ECLI:NL:GHAMS:2021:2802

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 september 2021
Publicatiedatum
29 september 2021
Zaaknummer
200.271.890/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid accountant voor tekortkomingen in administratie en gevolgen voor belastingaanslagen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [X] B.V., [Y] Beheer B.V. en [Z] tegen [A] Accountancy B.V. naar aanleiding van een boekenonderzoek door de belastingdienst bij [X]. De belastingdienst constateerde dat de administratie van [X] niet voldeed aan de wettelijke vereisten, wat leidde tot naheffingsaanslagen en boetes. De appellanten stelden dat hun accountant, [geïntimeerde], tekortgeschoten was in de nakoming van de overeenkomst, en stelden hem aansprakelijk voor de schade die zij hierdoor hadden geleden. De rechtbank had in eerste aanleg geoordeeld dat [geïntimeerde] niet tekortgeschoten was in zijn verplichtingen. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep werd de zaak bepleit door de advocaten van beide partijen. Het hof oordeelde dat de appellanten onvoldoende bewijs hadden geleverd voor hun stellingen en dat de accountant niet verantwoordelijk was voor de gebreken in de administratie van de appellanten. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en veroordeelde de appellanten in de proceskosten van het geding in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team handel I
zaaknummer : 200.271.890/01
zaak- en rolnummer rechtbank Noord-Holland : C/15/271792 / HA ZA 18-193
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 7 september 2021
inzake

1.[X] B.V.,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2.
[Y] BEHEER B.V.
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
3.
[Z]
wonend te [woonplaats] ,
appellanten,
advocaat: mr. H. van Lingen te Alkmaar,
tegen
[A] ACCOUNTANCY B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. A.E.H. van der Voort Maarschalk te Amsterdam.
Partijen worden hierna [appellanten] en [geïntimeerde] genoemd. [appellanten] worden ieder afzonderlijk aangeduid als [X] , [Y] en [Z] .

1.De zaak in het kort

De belastingdienst heeft boekenonderzoek gedaan bij [X] . Naar aanleiding van het boekenonderzoek heeft de belastingdienst geconstateerd dat de administratie van [X] niet voldeed aan de wettelijke vereisten en naheffingsaanslagen en boetes opgelegd. [appellanten] hebben zich op het standpunt gesteld dat hun accountant [geïntimeerde] is tekortgeschoten in de nakoming van de tussen hen bestaande overeenkomst. Zij hebben [geïntimeerde] aansprakelijk gesteld voor de door hen geleden schade en zij hebben een deel van de facturen van [geïntimeerde] onbetaald gelaten.

2.Het geding in hoger beroep

[appellanten] zijn bij dagvaarding van 19 december 2019 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, van 9 oktober 2019, onder bovenvermeld zaak-/rolnummer gewezen tussen [geïntimeerde] als eiseres in conventie, tevens verweerster in reconventie en [X] en [Y] als gedaagden in conventie tevens, samen met [Z] als tussengekomen partij, als eiseressen in reconventie.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, met producties.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 28 juni 2021 doen bepleiten, [appellanten] door mr. Van Lingen, voornoemd, en [geïntimeerde] door mr. Van der Voort Maarschalk, voornoemd, en mr. C. Pressili, te Amsterdam, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd.
Tijdens de mondelinge behandeling van 28 juni 2021 is tevens het hoger beroep in de procedure met zaaknummer 200.278.180/01 – dat nauw samenhangt met het onderhavige hoger beroep – bepleit, namens [X] en [Y] door mr. Van Lingen, voornoemd, en namens [geïntimeerde] door mr. K. Straathof, te Alkmaar. Partijen hebben ermee ingestemd dat hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gebracht voor beide zaken geldt, tenzij tijdens de mondelinge behandeling expliciet anders is vermeld.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellanten] hebben geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en – uitvoerbaar bij voorraad – alsnog de reconventionele vorderingen van [appellanten] in eerste aanleg zal toewijzen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging, met – uitvoerbaar bij voorraad – veroordeling van [appellanten] in de kosten van het geding in hoger beroep met nakosten en rente.
[appellanten] hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

3.Feiten

De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 – 2.6 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. [appellanten] hebben naar voren gebracht dat deze feitenvaststelling op zich juist is, maar aanvulling behoeft; zij hebben bij de feitenvaststelling enkele kanttekeningen geplaatst. Het hof zal hiermee bij de vaststelling van de feiten, zoals hierna weer te geven, dan wel bij de beoordeling rekening houden, voor zover de bezwaren van [appellanten] voldoende concreet zijn en relevant voor de beoordeling in hoger beroep. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
3.1
[X] exploiteert twee strandpaviljoens en daarnaast strandhuisjes aan de Noordzeekust. Haar aandelen zijn ondergebracht in [Y] , dat daarnaast geen andere beheeractiviteiten verricht. [Z] is directeur en enig aandeelhouder van [Y] .
3.2
[X] en [Y] hebben in februari 2010 met [geïntimeerde] een overeenkomst gesloten, waarin zij aan [geïntimeerde] opdracht hebben gegeven tot het verrichten van accountantswerkzaamheden (hierna: de overeenkomst). Bij brief van 5 februari 2010 heeft [geïntimeerde] aan [X] het volgende meegedeeld:
“(…) Deze brief is bedoeld om de voorwaarden van de aan ons verstrekte opdracht vast te leggen. U heeft ons opdracht gegeven de jaarrekening over 2009 samen te stellen van:
  • [Y] Beheer B.V.;
  • [X] B.V.;
Voorts heeft u ons opdracht gegeven voor overige werkzaamheden.
Wij zullen de werkzaamheden in deze brief omschrijven en nader toelichten.
Voor de goede orde en om misverstanden te voorkomen leggen wij de voorwaarden voor en de doelstelling van de aan ons verstrekte opdracht hieronder schriftelijk vast alsmede de aard en de beperkingen van onze werkzaamheden.
Opdracht tot het samenstellen van financiële informatie
Wij zullen op basis van de door u te verstrekken gegevens de jaarrekening van de
bovengenoemde Vennootschappen over het boekjaar 2009 samenstellen, in overeenstemming met Nederlandse Standaard 4410, “Opdrachten tot het samenstellen van financiële informatie”. Voor alle duidelijkheid vermelden wij dat wij geen werkzaamheden uitvoeren die bij controle- of beoordelingsopdrachten van jaarrekeningen van toepassing zijn. Derhalve wordt door ons geen zekerheid omtrent de jaarrekening verstrekt.
Verantwoordelijkheid
Wij merken op dat de eigenaar van de vennootschap de verantwoordelijkheid draagt voor zowel de juistheid als de volledigheid van de aan ons ter beschikking gestelde informatie en draagt ze de verantwoordelijkheid ten opzichte van de gebruikers van de door ons samengestelde informatie. Deze verantwoordelijkheid strekt zich ook uit tot de inrichting van een toereikende administratie en maatregelen van interne beheersing alsmede tot de keuze en het toepassen van juiste waarderingsgrondslagen.
Beroepsvoorschriften
Wij zullen de samenstellingsopdracht uitvoeren in overeenstemming met Nederlandse Standaard 4410, “Opdrachten tot het samenstellen van financiële informatie” en de Verordening gedragscode.
(..)
Overige werkzaamheden
Voorts zijn we overeengekomen dat we de volgende, overige, werkzaamheden voor u zullen verrichten:
1. Wij zullen u ondersteunen en begeleiden bij het opzetten van een financiële administratie en begeleiden en ondersteunen bij de door uzelf te voeren financiële administratie met behulp van Exact Globe software;
2. U verzorgt zelf de aangiften omzetbelasting. (…);
3. Samenstellen van de aangifte vennootschapsbelasting per jaar;
4. Op maandelijkse basis te voeren salarisadministratie en de daarbij behorende aangifte loonheffingen;
5. Alle voorkomende adviezen en begeleiding die volgen uit of verband houden met het voorgaande op onder andere het gebied van belastingzaken, sociale verzekeringen en financiën, (bedrijfs)economie en (geautomatiseerde) administraties.
Medewerking, toegang en inzicht
Wij hebben er alle vertrouwen in te kunnen rekenen op volledige medewerking van u en vertrouwen erop dat u alle vastleggingen, documentatie en andere informatie die in het kader van de opdracht benodigd zijn, beschikbaar zult stellen.
Fraude, onjuistheden, onwettig handelen
Onze opdracht is niet gericht op het ontdekken van fraude of onjuistheden of onwettig handelen. Niettemin zullen wij u informeren indien wij dergelijke zaken constateren. De primaire verantwoordelijkheid voor het voorkomen en ontdekken van fraude en onjuistheden berust bij zowel de toezichthoudende organen als de eigenaar van de vennootschap. De accountant is niet verantwoordelijk en aansprakelijk voor de preventie van fraude en onjuistheden.
(…)Honorarium
(…) Wij zullen declareren naar gelang de werkzaamheden vorderen.”.
3.3
[geïntimeerde] heeft vanaf 2010 accountancy werkzaamheden verricht, beginnend bij het samenstellen van de jaarrekening over 2009.
3.4
Op 26 augustus 2013 kondigde de belastingdienst een boekenonderzoek aan met betrekking tot [X] . Het doel van het onderzoek was het vaststellen van de aanvaardbaarheid van de aangiften vennootschapsbelasting van het jaar 2011, omzetbelasting over 2011 en de loonheffingen over 2011.
3.5
Op 6 oktober 2014 heeft de belastingdienst een informatiebeschikking gegeven wegens het niet voldoen aan een of meerdere verplichtingen uit hoofde van artikel 52 Algemene Wet inzake Rijksbelastingen (AWR), hierna: de Informatiebeschikking. In deze Informatiebeschikking heeft de belastingdienst, onder andere, geconstateerd: “
(…) Bij [X] B.V. worden Excel-staten per maand bijgehouden met daarop de dagontvangsten van de paviljoens Zuid en Noord, uitgaven staan niet op deze staten. Aan deze ontvangsten liggen de kassastroken ten grondslag.Een kasboek werd niet bijgehouden. [Z] verklaarde op 26 mei 2014 dat ergeen kascontrole plaats vindt. (…) Bij een geobjectiveerde benadering kom ik tot het oordeel dat de administratie van de B.V. op belangrijke onderdelen niet aan de wettelijke norm voldoet. En wel op het volgende onderdeel:Er werd geen kasboek bijgehouden.
Er vond geen kascontrole plaats.
De opbrengst van de verhuur van strandcabines (€ 10.040 en per kas ontvangen) is m.b.t. 2011 niet in de financiële administratie opgenomen. (…)”.
3.6
Bij e-mail van 29 januari 2015 heeft de belastingdienst bij [geïntimeerde] ook informatie opgevraagd over de jaren 2010 en 2012. Op 2 februari 2015 heeft de belastingdienst een (gelijkluidende) informatiebeschikking gegeven met betrekking tot de aangiften vennootschapsbelasting en omzetbelasting van [X] over 2010 en 2012.
3.7
Op 3 maart 2015 heeft de belastingdienst [X] een afschrift gestuurd van het rapport van het boekenonderzoek vennootschapsbelasting en omzetbelasting bij [X] . In dit boekenonderzoek heeft de belastingdienst wederom geconstateerd dat de administratie van [X] niet voldoet aan de vereisten van artikel 52 AWR. De belastingdienst stelt, onder nr. 4.4 van het onderzoek, dat mede daarom “
de ontvangsten niet volledig zijn opgenomen in de administratie. (…) Door het grote verschil tussen de theoretisch bepaalde omzet en de aangegeven omzet stel ik tevens datde vereiste fiscale aangiften niet zijn gedaan. De omzet ga ik corrigeren door vanuit de geboekte inkopen,de omzet theoretisch te berekenen.” In het kader van het opleggen van de vergrijpboetes navorderingsaanslag vennootschapsbelasting heeft de belastingdienst (onder nr. 5.5) vermeld: “
(…) De feiten en omstandigheden op grond waarvan ik voornemens ben deze vergrijpboete op te leggen betreffen: Belastingplichtige heeft bewust ontvangsten niet verantwoord. Het is aan de opzet van belastingplichtige te wijten dat de aangifte vennootschapsbelasting 2010 en 2011 onjuist tot een te laag bedrag zijn gedaan en daardoor de aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld. (…).”. Onder nr. 5.6 en 6.3 van het boekenonderzoek volgt een soortgelijke overweging ten aanzien van de vergrijpboete aanslag vennootschapsbelasting en omzetbelasting.
3.8
Bij brief van 5 maart 2015 heeft [geïntimeerde] namens [X] en [Y] bezwaar gemaakt tegen de informatiebeschikking van 2 februari 2015 (met betrekking tot de jaren 2010 en 2012). De belastingdienst heeft het bezwaar op 30 maart 2015 afgewezen.
3.9
Het boekenonderzoek resulteerde in naheffingsaanslagen en boetes voor een totaal bedrag van ongeveer € 500.000,-. Na geruime tijd en diverse werkzaamheden van [geïntimeerde] en adviseurs [adviseur 1] en [adviseur 2] heeft [X] uiteindelijk in augustus 2016 een schikking getroffen met de belastingdienst voor een bedrag van € 225.000,-.
3.1
Bij brief van 26 september 2016 hebben [appellanten] [geïntimeerde] aansprakelijk gesteld voor schade als gevolg van tekortkomingen door [geïntimeerde] in de nakoming van de overeenkomst. Begin 2017 heeft [X] de overeenkomst met [geïntimeerde] opgezegd. Uiteindelijk zijn de ‘reguliere’ werkzaamheden van [geïntimeerde] door [X] betaald en, via voorschotnota’s, een deel van de werkzaamheden van [geïntimeerde] in het kader van het boekenonderzoek. [X] en [Y] hebben facturen in verband met werkzaamheden in het kader van het boekenonderzoek voor een bedrag van € 51.188,77 onbetaald gelaten.

4.Beoordeling

4.1
[geïntimeerde] heeft in eerste aanleg in conventie gevorderd dat [X] en [Y] (hoofdelijk, althans ieder voor het geheel) worden veroordeeld tot betaling van € 51.188,77, vermeerderd met wettelijke handelsrente en incassokosten, met veroordeling in de proceskosten. Zij heeft hieraan ten grondslag gelegd dat [geïntimeerde] een overeenkomst heeft gesloten met [X] en [Y] uit hoofde waarvan zij aan [X] en [Y] accountancydiensten heeft geleverd, en dat [X] en [Y] zijn tekortgeschoten in de nakoming van de daaruit voortvloeiende betalingsverplichting jegens [geïntimeerde] . [X] en [Y] hebben verweer gevoerd en [appellanten] hebben in reconventie – nadat [Z] in de procedure was tussengekomen – gevorderd dat (i) de overeenkomst wordt ontbonden voor zover die zou meebrengen dat [X] en [Y] meer dan € 35.000,- aan honorarium zouden moeten betalen aan [geïntimeerde] en (ii) dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld aan [appellanten] € 302.671,50, met rente te betalen, althans dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld € 108.671,50, met rente, te betalen aan [X] , € 119.000,-, met rente, aan [Y] , en € 75.000,- , met rente, aan [Z] , dit alles met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten. [appellanten] hebben hieraan ten grondslag gelegd dat [geïntimeerde] is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de overeenkomst en dat [geïntimeerde] aansprakelijk is voor de daardoor veroorzaakte schade.
4.2
De rechtbank heeft in
het bestreden tussenvonnis in conventie[geïntimeerde] in de gelegenheid gesteld bij akte toe te lichten waaruit de in rekening gebrachte werkzaamheden hebben bestaan, door wie ze zijn verricht en waarom de werkzaamheden noodzakelijk waren.
In het bestreden tussenvonnis in reconventieheeft de rechtbank geoordeeld dat [geïntimeerde] niet is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst en heeft zij de reconventionele vorderingen van [appellanten] afgewezen. Tegen deze (eind)beslissing in reconventie, en de daaraan ten grondslag gelegde motivering, komen [appellanten] met zeven grieven op.
De trigger voor het boekenonderzoek
4.3
In
grief 1 en (een deel van) grief 2betogen [appellanten] dat de belastingdienst is getriggerd tot het doen van een boekenonderzoek doordat er een onjuiste, althans afwijkende, brutowinstmarge is gepresenteerd in de jaarrekening over 2011. Grief 1 richt zich in het bijzonder tegen de overweging van de rechtbank in het bestreden tussenvonnis dat [geïntimeerde] op het moment van het aangekondigde boekenonderzoek al drie jaar jaarstukken en aangiften namens [X] en [Y] had verzorgd, zodat niet valt in te zien waarom de belastingdienst niet eerder “argwaan” zou hebben gehad. [appellanten] hebben betoogd dat deze overweging onjuist is omdat zij in 2010 met [geïntimeerde] in zee zijn gegaan, de jaarrekening over 2009 de eerste jaarrekening is die [geïntimeerde] heeft verzorgd en de jaarrekening over 2010 al problemen heeft opgeleverd. Met (een deel van) grief 2 hebben [appellanten] betoogd dat fouten van [geïntimeerde] aanleiding zijn geweest voor de belastingdienst om een boekenonderzoek in te stellen.
4.4
Het hof stelt voorop dat uit niets blijkt dat de brutowinstmarge uit de jaarrekening over 2011 aanleiding is geweest voor het boekenonderzoek en dat de belastingdienst in zijn aankondiging van het boekenonderzoek juist heeft gevraagd naar de jaarrekening over 2011. Uit de Informatiebeschikking en het boekenonderzoek (zie onder 3.5 en 3.7) blijkt bovendien dat het gegeven dat de kasadministratie van [appellanten] niet op orde was en ontvangsten bewust niet waren verantwoord, heeft geleid tot het opleggen van naheffingsaanslagen en boetes; dit was dus geen gevolg van (de brutowinstmarge zoals deze volgde uit) de door [geïntimeerde] samengestelde jaarrekening over 2011. Grief 1 en het deel van grief 2 dat betrekking heeft op de jaarrekening over 2011 als aanleiding voor het boekenonderzoek, slagen daarom niet. Opgemerkt zij verder dat de overweging van de rechtbank waartegen grief 1 zich richt, geen dragende overweging is voor de beslissing van de rechtbank, zodat deze hoe dan ook niet tot vernietiging van het vonnis kan leiden. Het bewijsaanbod van [appellanten] dat betrekking heeft op de aanleiding voor het boekenonderzoek wordt, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, gepasseerd.
[geïntimeerde] is niet tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen
4.5
Met
een deel van grief 2, grief 3, 4, 5 en 6richten [appellanten] zich tegen het oordeel van de rechtbank in het bestreden tussenvonnis dat [geïntimeerde] niet is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit de overeenkomst. Deze grieven worden gezamenlijk behandeld. [appellanten] hebben betoogd dat [geïntimeerde] valt aan te rekenen dat [X] geen kasboek had, nu [geïntimeerde] naar aanleiding van een vraag van [appellanten] of alles op orde was, heeft geadviseerd dat het geen kwaad kon te stoppen met het bijhouden van een kasboek. Verder hebben zij gesteld dat [geïntimeerde] hen er hoe dan ook op had moeten wijzen dat er iets in hun administratie ontbrak en dat hij had moeten waarschuwen voor mogelijke consequenties van het ontbreken van een kasboek. Dit lag volgens [geïntimeerde] besloten in de afspraak uit de overeenkomst dat [geïntimeerde] ondersteuning en begeleiding zou bieden bij het opzetten van een financiële administratie en daarover zou adviseren. [appellanten] hebben daarnaast betoogd dat [geïntimeerde] in de jaarrekening over 2011 de ontvangsten van de verhuur van strandhuisjes niet heeft verwerkt terwijl dat wel had gemoeten. Verder heeft [geïntimeerde] volgens [appellanten] bepaalde posten uit de jaarrekening verkeerd gerubriceerd en ten onrechte geen rekening gehouden met een correctie voor “eigen verbruik en breuk”, waardoor de veronderstelde omzet van [X] hoger uitkwam en over die ten onrechte veronderstelde hogere omzet belasting en vergrijpboetes moesten worden betaald. [appellanten] hebben ook aangevoerd dat [geïntimeerde] is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst omdat zij geen bezwaar heeft aangetekend tegen de Informatiebeschikking en het boekenonderzoek onzorgvuldig heeft begeleid.
4.6
Het hof overweegt als volgt. Tussen partijen staat vast dat tussen [geïntimeerde] enerzijds en [X] en [Y] anderzijds een overeenkomst tot stand is gekomen. Deze overeenkomst betreft een overeenkomst van opdracht (artikel 7:400 BW); de opdracht betrof het leveren van accountantsdiensten. Dit brengt mee dat [geïntimeerde] de zorg van een goed opdrachtnemer in acht diende te nemen en zijn werkzaamheden diende te verrichten zoals mag worden verwacht van een redelijk bekwaam en redelijk handelend accountant (artikel 7:401 BW).
4.7
Voor de beantwoording van de vraag of [geïntimeerde] is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst, is van belang eerst vast te stellen wat de inhoud van de overeenkomst tussen partijen is geweest. Uit de (onder 3.2 deels geciteerde) brief van [geïntimeerde] aan [X] en [Y] van 5 februari 2010 volgt dat de opdracht in de eerste plaats een samenstellingsopdracht was die inhield dat [geïntimeerde] de jaarrekeningen van [X] en [Y] zou samenstellen. In deze brief wordt voor de wijze van uitvoering van de opdracht onder andere verwezen naar de Nederlandse Standaard 4410 “
Opdrachten tot samenstellen van financiële informatie” (hierna: Standaard 4410). Zowel uit genoemde opdrachtbrief als uit Standaard 4410 volgt expliciet dat de samenstellingsopdracht een beperkte opdracht is. Deze omvat geen controle- of beoordelingsopdracht, er wordt geen zekerheid over de getrouwheid van de jaarrekening verstrekt, en niet mag worden verwacht dat onjuistheden worden ontdekt. De accountant gaat in beginsel uit van de juistheid van de door de cliënt aangeleverde informatie; de cliënt draagt daarnaast de verantwoordelijkheid voor de inrichting van een toereikende administratie en voor interne beheersmaatregelen. In de opdrachtbrief is verder onder “
Overige werkzaamheden”overeengekomen dat [geïntimeerde] [appellanten] zou ondersteunen en begeleiden bij het opzetten van een financiële administratie en bij de door [appellanten] te voeren financiële administratie met behulp van Exact Globe software en dat [geïntimeerde] (onder andere) in verband daarmee voorkomende adviezen zou geven. Deze adviesopdracht is breed geformuleerd en ziet op alle voorkomende adviezen op het gebied van belastingzaken, sociale verzekeringen, financiën, (bedrijfs)economie en (geautomatiseerde) administraties. [geïntimeerde] heeft over deze afspraak onbetwist uiteengezet dat de financiële administratie onderscheiden moet worden van de kasadministratie. De financiële administratie bestond uit de grootboekrekeningen die door [appellanten] werden opgesteld en via Exact Globe aan [geïntimeerde] werden verstrekt. Deze financiële informatie werd door [geïntimeerde] verwerkt in de jaarrekeningen. De kasadministratie, waarvan een kasboek onderdeel uitmaakt, bestond bij [X] uit het elektronische kassasysteem. De opdracht dat [geïntimeerde] aan [appellanten] ondersteuning en begeleiding zou bieden en in verband daarmee alle voorkomende adviezen en begeleiding zou geven, zag naar het oordeel van het hof dan ook (alleen) op de financiële administratie van [appellanten]
Niet geadviseerd dat kasboek niet nodig was, geen (zorg)plicht tot advies over kasboek
4.8
Het hof volgt [appellanten] niet in hun betoog dat het aan [geïntimeerde] is toe te rekenen dat zij geen kasboek bijhielden, als gevolg waarvan de belastingdienst heeft geconstateerd dat hun administratie niet voldeed aan de daaraan te stellen eisen. [appellanten] hebben, tegenover de betwisting van [geïntimeerde] , onvoldoende gesteld waaruit kan worden vastgesteld dat [geïntimeerde] , naar aanleiding van een vraag van [appellanten] hierover, heeft geadviseerd te stoppen met het bijhouden van een kasboek. [appellanten] hebben ter onderbouwing van hun stelling verschillende verklaringen in het geding gebracht. [assistent-accountant] (hierna: [assistent-accountant] ), assistent-accountant ten tijde van het boekenonderzoek bij [appellanten] , heeft (in een ongedateerde verklaring) verklaard: “
(…) het concept van de jaarrekening 2011 werd in januari 2013 opgesteld en 31 januari 2013 gedeponeerd. De jaarrekening werd na de deponeringsdatum met [X] besproken. Tijdens deze besprekingen heeft [X] meerdere malen aan [A] gevraagd of er verbeteringen of aanpassingen aan de administratie gedaan moeten worden en [X] heeft ook specifiek gevraagd of de kasadministratie voldeed en of er een apart, papieren, kasboek bijgehouden moest worden. (…) [A] gaf aan dat dit niet nodig was, de grootboekkaarten “kas” waren volgens [A] voldoende. (…). De twee kinderen van [Z] waren hierbij aanwezig. (…)”. [kind 1] heeft in een e-mail van 14 februari 2020 verklaard: “
(…) Dit was ook het geval begin 2010, bij het gesprek met [A] . Ik ging met mijn vader mee naar de meeting met [A] . Mijn vader had voor het aankomende jaar alvast kasboeken gekocht maar werd die werden door [A] weg gebonjourd, omdat ze dit digitaal deden. Geen reden voor geschreven kasboeken meer. (…)” In een verklaring 16 februari 2020 schrijft [kind 2] : “
(…) Wij zijn in het jaar 2010 op bezoek geweest bij[geïntimeerde]te [vestigingsplaats] (…). In dit gesprek kwam het onderwerp kasadministratie naar voren. [Z] gaf aan dat hij van mening was dat het verplicht was om dit bij te houden. Hij had hiervoor papieren kasboeken meegebracht (…). [A] gaf aan dat deze kasboeken niet noodzakelijk waren omdat het kasboek word bijgehouden door [geïntimeerde] (…)”. Uit deze verklaringen – die niet eensluidend zijn waar het de datum van de relevante bespreking met [A] betreft – volgt niet dat [geïntimeerde] heeft geadviseerd dat het voor [appellanten] niet nodig was een kasadministratie bij te houden, maar hoogstens dat dat niet in papieren vorm hoefde te gebeuren. De belastingdienst heeft de (kas)administratie van [appellanten] niet afgekeurd omdat er geen papieren kasboek was, maar omdat de kasadministratie geen inzicht gaf in de rechten en verplichtingen van [appellanten] en in de gegevens die voor belastingheffing van belang zijn (zoals vereist op grond van artikel 52 AWR). Dit inzicht kan ook op andere wijze aan de belastingdienst worden gegeven, bijvoorbeeld via een digitaal kassysteem. Gesteld noch gebleken is dat [geïntimeerde] heeft geadviseerd dat de administratie daaraan niet hoefde te voldoen. Dat [appellanten] voorafgaand aan hun overstap van Deloitte naar [geïntimeerde] wel een kasboek bijhielden, is evenmin komen vast te staan. Uit de kasbladen uit 1995, die [appellanten] in het geding hebben gebracht, blijkt dit in ieder geval niet, terwijl [appellanten] ter zitting hebben bevestigd dat zij in het verleden weliswaar een papieren kasboek hebben gebruikt, maar dat zij dat in de laatste jaren voorafgaand aan de overstap naar [geïntimeerde] al niet meer deden.
4.9
In het licht van het voorgaande passeert het hof het bewijsaanbod van [appellanten] van de stelling dat adviezen van [geïntimeerde] de aanleiding waren te stoppen met het bijhouden van een (papieren) kasboek door het horen van [Z] , de kinderen van [Z] en [assistent-accountant] . [appellanten] hebben ter zitting immers bevestigd dat zij al waren gestopt met het bijhouden van een (papieren) kasboek voordat zij van Deloitte naar [geïntimeerde] overstapten, waaruit volgt dat de adviezen van [geïntimeerde] daarvan niet de oorzaak waren. Verder was de aanleiding voor de belastingdienst om de administratie te verwerpen dat deze niet het wettelijk vereiste inzicht gaf; [appellanten] hadden dat inzicht op andere wijze kunnen geven dan door het bijhouden van een (papieren) kasboek.
4.1
Anders dan [appellanten] hebben betoogd, kan de afspraak uit de overeenkomst onder “
Overige werkzaamheden”niet zo worden uitgelegd dat daarin besloten lag dat [geïntimeerde] [appellanten] erop had moeten wijzen dat er iets in hun kasadministratie ontbrak en dat hij (spontaan) had moeten waarschuwen voor mogelijke consequenties van het ontbreken van een kasboek. Zoals hiervoor onder 4.7 is geoordeeld, zag de afspraak onder “
Overige werkzaamheden” tot het geven van ondersteuning, begeleiding en advies, naar het oordeel van het hof alleen op de financiële administratie van [appellanten] Daaruit volgt dat zelfs als van [geïntimeerde] ook ongevraagd advies mocht worden verwacht, dat niet ziet op advies over de kasadministratie. Ook het betoog dat [geïntimeerde] nader onderzoek had moeten doen naar de kasadministratie van [X] omdat de brutomarge van [X] afwijkend was van die van vorige jaren, stuit daarop af. Ten aanzien van dit betoog geldt bovendien dat [geïntimeerde] heeft aangevoerd dat nader onderzoek niet aan de orde was omdat de lagere brutomarge voor hem verklaarbaar was uit een grootschalige verbouwing van Paviljoen Zuid, veranderde sluitingstijden van Paviljoen Noord en slechte weersomstandigheden, en dat [appellanten] dat onvoldoende hebben weerlegd. Voor zover [appellanten] hebben betoogd dat op [geïntimeerde] een (zorg)plicht rustte ook spontaan te adviseren over de financiële administratie, hebben zij onvoldoende toegelicht waarop dat advies – over een systeem dat door [X] al geruime tijd zelfstandig werd gebruikt – zou moeten zien. Dat [appellanten] specifiek advies over de kasadministratie hebben gevraagd is gesteld noch gebleken, en is door [geïntimeerde] betwist. Als [appellanten] al zouden hebben gevraagd of de administratie in orde was, is dat daarvoor in ieder geval niet voldoende, nu die vraag niet specifiek genoeg is en ook kon zien op de financiële administratie. Gezien de ruime formulering van de adviesopdracht in de overeenkomst, die naar het oordeel van het hof alleen zag op de financiële administratie, had het op de weg van [appellanten] gelegen om indien zij ook advies wenste over de opzet en inrichting van de kasadministratie, daarnaar expliciet te vragen.
Geen tekortkoming ten aanzien van verantwoording omzet strandhuisjes
4.11
[appellanten] hebben betoogd dat [geïntimeerde] is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst omdat [geïntimeerde] de ontvangsten van de verhuur van strandhuisjes niet als post in de jaarrekening over 2011 heeft verwerkt. Zij wijzen erop dat in het boekenonderzoek is vermeld: “
Deze ontvangsten zijn volgens de heer [geïntimeerde] wel extra comptabel in een Excel-sheet opgenomen, maar zijn verzuimd in de administratie op te nemen.” Zij hebben gesteld dat [geïntimeerde] erkent dat zij over het hoofd heeft gezien dat de omzet van de strandhuisjes niet apart was opgenomen, maar was meegenomen bij de omzet van het restaurant, terwijl het jaar daarvoor wel een aparte post voor deze omzet werd aangehouden. Ook dit betoog volgt het hof niet. [geïntimeerde] heeft weliswaar erkend dat de omzet van de strandhuisjes onjuist in de jaarrekeningen was verwerkt, maar zij heeft betwist dat zij daarmee voorafgaand aan het boekenonderzoek bekend was. Zij heeft aangevoerd dat pas tijdens het boekenonderzoek is gebleken dat [X] het gepinde deel van de omzet van de strandhuisjes in de financiële administratie verwerkte als onderdeel van de restaurantomzet en dat [X] voor het deel van de omzet van de strandhuisjes dat in contanten werd voldaan een extracomptabele lijst bijhield. [appellanten] hebben, tegenover deze betwisting, niet nader toegelicht waaruit zou volgen dat [geïntimeerde] al eerder bekend was met de extracomptabele lijsten waarop een deel van de omzet van de strandhuisjes stond. [geïntimeerde] heeft ook betwist dat de omzet van de strandhuisjes als aparte rubriek was vermeld in de jaarrekeningen van Deloitte en erop gewezen dat deze omzet ook niet blijkt uit de toelichting van de (door [geïntimeerde] in het geding gebrachte) door Deloitte samengestelde jaarrekening over 2008. Ook hier hebben [appellanten] niet nader toegelicht uit welk deel van de jaarrekening(en) die door Deloitte was samengesteld, [geïntimeerde] had moeten afleiden dat de omzet van de strandhuisjes als aparte rubriek werd vermeld. Hieruit volgt dat onvoldoende is gesteld waaruit volgt dat [geïntimeerde] een verwijt valt te maken van de ten onrechte buiten de boeken gehouden omzet van de strandhuisjes. Hier komt bij dat niet in geschil is dat de belastingdienst de correctie met betrekking tot de strandhuisjes heeft geaccepteerd, zodat niet valt in te zien hoe dit tot extra belasting voor [appellanten] heeft geleid. Voor zover de boetes zijn terug te voeren op het niet verantwoorden van de omzet van de strandhuisjes, geldt dat dit niet aan [geïntimeerde] kan worden verweten.
Geen tekortkoming ten aanzien van presentatie brutowinstmarge (rubricering kostenposten, “eigen verbruik en breuk”)
4.12
[appellanten] hebben verder naar voren gebracht dat de uit de jaarrekening over 2011 volgende brutowinstmarge onjuist was, omdat [geïntimeerde] de door [appellanten] aangeleverde informatie in de jaarrekening onjuist heeft gerubriceerd en daarnaast ten onrechte geen post heeft opgenomen voor “eigen verbruik en breuk”. De belastingdienst heeft bij de theoretische omzetberekening de verkeerde rubricering en het niet ecarteren van diverse grootboekrekeningenposten niet geaccepteerd, zodat de door de fiscus veronderstelde omzet hoger uitkwam. Over die hogere omzet diende volgens [appellanten] dus ten onrechte belasting en boetes te worden betaald.
4.13
Naar het oordeel van het hof hebben [appellanten] , tegenover de gemotiveerde betwisting van [geïntimeerde] , niet voldoende gesteld waaruit volgt dat [geïntimeerde] een onjuiste rubricering heeft gehanteerd in de jaarrekening door bepaalde kosten onder “overige kosten” te vermelden. [appellanten] hebben niet toegelicht op grond van welk voorschrift deze kosten separaat gerubriceerd zouden moeten worden. Zij hebben evenmin toegelicht op welke wijze deze rubricering afweek van de door Deloitte samengestelde jaarrekening over 2008, terwijl [geïntimeerde] erop heeft gewezen (onder verwijzing naar p. 24 van die jaarrekening) dat Deloitte een soortgelijke rubricering hanteerde. Ten aanzien van het verwijt dat [appellanten] [geïntimeerde] maken dat zij geen post voor “eigen verbruik en breuk” in de jaarrekening heeft verwerkt, geldt dat niet in geschil is dat de belastingdienst in het kader van het boekenonderzoek die post alsnog heeft geaccepteerd, zodat niet valt in te zien hoe dit tot extra belastingheffing of ander nadeel heeft geleid.
4.14
Daar komt bij dat [appellanten] niet hebben gesteld dat de jaarrekening op zichzelf niet juist was; de stellingen van [appellanten] komen erop neer dat door de wijze van rubricering en het nalaten van het opnemen van een post voor “eigen verbruik en breuk”, de brutowinstmarge uit de jaarrekening over 2011 te laag was, waardoor de belastingdienst gealarmeerd is geraakt en een boekenonderzoek is begonnen, welk boekenonderzoek heeft geleid tot verwerping van de administratie en hogere belasting op basis van de theoretische omzetberekening. Zoals hiervoor onder 4.3 is geoordeeld, was de verwerping van de administratie geen gevolg van de presentatie van de brutowinstmarge, maar van het feit dat de belastingdienst concludeerde dat de kasadministratie van [appellanten] niet voldeed aan de (wettelijke) voorschriften. Ten aanzien van de boetes geldt bovendien dat uit het boekenonderzoek blijkt dat deze zijn opgelegd in verband met het bewust niet verantwoorden van ontvangsten.
Dit brengt mee dat zelfs als uit de jaarrekening over 2011 een onjuiste brutowinstmarge zou zijn gevolgd, dit niet de oorzaak was van de extra belasting (als daarvan al sprake was) als gevolg van de theoretische omzetberekening op basis van schattingen en de boetes, zodat ook het causaal verband tussen de door [appellanten] gestelde schade en de aan [geïntimeerde] verweten gedragingen ontbreekt.
Geen tekortkoming ten aanzien van begeleiding boekenonderzoek / niet instellen bezwaar
4.15
Over het verwijt van [appellanten] dat [geïntimeerde] de feitelijke gang van zaken met betrekking tot de kasadministratie van [X] ontoereikend heeft verdedigd tegenover de fiscus en dat zij ten onrechte geen bezwaar heeft ingesteld tegen de Informatiebeschikking, oordeelt het hof als volgt. Zoals blijkt uit het boekenonderzoek heeft [Z] zelf verklaard, in een bespreking met de belastingdienst op 26 mei 2014, dat er bij [X] geen kascontrole plaatsvond en dat het kasboeksaldo niet werd gecontroleerd. Dat [geïntimeerde] tegenover de belastingdienst heeft erkend dat de administratie niet op alle punten adequaat was ingericht, kan hem in dat licht niet worden verweten. Dit geldt te meer nu [geïntimeerde] voor informatie over de kasadministratie en -controle afhankelijk was van [Z] . Dat [geïntimeerde] niet namens [X] in bezwaar is gegaan tegen de Informatiebeschikking kan haar ook niet worden verweten. Een dergelijk bezwaar zou zich immers richten tegen de constatering van de belastingdienst dat er gebreken kleefden aan de administratie, terwijl [geïntimeerde] ten tijde van de Informatiebeschikking over onvoldoende informatie beschikte om dit te kunnen weerleggen. [geïntimeerde] heeft naar voren gebracht dat ten tijde van de Informatiebeschikking een kasboek en kascontrole ontbraken, een deel van de kassagegevens miste en een deel van de omzet van de strandhuisjes niet in de administratie was verwerkt. Zij heeft gewezen op (in het geding gebrachte) e-mailcorrespondentie met de belastingdienst van 4 december 2014 – twee maanden na de Informatiebeschikking van 6 oktober 2014 en bijna anderhalf jaar na het begin van het boekenonderzoek – waaruit volgt dat een groot deel van de administratie van Paviljoen Noord tot die tijd onvindbaar was geweest. Doordat Z-stroken ontbraken was een groot deel van de informatie over de omzet van [X] onbekend. [appellanten] hebben dit onvoldoende weersproken. Dat bedoelde Z-stroken eenvoudig opnieuw konden worden uitgedraaid uit het kassasysteem, zoals [appellanten] tijdens de mondelinge behandeling hebben gesteld, is niet aannemelijk. Als dit al zo zou zijn, valt niet te begrijpen dat dit niet tijdens het boekenonderzoek is gedaan, en komt die omissie voor rekening van [appellanten] (van wiens informatie [geïntimeerde] immers afhankelijk was).
Het aanbod om de stelling te bewijzen dat het ontbreken van een fysiek kasboek niet onoverkomelijk was, wordt als niet terzake dienend verworpen. Niet in geschil is dat het bijhouden een fysiek kasboek geen vereiste is. Dit doet echter niet af aan de hiervoor besproken constatering van de belastingdienst (die door verklaringen van [appellanten] is bevestigd) dat een deugdelijke kasadministratie ontbrak. De stelling dat er geen argumenten waren om te concluderen dat er sprake was van het bewust niet verantwoorden van ontvangsten en opzet aan de kant van [X] is in dit verband niet relevant, zodat het bewijsaanbod daarvan eveneens wordt verworpen.
4.16
Anders dan [appellanten] hebben aangevoerd, maakt het feit dat [geïntimeerde] wel in bezwaar is gegaan tegen de informatiebeschikking van 2 februari 2015 over de jaren 2010 en 2012 het bovenstaande niet anders. Zoals [geïntimeerde] heeft toegelicht, had de belastingdienst pas op 29 januari 2015 aangekondigd het boekenonderzoek uit te breiden met de jaren 2010 en 2012. Op het moment dat de belastingdienst enkele dagen daarna de informatiebeschikking over die jaren gaf, was naar de administraties over 2010 en 2012 nog geen onderzoek gedaan, zodat niet kon worden uitgesloten dat over die administraties wel toereikende informatie kon worden gevonden en verstrekt.
4.17
Opgemerkt zij verder dat het onherroepelijk worden van de Informatiebeschikking tot gevolg had dat de belastingdienst de aanslagen op schattingen heeft gebaseerd (de theoretische omzetberekeningen) en dat de bewijslast in daarop volgende procedure(s) tegen deze aanslagen in beginsel ten nadele van [X] werd omgekeerd en/of verzwaard. Anders dan [appellanten] hebben gesteld, betekent dit niet dat de constateringen uit de Informatiebeschikkingen feit waren geworden. [appellanten] konden in opvolgende procedures, bijvoorbeeld met nieuwe informatie, nog steeds aantonen dat er geen gebreken aan de administratie kleefden en dat de aangiften die zij hadden gedaan daarom juist waren. Uit het gegeven dat het bezwaar tegen de informatiebeschikking van 2 februari 2015 is afgewezen, ondanks het feit dat [geïntimeerde] bij de belastingdienst in die procedure heeft aangevoerd dat er bij [X] feitelijk een systeem van kascontrole was en er geen gebreken kleefden aan de kasadministratie van [X] in die jaren, volgt ook dat het in bezwaar gaan tegen de Informatiebeschikking naar redelijkerwijs te verwachten, niet tot een andere uitkomst zou hebben geleid.
4.18
Dat [geïntimeerde] het boekenonderzoek onzorgvuldig en niet doortastend heeft begeleid, is evenmin komen vast te staan. [appellanten] hebben dit verwijt met name toegelicht met een verwijzing naar een paragraaf uit het boekenonderzoek (paragraaf 1.2.1 (“Overzicht contacten”). Voor zover het verwijt erop ziet dat [geïntimeerde] de belastingdienst niet juist of niet snel genoeg heeft geïnformeerd, geldt dat dit onvoldoende is onderbouwd nu [geïntimeerde] onbetwist naar voren heeft gebracht dat hij zijn reacties steeds in overleg met [Z] heeft verstuurd. [geïntimeerde] was voor de beantwoording van de vragen van de belastingdienst afhankelijk van de informatie van [appellanten] en hun werknemers; [geïntimeerde] heeft hierover, ook onbetwist, gesteld dat niet alle informatie steeds voorhanden was en dat [Z] tijdens het boekenonderzoek twee maanden afwezig is geweest wegens vakantie. Anders dan [appellanten] lijken te betogen, betekent het feit dat er uiteindelijk een vaststellingsovereenkomst is gesloten, niet dat [geïntimeerde] onzorgvuldig heeft gehandeld. De algemene verwijzing naar de pleitnota van de zitting in de tegen [geïntimeerde] aanhangig gemaakte tuchtprocedure is onvoldoende concreet om de conclusie te kunnen dragen dat [geïntimeerde] het boekenonderzoek op onzorgvuldige wijze heeft begeleid. Deze algemene verwijzing, zonder nadere toelichting, voldoet ook niet aan het vereiste dat een partij die zich op bepaalde feiten en omstandigheden wil beroepen, dit op zodanige wijze behoort te doen dat voor de rechter duidelijk is wat hem als grondslag voor de beoordeling van de vordering wordt voorgelegd, en voor de wederpartij waarop zij haar reactie dient af te stemmen.
4.19
[appellanten] hebben deskundigen/getuigenbewijs aangeboden van de stelling dat het bezwaar is afgewezen omdat de verwijten van de belastingdienst processueel vaststonden omdat geen bezwaar was aangetekend tegen de Informatiebeschikking. Omdat dit aanbod een rechtsoordeel betreft dat aan de rechter is voorbehouden en geen concrete feiten en omstandigheden te bewijzen worden aangeboden die tot dat oordeel zouden nopen, wordt het gepasseerd. Hetzelfde geldt voor het bewijsaanbod van de stelling dat de informatievoorziening door [geïntimeerde] aan de belastingdienst onzorgvuldig was.
4.2
Grief 7ziet op de veroordeling van [appellanten] in de proceskosten. Ter toelichting daarop verwijzen [appellanten] naar de voorgaande grieven en concluderen zij dat de rechtbank [appellanten] ten onrechte in de kosten van de procedure in reconventie heeft veroordeeld. Deze grief deelt het lot van de voorgaande grieven.
De conclusie uit het bovenstaande is dat de grieven falen. [appellanten] hebben geen bewijs aangeboden van voldoende concrete feiten die, indien bewezen, tot andere beslissingen zouden leiden. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. [appellanten] zullen als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep, waarbij een salarispunt voor de mondelinge behandeling wordt gerekend (in plaats van twee) vanwege de samenhang met de appelprocedure onder zaaknummer 200.278.180/01.

5.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellanten] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 5.517,00 aan verschotten en € 8.128,00 voor salaris en op € 163,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 85,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.F. Aalders, R.M. de Winter en C.M. Stokkermans en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 7 september 2021.