ECLI:NL:GHAMS:2021:2787

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 oktober 2021
Publicatiedatum
28 september 2021
Zaaknummer
200.288.570/01 NOT
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht tegen oud-notaris wegens onzorgvuldige afwikkeling van nalatenschap en weigering tot rekening en verantwoording

In deze zaak hebben klagers, deelgenoten in de nalatenschap van hun grootouders, een klacht ingediend tegen een oud-notaris vanwege onzorgvuldige afwikkeling van de nalatenschap. De klagers verwijten de oud-notaris dat hij als protocolopvolger van de boedelnotaris niet adequaat heeft gehandeld bij de afwikkeling van de nalatenschappen en dat hij weigert om rekening en verantwoording af te leggen. De klacht is ingediend op 19 januari 2021, tegen een eerdere beslissing van de kamer voor het notariaat in Den Bosch van 21 december 2020, waarin de klacht niet-ontvankelijk werd verklaard wegens het verstrijken van de driejaarstermijn zoals vastgelegd in artikel 99 lid 21 van de Wet op het notarisambt.

De oud-notaris heeft zijn functie als notaris per 1 februari 2020 neergelegd en is sindsdien kandidaat-notaris. De klagers hebben diverse klachten geformuleerd, waaronder het niet afleggen van rekening en verantwoording, te hoge honoraria en mogelijke identiteitsfraude. Het hof heeft de zaak behandeld op 8 juli 2021, waarbij zowel klagers als de oud-notaris met hun gemachtigde aanwezig waren. Het hof heeft geconcludeerd dat de klagers al geruime tijd op de hoogte waren van de feiten die aan hun klacht ten grondslag liggen, en dat de termijn voor het indienen van de klacht inmiddels was verstreken. Daarom heeft het hof de beslissing van de kamer bevestigd en de klagers niet-ontvankelijk verklaard in hun klacht.

De beslissing van het hof benadrukt het belang van het tijdig indienen van klachten in het notariaat en de gevolgen van het verstrijken van wettelijke termijnen. Klagers hebben geen nieuwe feiten of omstandigheden aangevoerd die een andere beslissing rechtvaardigen, waardoor de niet-ontvankelijkverklaring door de kamer terecht is geweest.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.288.570/01 NOT
nummer eerste aanleg : SHE/2020/2
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 5 oktober 2021
inzake

1.[klager sub 1] ,

wonende te [woonplaats 1] ,
2.
[klager sub 2] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
appellanten,
tegen
[oud-notaris] ,
oud-notaris te [plaats] ,
geïntimeerde,
gemachtigde: mr. R.M. Köhne, advocaat te Voorburg.
Partijen worden hierna genoemd klagers, respectievelijk klager sub 1 en klager sub 2, en de oud-notaris.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Klagers hebben op 19 januari 2021 een beroepschrift bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor het notariaat in het ressort Den Bosch (hierna: de kamer) van 21 december 2020 (ECLI:NL:TNORSHE: 2020:36).
1.2.
Op 15 maart 2021 hebben klagers een aanvullend beroepschrift, met bijlagen, ingediend.
1.3.
De notaris heeft op 19 april 2021 een verweerschrift, met bijlagen, bij het hof ingediend.
1.4.
Klagers hebben op respectievelijk 27 en 28 juni 2021 nog schriftelijke stukken bij het hof ingediend.
1.5.
Het hof heeft van de kamer de stukken van de eerste aanleg ontvangen.
1.6.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 8 juli 2021. Klagers en de oud-notaris, vergezeld van zijn gemachtigde, zijn verschenen en hebben het woord gevoerd; de gemachtigde van de oud-notaris en klagers aan de hand van overgelegde pleitnota’s.

2.De zaak in het kort

Klagers zijn deelgenoten in de nalatenschap van hun grootouders. Klagers verwijten de oud-notaris, als protocolopvolger van de boedelnotaris, dat hij onzorgvuldig heeft gehandeld bij de afwikkeling van de nalatenschappen van hun grootouders. De kamer heeft de klacht van klagers op alle klachtonderdelen niet-ontvankelijk verklaard.

3.Feiten

Samengevat komen de feiten neer op het volgende.
3.1.
De oud-notaris is tot 1 februari 2020 notaris geweest. Per 1 februari 2020 is hij gedefungeerd en heeft hij op zijn verzoek de hoedanigheid van kandidaat-notaris gekregen op grond van artikel 30a Wet op het notarisambt (hierna: Wna). Vanaf 1 september 2020 is de oud-notaris ook niet meer als kandidaat-notaris werkzaam.
3.2.
Op 30 november 1969 is de heer [X] (hierna te noemen: erflater) overleden. Hij was ten tijde van zijn overlijden weduwnaar van mevrouw [A] en in tweede echt gehuwd met mevrouw [B] (hierna te noemen: erflaatster).
3.3.
Uit het eerste huwelijk van erflater zijn vier kinderen geboren en uit zijn tweede huwelijk met erflaatster zijn drie kinderen geboren, onder wie mevrouw [moeder klagers] , zijnde de moeder van klagers.
3.4.
Erflater heeft op grond van zijn testament erflaatster en zijn zeven kinderen, ieder voor een achtste gedeelte, achtergelaten als zijn erfgenamen.
3.5.
Erflaatster is op [overlijdensdatum] 1977 overleden. Zij heeft haar drie kinderen achtergelaten als haar erfgenamen.
3.6.
Inmiddels is een aantal erfgenamen van erflater en/of erflaatster overleden, onder wie de moeder van klagers (hierna: moeder). Moeder heeft haar drie zoons - onder wie klagers en hun broer, de heer [broer klagers] , - als haar erfgenamen achtergelaten.
3.7.
Vanaf 1 januari 2005 was de oud-notaris als protocolopvolger van de voormalige boedelnotaris belast met de afwikkeling van de nalatenschappen.
3.8.
Over de omvang en de afwikkeling van de nalatenschappen zijn veel geschillen gerezen tussen de deelgenoten onderling en hierover zijn diverse (gerechtelijke) procedures gevoerd.
3.9.
De rechtbank Breda heeft bij eindvonnis van 26 oktober 2011 de verdeling van de nalatenschappen vastgesteld. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
3.10.
De oud-notaris heeft de nalatenschappen vervolgens - in 2011 en 2012 - verder afgewikkeld. In die periode is uitgebreid gecorrespondeerd tussen de oud-notaris en klagers.
3.11.
Op 13 december 2016 heeft klager sub 1, mede namens klager sub 2, een brief aan de oud-notaris gezonden. Bovenaan de brief staat vermeld:
“STUITINGSBRIEF”en als onderwerp wordt onder andere genoemd:
stuiting verjaringclaims & diverse andere zaken”. In de brief staat onder andere het volgende vermeld:
“Via deze brief maak ik U erop attent, dat de afwikkeling rond het boedeldossier rond de nalatenschappen[van erflater en erflaatster]
voor ons (mijn broer (…) en mij) nog niet is afgerond.
(…)
Ter voorkoming van ieder misverstand: U heeft de boedel met de andere erfgenamen c.q. rechtsopvolgers al in december 2011 afgewikkeld, zodat U de boedel uitsluitend nog met de rechtsopvolgers van[moeder]
moet afwikkelen; in werkelijkheid heeft U uitsluitend nog met mijn broer (…) en mij te maken daar mijn andere broer (…) zich tegen finale kwijting eerder al uit de boedel van de nalatenschappen[van erflater en erflaatster]
heeft laten uitkopen. Dit hebben wij U eerder al laten weten.
Dit betekent dat de andere erfgenamen c.q. rechtsopvolgers waarmee U tot een boedelafwikkeling bent gekomen zijn niet langer partij in dit dossier. Op basis van wat U allemaal al heeft geschreven bevestigt U dit ook.
Nu kom ik ter zake.
1. U hebt tot op de dag vandaagvolhard in het niet afleggen van rekening en verantwoording;nog steeds hebben wij geen inzicht gekregen hoe U met de andere zes staken (de andere erfgenamen c.q. rechtsopvolgers) tot de boedelafwikkeling bent gekomen; (…)
Mijn broer (…) en ik begrijpen nog steeds niet waarom U over het verloop van deze boedelafwikkeling zo geheimzinnig blijft doen, behalve als de wijze hoe U de boedel met de andere zes staken heeft afgewikkeld meer vragen oproept dan beantwoordt.
(…)
2. Nog steeds hebben wij (mijn broer (…) en ik)geen (getekende en gelegaliseerde) volmachten van alle erfgenamen c.q. rechtsopvolgersnamens wie uiteindelijk kantoormedewerker de heer (…) van het notariskantoor (…) heeft getekendmogen ontvangen.
(…)
3.
Tot op heden beschikken wij nog steeds niet over de urenspecificatie zoals door de wetgever is bepaald.
(…)
4. Wij willen eenvolledige uitdraaivan dederderekeningvan de nalatenschappenvan erflater en erflaatster]
ontvangen.
5. Ondertussen hadden wij allang van U verwacht, dat zondermeer hetbedrag van €51.090,34 dat teveel is overgemaaktal op de boedelrekening was teruggestort.
(…)
6. U hebt een rekening (=een niet langer meer te kunnen claimen factuur) van de instrumenterendenotaris X]
gehonoreerd, terwijl hiervoor geen enkele reden bestond.Verjaring blijft verjaring; zo is de wet.
(…)
7. Verder wilt U nog steeds niet begrijpen, dat
noch partijen, noch U als notaris komt het recht toe om af te wijken van wat de rechters hebben beslist. Waarvan acte!
(…)”
3.12.
Bij e-mailbericht van 17 januari 2017 heeft de oud-notaris het volgende geantwoord aan klager 1:
“In antwoord op uw brief van 13 december 2016 bericht ik u als volgt.
Uw brief is kennelijk bedoeld om de verjaring van uw eventuele rechtsvorderingen te stuiten. Ik heb de inhoud van uw brief ter kennisgeving aangenomen.
Voor zover uw eventuele rechten en/of aanspraken al niet verjaard mochten zijn, worden die door mij onverminderd betwist. (…)
In 2011/2012 heb ik de nalatenschappen conform het vonnis van de Rechtbank Breda d.d. 26 oktober 2011 afgewikkeld. Voor zover mij bekend heeft u destijds geen hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis, zodat de daarin door de rechtbank vastgestelde verdeling onherroepelijk is geworden. Dat uw andere broer (…) zich heeft laten uitkopen, is mij niet bekend. Dat er door mij € 51.090,34 teveel aan de andere erfgenamen zou zijn overgemaakt, wordt door mij betwist. De voor u, voor[de broer van klagers]
en voor[klager sub 2]
bestemde bedragen bevinden zich nog op de boedelrekening aangezien er tot nu toe geen bankrekeningnummers zijn doorgegeven waarnaar de betreffende bedragen kunnen worden overgemaakt. Ik verzoek u nogmaals mij de betreffende bankrekeningnummers door te geven, zodat tot uitkering kan worden overgegaan. Voor het overige heb ik mijn dossier in 2012 gesloten en zie ik geen reden meer om nog inhoudelijk op uw vragen en/of opmerkingen in te gaan. U kent mijn standpunt met betrekking tot de door u genoemde onderwerpen. Uw brief bevat geen nieuwe argumenten, zodat ik geen reden zie mijn eerder aan u kenbaar gemaakte standpunten te herzien. Mocht u zich hiermee niet kunnen verenigen, dan wacht ik uw eventuele verdere stappen af.
Ik vertrouw u hiermede naar behoren te hebben geïnformeerd.”
3.13.
Bij brief van 10 december 2019 heeft de oud-notaris het volgende aan klager sub 1 te kennen gegeven:
“Zoals u weet hebben wij nog immer uw aandeel in de u bekende nalatenschappen in depot.
Aangezien ik per 1 januari a.s.( het hof leest: per 1 februari a.s.)
met pensioen ga en ik mijn opvolgster niet met een nasleep wens te belasten, dient aan het depot een einde te komen.
Ik verzoek u in gezamenlijkheid met uw broers mij een opgave te doen van de bankrekeningen waarop de u toekomende gelden gestort dienen te worden.
Mocht ik op[datum]
a.s. geen eenduidig gezamenlijk akkoord hebben verkregen, dan ben ik voornemens het bedrag van het depot in de zogenaamde consignatiekas te storten.”
3.14.
De oud-notaris heeft uiteindelijk niet ervoor gekozen om het bedrag in depot in de consignatiekas te storten.
3.15.
Bij brief van 2 januari 2020 heeft klager sub 1, mede namens klager sub 2, de oud-notaris - onder verwijzing naar de “stuitingsbrief” van 13 december 2016 – meegedeeld, dat klagers eerst de volgende informatie van de oud-notaris wensen te ontvangen:
- een volledig overzicht/volledige uitdraai “inzake derdenrekening” erflater en erflaatster;
- een volledig bijgewerkt overzicht van de uren van de oud-notaris.
Klagers hebben de oud-notaris voorts verzocht om een meer inhoudelijke reactie op hun “stuitingsbrief” van 13 december 2016 te geven.

4.Standpunt van klager

Klagers verwijten de oud-notaris - kort gezegd - dat hij onzorgvuldig heeft gehandeld bij de afwikkeling van de nalatenschappen van erflater en erflaatster. De klacht valt uiteen in de volgende onderdelen.
1. De oud-notaris weigert om rekening en verantwoording af te leggen over de wijze waarop de nalatenschappen zijn afgewikkeld.
2. De oud-notaris heeft te veel uitgekeerd aan de (rechtsopvolgers van de) overige erfgenamen.
3. De oud-notaris heeft een te hoog honorarium in rekening gebracht.
4. De oud-notaris heeft een factuur van één van zijn voorgangers geaccepteerd en ten laste van de nalatenschappen voldaan. Volgens klagers is deze factuur verjaard.
5. In het kader van de toedeling en levering van het perceel in december 2011 is bij het passeren van de royementsakte (doorhalen van een hypotheek) identiteitsfraude gepleegd met klagers en hun broer.
6. Bij het opstellen van de volmachten die zijn gebruikt bij het passeren van de akte van toedeling en levering van het perceel is mogelijk identiteitsfraude gepleegd met de overige erfgenamen.
7. De oud-notaris heeft ten onrechte de door hem in verband met de kort gedingprocedure gemaakte kosten in rekening gebracht ten laste van de nalatenschappen.
In hoger beroep brengen klagers naar voren dat de kamer niet inhoudelijk op hun klachten is ingegaan. Klagers zijn van oordeel dat de kamer slechts de door hen aangedragen voorbeelden heeft beoordeeld. Klagers zijn daarnaast van mening dat het onder 3.13. genoemde voornemen van de oud-notaris om de gelden in een consignatiekas te storten tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen oplevert.

5.Beoordeling

5.1.
De kamer heeft in de bestreden beslissing de klacht van klagers op alle onderdelen niet-ontvankelijk verklaard wegens het verstrijken van de driejaarstermijn van artikel 99 lid 21 Wna.
Het verzoek van klagers om van de oud-notaris te vorderen dat hij volledig openheid van zaken geeft met betrekking tot de nalatenschap van erflater en erflaatster is door de kamer eveneens niet-ontvankelijk verklaard.
Nieuwe klacht
5.2.
Klagers verwijten de oud-notaris dat hij onzorgvuldig heeft gehandeld in de afwikkeling van de nalatenschap van hun grootouders. Klagers hebben in hun klaagschrift van 16 januari 2020 een zevental klachtonderdelen geformuleerd die volgens klagers aan het gestelde onzorgvuldig handelen van de oud-notaris ten grondslag liggen. Het hof is van oordeel dat op grond van het (aanvullend) beroepschrift niet duidelijk is welke klachtonderdelen door klagers in hoger beroep nog worden gehandhaafd en ook niet in hoeverre die klachtonderdelen worden aangevuld/vermeerderd met de in hoger beroep door hen naar voren gebrachte aanvullende klacht inzake het voornemen van de oud-notaris om de gelden in een consignatiekas te storten. In dit verband heeft in ieder geval te gelden dat klagers, indien en voor zover in hoger beroep klachtonderdelen zijn geformuleerd, die in eerste aanleg niet aan de orde zijn geweest, op grond van het bepaalde in artikel 107 lid 4 Wna niet-ontvankelijk zullen worden verklaard in deze nieuwe klachtonderdelen, omdat daarvoor in hoger beroep geen plaats is. Het hof zal zich beperken tot de klachtonderdelen, zoals die door de kamer zijn geformuleerd en tegen welke formulering op zichzelf geen bezwaren zijn gericht.
5.3.
De oud-notaris heeft ten aanzien van alle zeven klachtonderdelen naar voren gebracht dat wegens het verstrijken van de driejaarstermijn van artikel 99 lid 21 Wna klagers in hun klacht niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard. Uit de brief van 13 december 2016 blijkt dat klagers al geruime tijd voor 13 december 2016 kennis hebben genomen van het handelen of nalaten waarop de klachtonderdelen betrekking hebben.
Subsidiair voert de oud-notaris, kort samengevat, ten aanzien van de klachtonderdelen 1 en 4 aan, dat hij bij brief van 6 december 2011 een cijfermatige verdeling en een urenoverzicht heeft toegestuurd. De oud-notaris heeft de nalatenschap afgewikkeld conform het vonnis van de rechtbank Breda van 26 oktober 2011, waarmee – aldus de oud-notaris - klachtonderdeel 2 wordt weerlegd. Ten aanzien van klachtonderdeel 3 merkt de oud-notaris op dat zijn honorarium, naar aanleiding van een in 2010 ingediende klacht door klagers, reeds aan de ringvoorzitter is voorgelegd. Zijn honorarium is toen door de voorzitter als redelijk aangemerkt. Ten aanzien van de klachtonderdelen 5 en 6 voert de oud-notaris aan, dat de werkzaamheden rondom de toedeling en de levering van het perceel niet door hem zijn verricht. Van enig tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen ter zake van de genoemde gedragingen kan daarom geen sprake zijn. De oud-notaris voert ten aanzien van klachtonderdeel 7 als verweer dat hij in het belang van de boedel, ter bescherming van de belangen van alle deelgenoten, verweer heeft moeten voeren in een kort gedingprocedure waarin klagers hem hebben betrokken. De door hem gemaakte kosten in verband met deze procedure zijn door hem logischerwijs ten laste van de boedel gebracht.
Vervaltermijn
5.4.
Het hof ziet, evenals de kamer, aanleiding om de klachtonderdelen 1 tot en met 7 gezamenlijk te behandelen.
5.5.
Ingevolge artikel 99 lid 21 Wna dient de belanghebbende zijn klacht in te dienen binnen drie jaar na de dag waarop de tot klacht gerechtigde van het handelen of nalaten van een notaris, toegevoegd notaris of kandidaat-notaris dat tot tuchtrechtelijke maatregelen aanleiding kan geven, kennis heeft genomen. Indien de klacht wordt ingediend na verloop van drie jaar na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de notaris waarop de klacht betrekking heeft, wordt de klacht niet-ontvankelijk verklaard.
De beslissing tot niet-ontvankelijkverklaring blijft achterwege indien de gevolgen van het handelen of nalaten redelijkerwijs pas later bekend zijn geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van een klacht een jaar na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken.
5.6.
Uit de door partijen overgelegde stukken, waaronder de onder 3.11. genoemde “stuitingsbrief” van 13 december 2016, blijkt dat klagers al geruime tijd bekend zijn met de feiten ter zake waarvan zij de oud-notaris in deze procedure tuchtrechtelijke verwijten maken. Omdat de klacht in eerste aanleg is ingekomen op 16 maart 2020 is de termijn van drie jaren, te rekenen vanaf de datum van de “stuitingsbrief “, verstreken.
Niet is gebleken dat de gevolgen van het handelen of nalaten waarover klagers klagen, pas later bekend zijn geworden, op grond waarvan een beslissing tot niet-ontvankelijkverklaring mogelijk achterwege zou moeten blijven. In hoger beroep zijn geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht, die een ander oordeel dan niet-ontvankelijkverklaring rechtvaardigen. Dit betekent dat klagers door de kamer terecht niet-ontvankelijk in hun klacht zijn verklaard.
5.7.
Ook voor wat betreft het aanvullende verzoek van klagers om van de oud-notaris te vorderen dat hij volledige openheid van zaken geeft met betrekking tot de nalatenschappen van erflater en erflaatster, volgt het hof de kamer. De Wna voorziet niet in deze mogelijkheid, zodat klagers niet-ontvankelijk zijn in hun verzoek..

6.Beslissing

Het hof:
- bevestigt de bestreden beslissing;
- verklaart klagers niet-ontvankelijk voor zover zij hun klacht in hoger beroep hebben willen uitbreiden.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.R. Sturhoofd, C.H.M. van Altena en T.K. Lekkerkerker en in het openbaar uitgesproken op 5 oktober 2021 door de rolraadsheer.