aan de verdachte werd gevraagd “Hoe gaat het”. De verdachte heeft hierop geantwoord: “We zijn nog nie begonnen”. Aan de verdachte werd vervolgens gevraagd of er geen vreemde dames bij liepen, waarop de verdachte heeft geantwoord: “Zie wel wat dezelfde auto’s regelmatig voorbij kom”. Het hof maakt uit deze berichten op dat de verdachte wist wat er werd bedoeld met de woorden ‘vreemde dames’ en ‘folders’ en dat deze woorden de eigenlijke betekenis moesten verhullen. De verdachte nam immers actief deel aan deze in sluitertaal gehulde gesprekken en heeft gericht gereageerd op aan hem gestelde vragen. Daargelaten het feit dat niet met zekerheid kan worden vastgesteld wat exact met de woorden ‘vreemde dames’ en ‘folders’ is bedoeld, lijdt het naar het oordeel van het hof geen twijfel dat deze betrekking hebben op de container met cocaïne, temeer nu uit het dossier geen informatie naar voren komt die deze woorden in een andere context plaatsen en de verdachte aan die berichten ook geen (concrete) andere duiding heeft gegeven.
Daar komt bij dat de verdachte om 20.01 uur het bericht naar *[telefoonnummer] stuurde: “Er is iets gek met die koel motor denk ik”. Dit bericht diende naar het oordeel van het hof in het licht van het voorgaande geen ander doel dan ter waarschuwing van andere bij de container betrokkenen. Immers, kort voor het versturen daarvan – te weten tussen 19.43 uur en 19.53 uur – werd er door zowel de verdachte als andere bij de container betrokkenen gecommuniceerd over (een) dezelfde auto(’s) die regelmatig voorbij kwamen rijden. Opvallend hierbij is dat één van de betrokkenen om 19.44 uur jegens [medeverdachte 4] de gedachte uitspreekt dat dit het arrestatieteam betreft.
Hieruit spreekt dat het hof de verklaring van de verdachte dat hij zich op 22 maart 2016 met niet méér heeft bezig gehouden dan met de reparatie van een kapotte koelmotor niet geloofwaardig acht. Het hof ziet zich gesterkt in dit oordeel doordat de verdachte, ook desgevraagd ter terechtzitting in hoger beroep, niet heeft kunnen uitleggen waarom hij de gebruiker van *[telefoonnummer] – op een moment dat de verdachte niet méér onderzoek aan de koelmotor had verricht dan het aan de stroom te zetten daarvan – op de hoogte moest brengen van deze omstandigheid die, ware dit echt het geval, immers bij de opdrachtgever bekend was en juist de reden zou zijn waarom de verdachte de koelcontainer ter reparatie aangeboden en gebracht kreeg.
Nu de verdachte de container, waarvan hij wist dat zich daarin cocaïne bevond, in zijn loods heeft geplaatst en daarover dus beschikkingsmacht had, heeft hij zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne, zoals hem primair impliciet subsidiair ten laste is gelegd. Aangezien hij,
zo blijkt uit de bewijsmiddelen, voorts met zijn bemoeienissen rondom het in ontvangst nemen, het uitladen en de verdere ontwikkelingen in de avonduren van 22 maart 2016 nauw en bewust heeft samengewerkt met de gebruiker(s) van het e-mailadres van [bedrijf 1] en *[telefoonnummer] heeft hij dit feit medegepleegd.
Vrijspraak van het (mede)plegen van de (verlengde) invoer en het afleveren, verstrekken, vervoeren en verwerken van cocaïne
In het voorgaande ligt besloten dat het hof, anders dan de advocaat-generaal, van oordeel is dat niet met een voor een bewezenverklaring vereiste mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat de verdachte wist dat de container met daarin cocaïne afkomstig was vanuit het buitenland en in de tenlastegelegde periode was ingevoerd in Nederland, zoals primair impliciet ten laste is gelegd. De enkele omstandigheid dat containers, zoals een ieder (en dus ook de verdachte) weet, geregeld vanuit het buitenland Nederland binnenkomen, is daartoe niet zonder meer voldoende. De verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde (medeplegen van het) (verlengd) invoeren van cocaïne.
Evenzeer zal hij worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde (medeplegen van) afleveren, verstrekken, vervoeren en verwerken van cocaïne, omdat niet gebleken is dat de verdachte met betrekking tot één van die gedragingen nauw en bewust heeft samen gewerkt met één of meer anderen en hij die handelingen ook zelf niet heeft verricht.
Conclusie
Het hof acht bewezen dat verdachte zich opzettelijk schuldig heeft gemaakt aan het primair tenlastegelegde medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van een hoeveelheid cocaïne. Aan de beoordeling van de hem subsidiair verweten medeplichtigheidshandelingen komt het hof dan niet meer toe.

5.Bewezenverklaring

Het hof acht op grond van de bewijsmiddelen die zijn opgenomen in een bij dit arrest gevoegde bijlage (die van dit arrest deel uitmaakt) bewezen dat de verdachte:
primair
op 22 maart 2016 te [adres] tezamen en in vereniging met anderen een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne opzettelijk aanwezig heeft gehad.
Hetgeen primair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

6.Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het primair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het primair bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

7.Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het primair bewezenverklaarde uitsluit.

8.Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte ter zake van het medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van een hoeveelheid cocaïne en medeplichtigheid aan de invoer en het vervoer van een hoeveelheid cocaïne veroordeeld tot een gevangenisstraf van 27 maanden, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft in hoger beroep gevorderd dat de verdachte ter zake van het (als eendaadse samenloop te kwalificeren) medeplegen van de (verlengde) invoer en het (verdere) vervoeren van een hoeveelheid cocaïne wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 42 maanden, met aftrek van voorarrest.
De raadsman heeft het hof verzocht om ingeval van bewezenverklaring te volstaan met de oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf en/of een taakstraf, of in ieder geval geen gevangenisstraf op te leggen die de duur van 15 maanden overstijgt. Daartoe heeft hij aangevoerd dat de verdachte al financieel door deze strafzaak is getroffen, hij gezichtsverlies heeft geleden in zijn sociale omgeving en een veroordeling het einde zal betekenen van diens bedrijf.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich in georganiseerd verband schuldig gemaakt aan het (medeplegen van het) aanwezig hebben van een hoeveelheid cocaïne in een container met 1664 dozen met verse ananassen als deklading. Hij heeft die container welbewust in ontvangst genomen en de loods van zijn bedrijf ingereden, opdat deze daar samen met anderen gelost kon worden. Door ingrijpen van de politie is het zover niet gekomen.
De bewezenverklaring ziet op een hoeveelheid van ongeveer 30 gram cocaïne. Die hoeveelheid was echter maar een fractie van de partij van ruim 4.000 kilogram cocaïne die een dag vóór de aflevering van de container bij de verdachte, door de Belgische autoriteiten in de container was aangetroffen en waarvan het leeuwendeel toen in beslag is genomen. Het kan niet anders dan dat de verdachte er ten tijde van het in ontvangst nemen van de container op rekende dat zich wel degelijk een grote hoeveelheid harddrugs in de container bevond, gelet op de inhoud van de communicatie over het transport van de container met de medeverdachten, de aard en de intensiteit van de (voorgenomen) inspanningen van de verdachte en zijn medeverdachten en het risico dat hij daarbij kennelijk bereid was te lopen. Van de inbeslagname was de verdachte toen nog niet op de hoogte, zodat die omstandigheid niet tot zijn voordeel strekt.
Het gebruik van cocaïne is zeer schadelijk voor personen en mitsdien een de volksgezondheid bedreigende stof. De hoeveelheid waar het de verdachte om te doen was, was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De handel in en verspreiding van cocaïne gaat gepaard met verschillende vormen van andere criminaliteit, waaronder de (vermogens)delicten die veel drugsverslaafden plegen ter financiering van hun behoefte aan die stof alsook ernstige geweldsdelicten, zoals de frequente druggerelateerde liquidaties en pogingen daartoe. Daarnaast worden met drugshandel grote criminele winsten behaald – de handelswaarde van de in België in beslag genomen partij wordt door het openbaar ministerie op 150 miljoen euro geschat en het hof neemt die schatting over – die veelal worden witgewassen, waardoor het financiële verkeer gecorrumpeerd wordt. Klaarblijkelijk heeft de verdachte zijn ogen voor dit alles gesloten.
Op feiten als hier aan de orde kan niet anders worden gereageerd dan met een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf.
Alles afwegende en mede gelet op de straffen die in soortgelijke gevallen plegen te worden opgelegd, acht het hof een gevangenisstraf van 27 maanden, met aftrek van voorarrest, passend en geboden. De persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover aangevoerd, zijn naar het oordeel van het hof van onvoldoende gewicht om een lagere straf te rechtvaardigen; de straffen die door de raadsman worden voorgestaan gaan al te zeer voorbij aan de ernst van het bewezenverklaarde en de georganiseerde setting waarin een en ander plaatsvond. De op te leggen straf is wel lager dan in hoger beroep is geëist, omdat het hof, anders dan de advocaat-generaal, niet bewezen acht dat de verdachte zich schuldig gemaakt aan de (verlengde) invoer en het vervoeren van cocaïne.
Het hof stelt tot slot vast dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) in eerste aanleg is overschreden. De verdachte is immers op 23 maart 2016 in verzekering gesteld, terwijl de rechtbank eerst op 29 januari 2019 vonnis heeft gewezen. Ook in hoger beroep is deze termijn overschreden. De verdachte heeft namelijk op 8 februari 2019 hoger beroep ingesteld, terwijl het hof eerst thans – ruim tweeënhalf jaar later – arrest wijst. In een en ander ziet het hof aanleiding om in plaats van evengenoemde straf, een gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek van voorarrest, op te leggen.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv, aan de orde is.

9.Beslag

Onder de verdachte is een bedrag van € 4.942,26 in beslag genomen, welk bedrag nog niet aan hem is geretourneerd. Naar het oordeel van het hof is onvoldoende aannemelijk dat er een verband tussen het bewezenverklaarde en het inbeslaggenomen geld bestaat. Het hof zal derhalve, overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal, beslissen dat het geld zal worden teruggegeven aan de verdachte.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 47 en 63 van het Wetboek van Strafrecht.

11.BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
24 (vierentwintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven geldbedrag van € 4.942,26.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. S.M.M. Bordenga, mr. J.J.I. de Jong en mr. R.A.E. van Noort, in tegenwoordigheid van
mr. S. Bonset, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
29 september 2021.