ECLI:NL:GHAMS:2021:2786

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 september 2021
Publicatiedatum
28 september 2021
Zaaknummer
200.276.644/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van een bestuurder en afrekening van management fees in het kader van artiestenmanagement

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Innercore Music tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland. Innercore, een bedrijf dat het management van artiesten en bands verzorgt, heeft Men-O C.V. als bestuurder ontslagen. De zaak draait om de afrekening van management fees en de ingangsdatum van een verlaging van deze fees. De kantonrechter had de vordering van Innercore afgewezen, omdat Men-O een vordering van gelijke hoogte had op Innercore, waardoor er geen schade zou zijn geleden. Innercore heeft in hoger beroep drie grieven ingediend.

De feiten zijn als volgt: Men-O was bevoegd om betalingen te verrichten namens Innercore en factureerde een management fee van € 3.500,- per maand. In januari 2019 heeft [X], een aandeelhouder van Innercore, aan [Y], de bestuurder van Men-O, voorgesteld om de management fee te verlagen. In maart 2019 heeft Men-O een factuur van € 2.000,- voor werkzaamheden in februari 2019 gestuurd, wat door Innercore als een aanvaarding van de verlaging werd gezien. Men-O heeft echter later betwist dat deze verlaging ook voor februari gold.

Het hof oordeelt dat de verlaging van de management fee voor februari 2019 bindend is, omdat Innercore dit redelijkerwijs mocht begrijpen. Het hof vernietigt het vonnis van de kantonrechter en wijst de vordering van Innercore gedeeltelijk toe, waarbij Men-O wordt veroordeeld tot betaling van € 1.829,69 aan Innercore, vermeerderd met wettelijke rente. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.276.644/01
zaak-/rolnummer rechtbank Noord-Holland : 7999331 \ CV EXPL 19-12755
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 7 september 2021
inzake
BLADEHAMMER MUSIC B.V.,
h.o.d.n. Innercore Music,
gevestigd te Haarlem,
appellante,
advocaat: mr. W.O. Groustra te Amsterdam,
tegen
THE MEN-O C.V.,
gevestigd te Velsen,
geïntimeerde,
advocaat: mr. C.L. Kock te Heemstede.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna Innercore en Men-O genoemd.
Innercore is bij dagvaarding van 17 maart 2020 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, (hierna: de kantonrechter) van 11 maart 2020, onder bovenvermeld zaak-/rolnummer gewezen tussen Innercore als eiseres en Men-O als gedaagde.
Bij arrest van 16 juni 2020 heeft het hof een comparitie na aanbrengen gelast. Deze is gehouden op 17 september 2020. Hiervan is proces-verbaal opgemaakt.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven;
- memorie van antwoord, met producties;
- akte zijdens Innercore, met producties;
- akte zijdens Men-O.
Ten slotte is arrest gevraagd.
Innercore heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en haar vorderingen alsnog zal toewijzen, met veroordeling van Men-O, uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van het geding in beide instanties, met nakosten.
Men-O heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal bekrachtigen, met veroordeling van Innercore in de kosten van het geding in beide instanties, met nakosten en rente.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 2.1-2.13 de feiten opgesomd die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen ook het hof tot uitgangspunt. Samengevat en aangevuld met andere vaststaande feiten komen de feiten op het volgende neer.
2.1
Innercore verzorgde onder meer het management van artiesten en bands. In dat kader verzorgde zij ook de afwikkeling van vergoedingen voor uitvoeringen waarop die artiesten en bands IE-rechten hebben (royalty’s).
2.2
[X] (hierna: [X] ) was indirect meerderheidsaandeelhouder en financier van Innercore. Men-O, met [Y] (hierna: [Y] ) als enig beherend vennoot, was een van de statutair bestuurders van Innercore. In die hoedanigheid was Men-O bevoegd om namens Innercore betalingen te verrichten, waaronder haar eigen maandelijkse management fee van € 3.500,- exclusief btw. Men-O factureerde haar management fee steeds aan het einde van de maand waarop de fee betrekking had.
2.3
Bij e-mail van 2 januari 2019 heeft [X] aan [Y] onder meer het volgende geschreven:
“[Ik] vind de investeringsbedragen in Innercore ongekend hoog. Dus er moet iets gebeuren op financieel gebied. (…) Ik geef enkele ideeën, wat als jij een (veel) lager bedrag per maand neemt (…) ?”
2.4
Bij e-mail van 3 januari 2019 heeft [Y] aan [X] onder meer het volgende geschreven:
“Ik ben dus zeker bereid om water bij de wijn te doen. De wijze waarop, wil ik het graag over hebben.”
2.5
Bij e-mail van 27 januari 2019 heeft [X] aan [Y] onder meer het volgende geschreven:
“Nu kan ik niet anders dan besluiten om me terug te trekken uit Innercore Music.
We kunnen verder voor dit jaar bepaalde zaken laten zoals het is. Er staat saldo op de rekening, er komt nog geld (…).
Opnieuw een gesprek heeft geen zin.”
2.6
Bij e-mail van 11 maart 2019 heeft [Y] aan [X] onder meer het volgende geschreven:
“Na jouw bericht eind januari dat je niet anders kan doen dan het besluit nemen om te stoppen met Innercore Music is er verder geen opvolging meer geweest hoe we dit besluit gaan uitvoeren.
Het lijkt me in ieder geval verstandig dat ik me qua werkzaamheden nu beperk tot het opvolgen van lopende zaken (o.a. [ naam 1] , [naam 2] ) en geen nieuwe initiatieven meer ontplooi. De tijd die ik hiervoor nodig heb, omvat geen volle werkweek. Ik stel voor dat ik mijn management fee hierop aanpas en verlaag naar € 2.000,-.
De tijd die vrij komt, ga ik gebruiken om me te oriënteren op de arbeidsmarkt en nieuwe initiatieven te ontplooien buiten Innercore Music, om zo weer voldoende inkomen te genereren.
Ik ga ervan uit dat je het met deze aanpak eens bent. Graag hoor ik nog wel wat jouw plannen zijn bij de verdere afbouw en beëindiging van Innercore Music.
Mocht je het niet eens zijn met deze aanpak, ook dan hoor ik graag wat jouw ideeën zijn in een reactie.”
2.7
Op 11 maart 2019 heeft Men-O € 2.000,-, vermeerderd met btw, aan management fee gefactureerd aan Innercore. Deze factuur heeft betrekking op werkzaamheden in de maand februari 2019. Men-O heeft het gefactureerde bedrag namens Innercore naar zichzelf overgemaakt.
2.8
Bij e-mail van 18 maart 2019 heeft [X] aan [Y] onder meer het volgende geschreven:
“Inderdaad, laten we het snel afhandelen.
(…)
[naam 2] , dat is dan wel een lopende zaak. Doe jij voorlopig jouw ding hierbij (…)”
2.9
Op 31 maart 2019 heeft Men-O opnieuw € 2.000,-, vermeerderd met btw, aan management fee gefactureerd aan Innercore. Deze factuur heeft betrekking op werkzaamheden in de maand maart 2019. Men-O heeft het gefactureerde bedrag op dezelfde dag namens Innercore naar zichzelf overgemaakt.
2.1
Op 1 mei 2019 heeft de algemene vergadering van aandeelhouders van Innercore Men-O per direct ontslagen als bestuurder van Innercore.
2.11
Op 2 mei 2019 heeft Men-O een factuur gedateerd “31-03-2019” aan de accountant van Innercore verstuurd met de volgende omschrijving:
Restant vergoeding werkzaamheden februari € 1.500,00
Restant vergoeding werkzaamheden maart € 1.500,00
Vergoeding april € 3.500,00
Onkosten/kilometers € 461,65
Totaal excl. BTW € 6.961,65
21% BTW € 1.461,96
Totaal te betalen € 8.423,60
De accountant heeft Men-O op 7 mei 2019 bericht dat de factuur niet in behandeling wordt genomen.
2.12
Emubands, een bedrijf dat royalty’s placht uit te betalen aan Innercore, heeft op verzoek van Men-O op 2 mei 2019, 3 juni 2019 en 19 juni 2019 royalty’s van respectievelijk £ 5.629,50, £ 823,28 en £ 850,46 overgemaakt naar de bankrekening van Men-O (totaal: £ 7.303,24). Uit door Men-O in het geding gebrachte bankafschriften blijkt dat Men-O hierdoor op 7 mei 2019, 5 juni 2019 en 24 juni 2019 respectievelijk € 6.540,94, € 924,19 en € 948,84 op haar bankrekening heeft ontvangen (totaal € 8.413,97).
2.13
Op 9 augustus 2019 heeft Men-O € 3.630,- naar Innercore overgemaakt.

3.Beoordeling

3.1
Innercore heeft bij inleidende dagvaarding betaling van in hoofdsom € 8.413,97 gevorderd, (het hiervoor onder 2.12 genoemde bedrag). In eerste aanleg heeft zij haar eis verminderd met het hiervoor onder 2.13 genoemde bedrag van € 3.630,-. De kantonrechter heeft de vordering van Innercore afgewezen op de grond dat, kort gezegd, Men-O een vordering van (minimaal) dezelfde hoogte had op Innercore en Innercore derhalve geen schade heeft geleden.
3.2
Innercore komt met drie grieven op tegen de beslissing van de kantonrechter.
3.3
De kantonrechter heeft aangenomen dat de verschuldigde management fee voor werkzaamheden in februari 2019 € 3.500,- bedroeg en aannemelijk geacht dat Men-O zich heeft vergist door voor die maand (aanvankelijk) € 2.000,- te factureren. Grief I komt op tegen dit oordeel. Volgens Innercore zijn partijen overeengekomen dat de management fee van
Men-O met ingang van februari 2019 werd verlaagd tot € 2.000,-.
3.4
Deze grief slaagt. Begin januari 2019 heeft [X] [Y] verzocht de maandelijkse management fee van Men-O te verlagen en heeft [Y] zich daartoe in beginsel bereid verklaard. Eind januari 2019 heeft [X] laten weten zich terug te trekken. Men-O heeft (daarna) in februari 2019 werkzaamheden voor Innercore verricht, maar heeft daarvoor niet meteen aan het einde van februari 2019 gefactureerd. In de e-mail van 11 maart 2019 heeft [Y] (namens Men-O) geschreven dat hij voorstelt de management fee te verlagen tot € 2.000,-. Weliswaar vermeldt de e-mail dat Men-O de werkzaamheden “nu” beperkt, geen initiatieven “meer” ontplooit en de vrijkomende tijd “ga[at]” gebruiken, hetgeen op de toekomst lijkt te zijn gericht, maar daar staat tegenover dat [Y] (namens Men-O) op dezelfde dag, 11 maart 2019, voor de werkzaamheden over februari 2019 € 2.000,- aan Innercore heeft gefactureerd. Uit deze e-mail en deze factuur, in samenhang beschouwd, mocht Innercore redelijkerwijs afleiden dat Men-O het aanbod deed om de maandelijkse vergoeding te verlagen tot € 2.000,- en dat dit aanbod ook zag op de vergoeding voor de werkzaamheden die in februari 2019 reeds waren verricht, ook al vermeldt de e-mail niet uitdrukkelijk dat de verlaging ook daarvoor geldt. Op 11 maart 2019 waren de werkzaamheden van februari 2019 uiteraard al verricht, maar er was nog niet voor gefactureerd. In zoverre is geen sprake van terugwerkende kracht.
Vervolgens heeft Men-O als bestuurder van Innercore namens laatstgenoemde het gefactureerde bedrag van € 2.000,- betaald. Hierin ligt een aanvaarding door Innercore besloten. Het lag ook voor de hand dat Innercore het aanbod zou aanvaarden, want verlaging van de vergoeding was in haar belang. Men-O heeft in de periode tot haar ontslag op 1 mei 2019 niet aan Innercore bericht dat de factuur van 11 maart 2019 op een vergissing berustte. Innercore behoefde dat redelijkerwijs niet te begrijpen. Ook uit de (onjuist gedateerde) factuur van 2 mei 2019 behoefde Innercore redelijkerwijs niet af te leiden dat Men-O een vergissing had gemaakt met betrekking tot de ingangsdatum van de aangeboden verlaging, want die factuur maakt geen onderscheid tussen de maanden februari, maart en april en gaat ervan uit dat de management fee in het geheel niet is verlaagd (een standpunt dat Men-O thans niet meer inneemt, althans niet voldoende duidelijk). Deze gang van zaken leidt tot de conclusie dat bindend tussen Men-O en Innercore is overeengekomen dat de management fee voor de werkzaamheden in februari 2019 € 2.000,- bedraagt, althans dat Innercore dat redelijkerwijs mocht begrijpen.
Niet van doorslaggevend belang is dat [X] niet op de e-mail van 11 maart 2019 heeft gereageerd. De aanvaarding van het aanbod door Innercore ligt niet besloten in het stilzwijgen van [X] , die Innercore niet kon vertegenwoordigen, maar in de betaling die Men-O, die Innercore als haar bestuurder wel kon vertegenwoordigen, namens Innercore heeft gedaan. Overigens mocht Men-O uit het stilzwijgen van [X] redelijkerwijs niet afleiden dat [X] zich verzette tegen de aangeboden, aanvaarde en uitgevoerde verlaging van de management fee. Hooguit wenste hij een verdere verlaging.
In het midden kan blijven in hoeverre de omvang van de werkzaamheden van Men-O voor Innercore in februari 2019 in werkelijkheid al was verminderd.
3.5
Gelet op de samenhang tussen de e-mail van 11 maart 2019 en de factuur van die datum, acht het hof niet aannemelijk dat de factuur op een vergissing berust. In elk geval is de gestelde vergissing niet gecorrigeerd vóór het ontslag van Men-O als bestuurder van Innercore. Daarna mocht Innercore (dat wil zeggen: degene(n) die haar toen vertegenwoordigde(n)) Men-O houden aan de overeenkomst zoals zij die redelijkerwijs mocht begrijpen, dus inhoudende dat de management fee voor de werkzaamheden in februari 2019 € 2.000,- bedraagt, ook indien de factuur van 11 maart 2019 op een vergissing berust.
3.6
Met grief II betoogt Innercore dat de kantonrechter ten onrechte heeft overwogen dat Innercore na verrekening geen vordering meer heeft op Men-O (en derhalve geen schade heeft geleden).
3.7
In mei en juni 2019 heeft Men-O geldbedragen ontvangen van Emubands. Zij heeft niet betwist dat deze bedragen toekomen aan Innercore. Men-O is daarom de van Emubands ontvangen bedragen aan Innercore verschuldigd, behalve voor zover zij die terecht heeft verrekend.
3.8
De vordering die Men-O op 7 mei 2019 op Innercore had, bedraagt:
Management fee april 2019 € 2.000,00
Onkosten/kilometers € 461,65
------------- +
Totaal excl. BTW € 2.461,65
21% BTW € 516,95
------------- +
€ 2.978,60
Dit bedrag mocht zij bij wijze van verrekening verhalen op het op 7 mei 2019 van Emubands ontvangen bedrag van € 6.540,94. Zij had toen immers als afdwingbare prestaties de betaling van de management fee en de onkostenvergoeding te vorderen. Die prestaties beantwoordden aan haar schuld tot doorbetaling van de van Emubands ontvangen bedragen.
3.9
Op het saldo van (€ 6.540,94 minus € 2.978,60) € 3.562,34 had Men-O echter geen recht. Dit bedrag was Men-O vanaf 7 mei 2019 aan Innercore verschuldigd. Wettelijke rente over dat bedrag ging op die datum lopen. Een ingebrekestelling was voor het gaan lopen van de wettelijke rente niet vereist, nu de verbintenis van Men-O strekt tot schadevergoeding (zie artikel 6:83 onder b BW). Op 5 juni 2019 en 24 juni 2019 heeft Men-O respectievelijk € 924,19 en € 948,84 ontvangen van Emubands. Deze bedragen werd zij eveneens aan Innercore verschuldigd, met wettelijke rente vanaf die data.
Men-O heeft op 9 augustus 2019 een bedrag van € 3.630,- overgemaakt naar Innercore. Op die datum had Innercore recht op wettelijke rente over € 3.562,34 vanaf 7 mei 2019 tot 9 augustus 2019, over € 924,19 vanaf 5 juni 2019 tot 9 augustus 2019 en over € 948,84 vanaf 24 juni 2019 tot 9 augustus 2019. Dat is in totaal een bedrag van € 24,32 aan wettelijke rente.
Het op 9 augustus 2019 in totaal verschuldigde bedrag is dus:
Saldo per 7 mei 2019 € 3.562,34
Ontvangen van Emubands op 5 juni 2019 924,19
Ontvangen van Emubands op 24 juni 2019 948,84
Wettelijke rente tot 9 augustus 2019 24,32
------------- +
Totaal € 5.459,69
Na aftrek van het op 9 augustus 2019 betaalde bedrag van € 3.630,- resteert € 1.829,69. Dat bedrag is toewijsbaar, met wettelijke rente vanaf 9 augustus 2019. Grief II slaagt dus gedeeltelijk.
3.1
De vordering van Innercore is gedeeltelijk toewijsbaar. Gelet op deze uitkomst zijn partijen over en weer op enige punten in het ongelijk gesteld, zodat de proceskosten in beide instanties aldus zullen worden gecompenseerd dat iedere partij de eigen kosten draagt. Grief III, die ziet op de proceskostenveroordeling, slaagt ook gedeeltelijk.

4.Beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt Men-O tot betaling aan Innercore van € 1.829,69, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 9 augustus 2019 tot aan de dag van de voldoening;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde;
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten in beide instanties draagt.
Dit arrest is gewezen door mrs. G.C.C. Lewin, A.P. Wessels en L. Alwin en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 7 september 2021.