ECLI:NL:GHAMS:2021:2783

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 september 2021
Publicatiedatum
27 september 2021
Zaaknummer
23-000285-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor betrokkenheid bij een verboden demonstratie tegen Coronamaatregelen op het Museumplein te Amsterdam

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 27 september 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was betrokken bij een verboden demonstratie op het Museumplein op 24 januari 2021, waar hij openlijk geweld heeft gepleegd tegen de politie en niet heeft voldaan aan een noodbevel van de burgemeester. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen en goederen, en aan het opzettelijk niet voldoen aan een ambtelijk bevel. De verdachte werd eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 weken, waarvan 3 weken voorwaardelijk, en een taakstraf van 40 uren. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal een zwaardere straf geëist, maar het hof heeft uiteindelijk een gevangenisstraf van 8 weken opgelegd, waarvan 6 weken voorwaardelijk met bijzondere voorwaarden, en een taakstraf van 60 uren. Het hof heeft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd in overweging genomen, evenals de impact van de coronamaatregelen op de samenleving. De verdachte moet zich gedurende de proeftijd melden bij de reclassering en onder behandeling blijven van een zorgverlener. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000285-21
datum uitspraak: 27 september 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 1 februari 2021 in de strafzaak onder parketnummer 13-022294-21 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1994,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 30 april 2021 en 13 september 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij, op een of meer tijdstip(pen) of omstreeks 24 januari 2021 te Amsterdam, op of aan de openbare weg(en), het Museumplein en/of het Concertgebouwplein, in elk geval op of aan de/een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen personen en/of goederen, welk geweld bestond uit het meermalen, althans eenmaal, (vanuit een (grote) groep) maken van (een) armgeb(a)r(en) en/of opsteken van de middelvinger in de richting van één of meerdere politieagent(en) en/of, aanvallen/uitdagen van en/of indringen op/tegen één of meer politieagent(en) (die in linie stonden) en/of, (met kracht) duwen en/of slaan en/of stompen en/of trappen tegen/op/in de richting van het hoofd en/of lichaam en/of helm en/of schild van (een) politieambtena(a)r(en) en/of, (met kracht) slaan en/of trappen tegen/op/in de richting van (een) politievoertuig(en) en/of politiepaard(en) en/of politiehond(en) en/of, (met kracht) slaan en/of trappen en/of duwen en/of trekken tegen en/of aan straatmeubilair en/of, (telkens) (met kracht), naar, althans in de richting van één of meer politieagent(en) en/of politievoertuig(en) en/of politiepaard(en) en/of politiehond(en), gooien van/met (een) ste(e)n(en), althans op (een) ste(e)n(en) gelijkend voorwerp(en) en/of, (een) (de(e)l(en) van) stoeptegel(s) en/of straatste(e)n(en) en/of, (een) stalen voorwerp(en) en/of, (een) reclame- en/of verkeersbord(en) en/of, (een) fiets(en) en/of, (een) fles(sen) en/of, (zwaar) vuurwerk en/of, een bouwhek blok en/of, (een) voorwerp(en);
2.
hij, op of omstreeks 24 januari 2021 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, althans alleen, opzettelijk niet heeft voldaan aan een opdracht krachtens artikel 175 gemeentewet, te weten een (nood)bevel van de Burgemeester, in elk geval krachtens wettelijk voorschrift, gegeven door of namens de Burgemeester van Amsterdam (zijnde een ambtenaar met uitoefening van enig toezicht belast), immers heeft hij, verdachte, zich toen en aldaar niet (op eerste vordering) verwijderd van het Museumplein en/of de omgeving van het Museumplein, (te weten onder andere de van Baerlestraat en/of de Paulus Potterstraat) nadat dit was gevorderd door de politie, terwijl voornoemde opdracht inhield dat hij, verdachte, zich moest verwijderen van het Museumplein en/of haar omgeving.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 24 januari 2021 te Amsterdam, op of aan de openbare weg(en), het Museumplein en/of het Concertgebouwplein, in elk geval op of aan de/een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen personen en goederen, welk geweld bestond uit het vanuit een (grote) groep slaan, stompen en trappen tegen politieambtenaren en (met kracht) slaan en trappen tegen politievoertuigen, politiepaarden en politiehonden en (met kracht) slaan, trappen van politieagenten, politievoertuigen, politiepaarden en politiehonden, gooien van/met stenen, stoeptegels, straatstenen, een fles, (zwaar) vuurwerk en voorwerpen;
2.
hij op 24 januari 2021 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk niet heeft voldaan aan een opdracht krachtens artikel 175 gemeentewet, te weten een noodbevel van de Burgemeester van Amsterdam (zijnde een ambtenaar met uitoefening van enig toezicht belast), immers heeft hij, verdachte, zich toen en aldaar niet verwijderd van het Museumplein en/of de omgeving van het Museumplein, nadat dit was gevorderd door de politie, terwijl voornoemde opdracht inhield dat hij, verdachte, zich moest verwijderen van het Museumplein en haar omgeving.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen en goederen.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk niet voldoen aan een bevel of een vordering, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straffen

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 weken met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht waarvan 3 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, waarbij als bijzondere voorwaarde is gesteld dat op het moment dat er een fonds wordt opgericht ter vergoeding van schade aan gedupeerden/de gemeente Amsterdam, de veroordeelde een geldbedrag van € 500,- (vijfhonderd euro) moet betalen, ten behoeve van het herstel van (vernield of beschadigd) straatmeubilair en/of wegdek en/of politievoertuigen. Daarnaast is een taakstraf voor de duur van 40 uren subsidiair 20 dagen hechtenis opgelegd.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 weken met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht waarvan 6 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, onder oplegging van de in het reclasseringsrapport vermelde bijzondere voorwaarden, naast een taakstraf voor de duur van 60 uren subsidiair 30 dagen hechtenis, dit gelet op de context en de ernst van de strafbare feiten die behoren tot een buitencategorie van feiten waarvoor een steviger signaal noodzakelijk is.
De raadsman heeft verzocht wat betreft de strafoplegging aan te sluiten bij het vonnis van de politierechter, onder maximering van de (aan de voorwaarden verbonden) proeftijd tot 1 jaar. Voorts is verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met het psychosociaal functioneren van de verdachte en met het feit dat een taakstraf ook consequenties heeft in financieel opzicht, nu de verdachte in die tijd minder kan werken.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De samenleving heeft reeds geruime tijd te kampen met (de gevolgen van) het Covid-19 virus. In dat kader is door de regering een aantal ingrijpende maatregelen genomen, ter voorkoming van (verdere) verspreiding van het virus, maar ook ter ontlasting van ziekenhuizen. Bij een deel van de bevolking bestaat over deze maatregelen onvrede. Deze onvrede wordt op diverse wijzen geuit. De wijze waarop een menigte van enkele honderden personen, waaronder de verdachte, op 24 januari 2021 haar onvrede heeft geuit, gaat evenwel alle perken te buiten, in het bijzonder doordat er door de menigte bij het vrijmaken van het Museumplein veel geweld tegen de politie werd uitgeoefend en die menigte, toen deze door de politie tot de Van Baerlestraat en het Concertgebouwplein was verdreven, nog steeds zeer agressief bleef naar de politie, nog daargelaten dat niet een ieder die zich die dag op het Museumplein en omgeving bevond, daadwerkelijk om die reden – onvrede over de getroffen maatregelen – ter plaatse was.
Het hof betrekt in haar afweging mede dat het Museumplein reeds een week eerder, op 17 januari 2021, schouwspel is geweest van hevige rellen en dat op voorhand was bericht dat een demonstratie aldaar op 24 januari 2021 niet was toegestaan. Dit heeft de verdachte er evenwel niet van weerhouden toch naar het Museumplein (en omgeving) te komen en daar – het noodbevel negerend – te blijven en met een fles naar de politie te gooien.
Op grond van de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) wordt als uitgangspunt voor openlijke geweldpleging tegen personen een taakstraf voor de duur van 120 uren gehanteerd, welke straf bij geweld tegen de politie kan worden verdubbeld. Het hof is van oordeel dat dit oriëntatiepunt in de hiervoor geschetste omstandigheden, waarbij een grote menige zich met geweld en agressie tegen de politie keert, geen recht doet aan die omstandigheden. Voor de strafmaat voor het niet voldoen aan een ambtelijk bevel heeft het LOVS geen oriëntatiepunt opgesteld.
Alles afwegend is het hof van oordeel dat – gelet op de aard en de ernst van de gepleegde feiten en het door de verdachte zelf toegepaste geweld – niet kan worden volstaan met het opleggen van een taakstraf. Oplegging van een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf is noodzakelijk vanuit het oogpunt van normhandhaving en ter vergelding van de door de verdachte begane delicten. De aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten zijn dusdanig dat een vergelding ten aanzien van deze delicten middels een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden is.
Om de verdachte ervan te weerhouden in herhaling te vallen, zal het hof een deel van de op te leggen gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm opleggen met een proeftijd van 2 jaar en daarnaast bijzondere voorwaarden opleggen. Het hof ziet geen reden de aan de voorwaarden verbonden proeftijd te maximeren op 1 jaar, temeer nu de verdachte zelf ter terechtzitting heeft aangegeven baat te hebben bij de reeds opgelegde voorwaarden. Rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zal het hof de verdachte, in plaats van een langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf, daarnaast ook een taakstraf opleggen.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf en een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 57, 141 en 184 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) weken.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
6 (zes) weken, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen
bijzondere voorwaardenniet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
- dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd op afspraken meldt bij Reclassering Nederland te [plaats], zo vaak en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd onder behandeling stelt van het FACT van Fivoor of een soortgelijke zorgverlener, op de tijden en plaatsen als door of namens Reclassering Nederland vast te stellen, teneinde de huidige behandeling voort te zetten. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als Reclassering Nederland nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. N.A. Schimmel, mr. M. Senden en mr. M.R. Cox, in tegenwoordigheid van mr. M. Boelens, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 27 september 2021.
Mrs. M. Senden, M.R. Cox en M. Boelens zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.