ECLI:NL:GHAMS:2021:2806

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 september 2021
Publicatiedatum
29 september 2021
Zaaknummer
200.279.444/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen diskwalificatie van hondenfokster door tuchtcollege voor kynologie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een hondenfokster, hierna [appellante], die door het tuchtcollege voor de kynologie voor vijf jaar is gediskwalificeerd. De diskwalificatie is opgelegd omdat [appellante] niet heeft voldaan aan de verplichtingen die voortvloeien uit de kynologische reglementen, met name met betrekking tot het fokken met honden die cataract hebben. Het tuchtcollege oordeelde dat [appellante] op de hoogte was van de gezondheidsproblemen van de hond, maar deze informatie niet heeft gedeeld met de koper, wat in strijd is met de regels van de kynologie. De kantonrechter heeft de vorderingen van [appellante] in eerste aanleg afgewezen, en zij is in hoger beroep gegaan. Het hof heeft de feiten en de procedure in eerste aanleg beoordeeld en geconcludeerd dat de opgelegde straf niet in strijd is met de statuten van de Raad van Beheer op Kynologisch Gebied in Nederland. Het hof heeft de beslissing van de kantonrechter bekrachtigd en [appellante] in de kosten van het geding veroordeeld.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.279.444/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : 7825658 \ CV EXPL 19-12788
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 7 september 2021
inzake
[appellante]
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
advocaat: mr. A.R. Oosthout te 's-Gravenhage,
tegen
de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
RAAD VAN BEHEER OP KYNOLOGISCH GEBIED IN NEDERLAND,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. I.E. Boissevain te Utrecht.

1.Inleiding

1.1.
Partijen worden hierna [appellante] en de Raad genoemd.
1.2.
Het tuchtcollege van de Raad heeft [appellante] veroordeeld tot ‘diskwalificatie voor de periode van 5 jaar’. Zij is daardoor gedurende die periode uitgesloten van deelname aan de georganiseerde kynologie. [appellante] vordert in deze procedure onder meer vernietiging van die uitspraak, en verklaringen voor recht dat bepalingen van het kynologisch reglement nietig zijn en dat de rechtsgang bij het tuchtcollege in strijd is met artikel 6 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM).
1.3.
De kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter) heeft de vorderingen van [appellante] afgewezen in een vonnis van 6 december 2019, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [appellante] als eiseres en de Raad als gedaagde.
1.4.
Met dit hoger beroep beoogt [appellante] dat haar vorderingen alsnog worden toegewezen.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het vonnis onder 2.1 – 2.13 de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Samengevat komen de feiten neer op het volgende.
2.1.
[appellante] is sinds circa 23 jaar actief als fokker van het ras West Highland White Terriërs (hierna: het ras WHWT).
2.2.
De georganiseerde kynologie bestaat uit rasverenigingen, kynologen clubs en bijzondere verenigingen. De rasverenigingen behartigen de belangen van een bepaald hondenras. Al deze verenigingen vormen samen de Raad. De Raad is een vereniging van verenigingen.
2.3.
De Raad heeft in zijn statuten, huishoudelijk reglement en kynologisch reglement (hierna: KR) de georganiseerde kynologie gereguleerd.
2.4.
In de statuten van de Raad is, voor zover relevant, het volgende opgenomen:
Naam en zetel, historie en duur. BegripsomschrijvingenArtikel 1 (…)3. Tenzij het tegendeel uitdrukkelijk blijkt of kennelijk anders is bedoeld, wordt in de statuten verstaan onder: (…)f. Tuchtcollege: het met de kynologische tuchtrechtspraak belaste college; (…)
Doel, middelen en reikwijdteArtikel 21. De Raad van Beheer heeft ten doel:
a. de bevordering van de kynologie in Nederland, het stellen van regels met betrekking tot alle vormen van hondensport in Nederland, zomede het bestrijden van alle handelingen die de belangen of het aanzien van de Nederlandse Kynologie kunnen schaden (…);
c. de bevordering van de gezondheid en het welzijn van honden en hondenpopulaties;(…)”
2.5.
In hoofdstuk VI van het KR staat, voor zover relevant, het volgende vermeld:
Titel 3 StraffenArtikel VI.24Hij die in strijd met de verbodsbepalingen uit Titel 2 handelt of nalaat te handelen en hij die anderszins het aanzien of de belangen van de kynologie schaadt, kan gestraft worden met een of meer der volgende straffen: (…)c. tijdelijke of blijvende diskwalificatie van zijn persoon; (…)
Artikel VI.29Gediskwalificeerde personen worden voor de duur van hun diskwalificatie uitgesloten van deelname aan de georganiseerde kynologie. Dat houdt in: (…)
e. dat door hen tijdens de duur van hun diskwalificatie gefokte honden niet worden ingeschreven in de Nederlandse stamboekhouding;f. dat pups geboren uit een combinatie waarvan de vaderhond eigendom is van een gediskwalificeerd persoon niet in de Nederlandse stamboekhouding worden ingeschreven;(…)”
2.6.
Bij het ras WHWT komt cataract voor. In een poging deze erfelijke oogziekte zoveel mogelijk te voorkomen mag van de Raad niet worden gefokt met honden waarbij cataract is vastgesteld.
2.7.
Het vaststellen van cataract gebeurt met een zogenoemde ECVO-test. De leeftijd van een hond kan de uitslag van een ECVO-test beïnvloeden, daarom is het noodzakelijk om gedurende het leven van een hond meermaals een dergelijke test uit te voeren.
2.8.
[appellante] heeft op 26 november 2016 een hond van 21 maanden oud, genaamd Macy, verkocht aan E.M. [koper] (hierna: [koper] ). Bij de verkoop was een vriendin van [koper] , genaamd [vriendin] (hierna: [vriendin] ), aanwezig. Bij Macy is driemaal een ECVO-test uitgevoerd. Het eerste onderzoek is uitgevoerd op 20 juli 2016, het tweede onderzoek op 9 augustus 2016 en het derde onderzoek op 2 november 2016. De uitslag van het eerste en derde onderzoek was positief voor cataract. De uitslag van het tweede onderzoek was negatief.
2.9.
[appellante] heeft op 16 september 2017 de resultaten van het tweede ECVO-onderzoek opgestuurd aan [vriendin] .
2.10.
[koper] heeft gefokt met Macy en heeft voor het nestje een stamboom aangevraagd bij de rasvereniging West Highland White Terrier Club Nederland (hierna: WHWTCN).
2.11.
Op 15 maart 2018 heeft de secretaris van de rasvereniging WHWTCN een klacht ingediend tegen [appellante] bij het tuchtcollege van de Raad. De klacht houdt, voor zover relevant, het volgende in:
“(…) De beklaagde[ [appellante] , hof]
heeft de koper niet op de hoogte gesteld dat er op 2 november 2016 een ECVO panelonderzoek was geweest waarbij is vastgesteld dat de teef Cataract (…) heeft en er dus niet mee gefokt mag worden (…)”
2.12.
[appellante] heeft op 3 april 2018 per brief gereageerd op de klacht. Die brief is betrokken bij de beoordeling van de klacht door het tuchtcollege.
Op 19 april 2018 heeft het tuchtcollege uitspraak gedaan in de zaak van [appellante] . In deze uitspraak staat, voor zover relevant, het volgende vermeld als verklaring van [vriendin] :
“(…) De beklaagde[ [appellante] , hof]
heeft toen wel verteld dat er, indien met deze hond[Macy, hof]
gefokt zou worden, geen stambomen konden worden verstrekt. De beklaagde gaf nog wel aan dat ze een reu voor de pup kon vinden.
(…)”
Het tuchtcollege concludeerde en besliste verder als volgt, voor zover van belang:
“CONCLUSIEOp basis van alle overgelegde processtukken en onderzoek ter zitting acht het Tuchtcollege bewezen dat beklaagde [appellante] bij de verkoop van Macy op 26 november 2016 wist dat het de bedoeling was om met deze hond te fokken en dat zij toen reeds beschikte over informatie die in dit kader cruciaal was, namelijk de resultaten van het derde ECVO onderzoek. Het Tuchtcollege stelt vast dat beklaagde deze informatie niet bij de koop en evenmin bij latere contacten heeft overgelegd. Het Tuchtcollege stelt vast dat beklaagde op 16 september 2017 de resultaten van het tweede ECVO onderzoek aan getuige [vriendin] heeft gestuurd in plaats van het derde onderzoek. (…)Beklaagde heeft de informatie van het laatste oogonderzoek aantoonbaar en naar het zich laat aanzien bewust niet doorgegeven aan de nieuwe eigenaar van de teef Macy. Hiermee heeft zij het aanzien en belang van de kynologie in ernstige mate geschaad.Het Tuchtcollege acht op grond van al hetgeen in deze zaak naar voren is gebracht, bewezen dat de beklaagde het haar verweten feit heeft gepleegd en acht de beklaagde daarvoor strafbaar. (…)
BESLISSING
Het Tuchtcollege veroordeelt de beklaagde tot: een diskwalificatie voor het leven en ontneming tot het recht tot het voeren van een kennelnaam voor het leven”
2.13.
[appellante] is tegen de eerste uitspraak van het tuchtcollege in verzet gegaan. Het tuchtcollege heeft de zaak van [appellante] nogmaals ter zitting behandeld, tijdens deze behandeling heeft [appellante] verweer gevoerd. Het tuchtcollege heeft op 23 augustus 2018 opnieuw uitspraak gedaan. In die uitspraak staat, voor zover relevant, het volgende vermeld:
DE BESLISSING OP HET VERZETHet Tuchtcollege is van mening dat beklaagde op tenminste 3 momenten de eigenaar van de hond en diens vriendin onjuiste en/of onvolledige informatie over de gezondheid van de hond heeft verstrekt. Zo is bij herhaling niet het laatste ECVO rapport verstrekt en heeft beklaagde expliciet ontkent dat de hond cataract heeft. De toelichting die beklaagde daaromtrent ter zitting heeft gegeven, zijnde dat deze mededelingen geruststellend bedoeld waren, omdat het slechts een huishond betrof, geeft het Tuchtcollege geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen. Het Tuchtcollege concludeert op grond van het bovenstaande dat beklaagde stelselmatig, bewust en opzettelijk heeft gehandeld en neemt dit beklaagde ernstig kwalijk.
Het Tuchtcollege weegt in haar afwegingen mee, dat de uitlatingen van beklaagde over haar handelen in deze kwestie niet logisch te verklaren zijn en dat de gedragingen en de uitlatingen van de eigenaar van de hond en haar vriendin logisch en consistent zijn en onder ede zijn afgelegd. Ook weegt het Tuchtcollege mee, dat beklaagde heeft bevestigd dat de oorspronkelijke vraagprijs voor de hond EUR 1000,- was. Dit bedrag is zodanig hoog, dat kopers daaruit niet mochten afleiden dat er iets mis was met de hond. Uit alle verklaringen die in deze zaak zijn afgelegd is naar voren gekomen, dat dit bedrag is verlaagd uit sympathie, niet uit een gebrek van de hond. (…)
OVERWEGINGEN MET BETREKKING TOT DE STRAFMAAT
Het Tuchtcollege heeft de straf bepaald op grond van de aard en de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het feit is begaan. Voorts is meegewogen dat beklaagde reeds eerder door het Tuchtcollege is veroordeeld.
Ter zitting zijn persoonlijke omstandigheden van beklaagde naar voren gebracht en is aangegeven dat de in eerste aanleg opgelegde straf grote consequenties voor beklaagde zal hebben. Het Tuchtcollege heeft overwogen dat hiermee in enigermate rekening kan worden gehouden, alhoewel het Tuchtcollege beklaagde nog steeds een zeer zwaar verwijt maakt. Daarom vernietigt het Tuchtcollege de uitspraak in eerste instantie voor zover het de strafoplegging betreft.
BESLISSING
Het Tuchtcollege, rechtdoende in verzet: (…) vernietigt de uitspraak in eerste instantie, uitsluitend voor zover het de strafoplegging betreft;
veroordeelt de beklaagde thans tot: een tijdelijke diskwalificatie van haar persoon voor een periode van 5 jaren onvoorwaardelijk.”.

3.De procedure in eerste aanleg

3.1.
[appellante] heeft in eerste aanleg gevorderd – samengevat –:
I. vernietiging van de uitspraak van het tuchtcollege van 26 oktober 2018;
II. verklaring voor recht dat artikel Vl.29, onderdeel e en f KR nietige bepalingen zijn wegens strijdigheid met de statuten van de Raad;
III. verklaring voor recht dat de straf 'diskwalificatie van een persoon' ex artikel Vl.24 onderdeel c KR nietig is wegens strijdigheid met de statuten van de Raad;
IV. verklaring voor recht dat het opleggen van de straf 'diskwalificatie van een persoon' ex artikel Vl.24 onderdeel c KR nietig is wegens strijdigheid met de statuten van de Raad;
V. verklaring voor recht dat de rechtsgang van het tuchtcollege in strijd is met
artikel 6 EVRM;
VI. veroordeling van de Raad tot betaling van € 15.700,- schadevergoeding vanwege gederfde inkomsten;
VII. veroordeling van de Raad tot betaling van een bedrag van € 1.000,- ten titel van schadevergoeding voor reputatieschade;
VIII. veroordeling van de Raad tot betaling van de wettelijke rente over de hierboven genoemde bedragen;
IX. veroordeling van de Raad tot publicatie van de rectificatie van de gewraakte uitspraak van het tuchtcollege en publicatie van het vonnis, ter compensatie voor de geleden reputatieschade;
X. veroordeling van de Raad in de kosten van de procedure.
3.2.
De kantonrechter heeft geoordeeld dat het besluit tot het opnemen van diskwalificatie in het KR (artikel VI.24 onder c en artikel VI.29 KR) niet in strijd is met de statuten, in het licht van de daaraan door de kantonrechter gegeven uitleg. Voorts is de procedure voor het tuchtcollege naar het oordeel van de kantonrechter niet in strijd met artikel 6 EVRM, noch met fundamentele beginselen van het procesrecht. Op deze gronden heeft de kantonrechter de gevorderde verklaringen voor recht geweigerd. Tot slot heeft de kantonrechter geoordeeld dat het tuchtcollege bij zijn besluit in redelijkheid tot de gemaakte belangenafweging heeft kunnen komen. De vordering tot vernietiging van de uitspraak is daarom afgewezen, evenals de overige vorderingen.

4.De vorderingen in hoger beroep

4.1.
[appellante] is bij dagvaarding van 4 maart 2020 in hoger beroep gekomen van het vonnis van de kantonrechter. Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven;
- memorie van antwoord met producties.
4.2.
Ten slotte is arrest gevraagd.
4.3.
[appellante] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en - uitvoerbaar bij voorraad - alsnog haar vorderingen zal toewijzen, met veroordeling van de Raad in de kosten van het geding in beide instanties.
4.4.
De Raad heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep met nakosten en rente vanaf de veertiende dag na dagtekening van het arrest.

5.De motivering van de beslissing

5.1.
Met grief 1 keert [appellante] zich tegen de overweging van de kantonrechter, dat het een doelstelling van de Raad is om honden met cataract uit te sluiten van de fokkerij omdat de ziekte zeer belastend is voor de eigenaar van de hond. De maatregel van diskwalificatie is volgens [appellante] in strijd met de statuten.
5.2.
Naar het oordeel van het hof valt het uitsluiten van de fokkerij van honden met cataract volledig binnen de in artikel 2.1 onder a en c van de statuten vermelde doelstellingen van de Raad (“
het bestrijden van alle handelingen die de belangen of het aanzien van de Nederlandse Kynologie kunnen schaden” en “
de bevordering van de gezondheid en het welzijn van honden en hondenpopulaties”), daargelaten de belasting voor de eigenaar van de hond. Artikel 2.2 van de statuten behelst de bevoegdheid van de Raad zijn statutaire doel na te streven door regels te stellen en door recht te spreken. Tegen deze achtergrond is de straf/maatregel van diskwalificatie, die de Raad ter uitvoering van die bevoegdheid heeft opgenomen in het KR (artikel VI.24 onder c en artikel VI.29), niet in strijd met de inhoud en strekking van de statuten.
5.3.
[appellante] heeft nog betoogd dat de statuten in samenhang met artikel VI.23.D KR slechts ruimte bieden voor uitsluiting van de fokkerij van een hond met cataract, indien wordt aangetoond dat de hond lijdt aan cataract en het welzijn van de hond of diens nakomelingen daardoor ernstig in gevaar kan worden gebracht.
5.4.
[appellante] verliest daarbij het volgende uit het oog. Artikel VI.24 aanhef KR luidt: “
Hij die (…) het aanzien of de belangen van de kynologie schaadt, kan gestraft worden met een of meer der volgende straffen”. De aan haar opgelegde straf is gebaseerd op het schenden van die norm, immers op het “
in ernstige mate” schaden van “
het aanzien en belang van de kynologie”, zoals blijkt uit de hiervoor in 2.12 aangehaalde uitspraak van het tuchtcollege van 19 april 2018. Die uitspraak is in de uitspraak op het verzet slechts voor zover het de strafoplegging betreft vernietigd. De straf is derhalve – anders dan [appellante] lijkt te menen – niet gegrond op het fokken in strijd met artikel VI.23.D KR. De straf strekt bovendien niet tot uitsluiting van een hond van de fokkerij; de straf heeft betrekking op de kynologische activiteiten van [appellante] en strekt ertoe haar daarvan uit te sluiten.
5.5.
[appellante] heeft nog opgemerkt, dat de Raad in strijd met de statuten honden met ouders met ernstige aandoeningen in het stamboek inschrijft. Wat hiervan zij, het kan verder in het midden blijven, aangezien het niet kan leiden tot de door [appellante] beoogde vernietiging van het bestreden vonnis.
5.6.
De slotsom is dat grief 1 geen succes heeft.
5.7.
Grief 2 betreft de tuchtrechtelijke procedure. Volgens [appellante] waarborgt deze geen behoorlijke rechtsgang als bedoeld in artikel 6 EVRM.
5.8.
Het hof oordeelt als volgt. Zoals ook de kantonrechter – in hoger beroep onbetwist – heeft overwogen, is [appellante] door de Raad van de klacht op de hoogte gesteld. Zij heeft bij brieven van 3 april 2018 aan de Raad en van 5 april 2018 aan het tuchtcollege gereageerd. Uit de op 15 juni 2018 aan [appellante] toegestuurde uitspraak van het tuchtcollege blijkt, dat [appellante] is opgeroepen voor de mondelinge behandeling van de klacht op 19 april 2018 en zij niet ter zitting is verschenen. Zij is tegen de uitspraak in verzet gegaan, waarna het tuchtcollege de zaak nogmaals mondeling heeft behandeld. Tijdens de behandeling heeft [appellante] , bijgestaan door een gemachtigde, verweer gevoerd. Niet is gesteld of gebleken dat de gelegenheid tot het voeren van verweer gebrekkig is geweest. Vervolgens heeft het tuchtcollege uitspraak op het verzet gedaan. De uitspraak is gemotiveerd. [appellante] klaagt, onder verwijzing naar een Facebook conversatie, dat het tuchtcollege niet is ingegaan op haar verweer dat zij de koper van Macy heeft meegedeeld dat met Macy niet gefokt kan worden. Daargelaten of uit bedoeld bericht kan worden afgeleid dat met de hond niet gefokt kan worden, deze klacht gaat voorbij aan het volgende. De beslissing van het tuchtcollege gaat niet over de vraag of met de hond gefokt kan worden, maar over de vraag of [appellante] , door de cataract van de hond te verzwijgen, het aanzien en belang van de kynologie heeft geschaad. De uitspraak is bij brief van 26 oktober 2018 aan [appellante] toegestuurd. De stellingen van [appellante] houden geen aanknopingspunten in voor de conclusie dat deze gang van zaken een schending van artikel 6 EVRM inhoudt. Daaraan kan niet afdoen dat de tuchtrechtsgang wordt ondersteund door (juridisch) medewerkers van (het bureau van) de Raad, zoals [appellante] stelt, reeds omdat zij op geen enkele wijze toelicht dat dit tot onzorgvuldigheid leidt.
5.9.
Ook grief 2 treft geen doel.
5.10.
Met grief 3 betoogt [appellante] dat terughoudend geoordeeld dient te worden over haar gedrag, omdat artikel VI.24 aanhef KR een open norm is. Het tuchtcollege heeft de omstandigheden van het geval en haar belangen onvoldoende betrokken in de beslissing, aldus [appellante] . Op deze gronden heeft het tuchtcollege, zo begrijpt het hof [appellante] , in redelijkheid niet tot de opgelegde maatregel kunnen komen.
5.11.
Het hof stelt voorop dat een verenigingstuchtrechtelijk oordeel in een civiele procedure marginaal wordt getoetst, zoals de kantonrechter heeft gedaan. Voorts stelt het hof vast, met de kantonrechter, dat het tuchtcollege een afweging heeft gemaakt van de belangen van zowel [appellante] als de Raad. Dit blijkt uit de hiervoor in 2.13 weergegeven onderdelen van de beslissing van de Raad. In die afweging zijn ook [appellante] persoonlijke omstandigheden en de grote consequenties voor haar van de eerder bij verstek opgelegde straf betrokken.
5.12.
[appellante] stelt ter toelichting van de grief, dat fokkers van rashonden niet verplicht zijn om alle beschikbare informatie over een hond te verstrekken en dat dat in de praktijk ook niet gebruikelijk is. De juistheid van deze stelling kan in het midden blijven. Het oordeel van het tuchtcollege is niet gebaseerd op schending van een zodanige verplichting, maar op het schenden van de in artikel 2.1 onder a, statuten en van de in artikel VI.24 KR besloten norm door de cataract van Macy te verzwijgen.
5.13.
[appellante] wijst er in hoger beroep voorts op dat zij bereid was Macy terug te nemen en dat de oogaandoening voor het welzijn van Macy geen gevaar opleverde. Dit kan [appellante] niet baten. Immers, zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien op welke wijze het meewegen van deze omstandigheden had kunnen leiden tot een ander oordeel over het verwijt aan [appellante] dat zij, door het verzwijgen van de cataract, het aanzien en belang van de kynologie heeft geschaad. Voor zover [appellante] meent dat deze omstandigheden hadden moeten leiden tot oplegging van een diskwalificatie korter dan 5 jaar, overweegt het hof het volgende. Het hof ziet in deze omstandigheden – en in hetgeen voor het overige in deze zaak naar voren is gebracht – geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het tuchtcollege niet in redelijkheid tot de gemaakte belangenafweging en opgelegde strafmaat heeft kunnen komen.
5.14.
Ook grief 3 faalt derhalve.
5.15.
De slotsom is dat het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. [appellante] zal als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep.

6.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van de Raad begroot op € 2.071,00 aan verschotten en € 1.114,00 voor salaris en op € 157,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 82,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mr. A.C. Faber, mr. H. Struik en mr. J.B. Huizink en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 7 september 2021.