ECLI:NL:GHAMS:2021:2719

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 september 2021
Publicatiedatum
13 september 2021
Zaaknummer
200.289.081/01 GDW
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht tegen gerechtsdeurwaarder over onnodige beslaglegging op onroerende zaak

In deze zaak heeft klaagster een klacht ingediend tegen een gerechtsdeurwaarder wegens onterecht beslag op haar onroerende zaak. Klaagster was eerder veroordeeld tot betaling van een geldbedrag aan de Vereniging van Eigenaars (VvE) en er was al beslag gelegd onder de belastingdienst en het UWV. Klaagster betoogde dat het beslag op haar onroerende zaak onnodig was, omdat het volledige bedrag al gedekt was door de eerder gelegde beslagen. De gerechtsdeurwaarder heeft in hoger beroep de beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders aangevochten, die de klacht deels gegrond had verklaard en een berisping had opgelegd. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de kosten die klaagster heeft moeten maken door de beslaglegging. Het hof oordeelde dat de gerechtsdeurwaarder niet de terughoudendheid heeft betracht die van hem verwacht mocht worden, en verklaarde het klachtonderdeel over de onnodige beslaglegging gegrond. De maatregel van berisping werd omgezet in een waarschuwing, en het hof bevestigde de beslissing van de kamer voor het overige. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd in hoger beroep.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.289.081/01 GDW
nummer eerste aanleg : C/13/670352 / DW RK 19/407
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 21 september 2021
inzake
[gerechtsdeurwaarder],
gerechtsdeurwaarder te [plaats] ,
appellant,
gemachtigde: [gemachtigde] ,
tegen
[klaagster],
wonend te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
geïntimeerde.
Partijen worden hierna de gerechtsdeurwaarder en klaagster genoemd.

1.De zaak in het kort

Klaagster is bij vonnis veroordeeld tot betaling van een geldbedrag aan de Vereniging van Eigenaars waarvan zij lid is, welk vonnis aan klaagster is betekend. Vervolgens is op één dag zowel onder de belastingdienst als onder het UWV executoriaal derdenbeslag gelegd ten laste van klaagster. Enkele weken later is beslag gelegd op een onroerende zaak van klaagster, met daarbij de aanzegging dat die zou worden geveild bij niet-voldoening van de vordering. Klaagster verwijt de gerechtsdeurwaarder met name dat hij onnodig beslag heeft gelegd op de onroerende zaak, omdat het volledige bedrag reeds werd gedekt door het derdenbeslag onder het UWV en de fiscus.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
De gerechtsdeurwaarder heeft op 22 januari 2021 een beroepschrift - met bijlagen - bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam (hierna: de kamer) van 24 december 2020 (ECLI:NL:TGDKG:2020:78). Klaagster heeft op 15 maart 2021 een verweerschrift - met bijlagen - bij het hof ingediend.
2.2.
Het hof heeft van de kamer de stukken van de eerste aanleg ontvangen.
2.3.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 24 juni 2021. De gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder en klaagster zijn verschenen en hebben het woord gevoerd.

3.Feiten

Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat, aangevuld met andere onomstreden feiten.
Het gaat in deze zaak om het volgende.
3.1.
Klaagster is eigenaar van een appartementsrecht. Op 1 mei 2019 heeft de kantonrechter te Den Haag klaagster veroordeeld tot betaling aan de Vereniging van Eigenaars van het appartementencomplex (hierna te noemen: de VvE) van achterstallige bijdragen in de servicekosten over de periode april 2018 tot en met februari 2019. De hoofdsom bedroeg volgens het vonnis € 1.108,03. Het vonnis is op 15 mei 2019 aan klaagster betekend door een aan de gerechtsdeurwaarder toegevoegd gerechtsdeurwaarder. Het totaal verschuldigde bedroeg toen € 2.104,09.
3.2.
Op 11 april 2019 (dus vóór het vonnis van de kantonrechter) heeft de beheerder van de VvE twee brieven aan klaagster gestuurd waaruit volgt dat zij over het jaar 2018 recht heeft op teruggave van stookkosten en waterkosten voor in totaal € 204,11.
3.3.
In reactie op de betekening van het vonnis op 15 mei 2019 heeft klaagster op 16 en 17 mei 2019 per e-mail aan de gerechtsdeurwaarder laten weten dat het bedrag dat wordt opgeëist in het exploot niet klopte. Zij verzocht om het exploot nietig te verklaren.
3.4.
Op 6 juni 2019 heeft een aan de gerechtsdeurwaarder toegevoegd gerechtsdeurwaarder ten laste van klaagster executoriaal derdenbeslag gelegd onder de belastingdienst. Deze toegevoegd gerechtsdeurwaarder heeft op dezelfde dag ook executoriaal derdenbeslag gelegd onder het UWV op de uitkering van klaagster. Beide derdenbeslagen zijn op 12 juni 2019 in één exploot overbetekend aan klaagster door een aan de gerechtsdeurwaarder toegevoegd gerechtsdeurwaarder.
3.5.
Op 18 juni 2019 heeft het gerechtsdeurwaarderskantoor aan klaagster een brief gestuurd waaruit volgt dat, op basis van de verklaring derdenbeslag, onder het UWV maandelijks een bedrag van € 99,79 (alsmede vakantiegeld, bonussen etc.) zou worden ingehouden.
3.6.
Op 27 juni 2019 heeft een aan het kantoor van de gerechtsdeurwaarder verbonden toegevoegd gerechtsdeurwaarder beslag gelegd op een andere aan klaagster toebehorende onroerende zaak. In het exploot is klaagster opnieuw bevel gedaan om aan de inhoud van het vonnis te voldoen en is haar aangezegd dat, indien zij in gebreke zou blijven daaraan te voldoen, de onroerende zaak zou worden verkocht ten overstaan van een nader aan te wijzen notaris. Dit beslag is op 1 juli 2019 door de gerechtsdeurwaarder aan klaagster overbetekend.
3.7.
Op 4 juli 2019 heeft het gerechtsdeurwaarderskantoor aan klaagster een brief gestuurd waaruit volgt dat, op basis van de verklaring derdenbeslag, onder de belastingdienst maandelijks een bedrag van € 81,00 zou worden ingehouden.
3.8.
Op 5 juli 2019 heeft klaagster het gerechtsdeurwaarderskantoor per e-mail bericht dat zij niet erover was geïnformeerd dat op de onroerende zaak beslag zou worden gelegd. Ook schreef zij dat voor dit lage bedrag geen woningbeslag mag worden gelegd en vroeg zij met welke afbetalingsregeling het gerechtsdeurwaarderskantoor akkoord ging, zodat zij deze onder protest en met behoud van alle rechten en alle weren kon betalen.
3.9.
Op 10 juli 2019 heeft een medewerkster van het gerechtsdeurwaarderskantoor de gemachtigde van klaagster onder meer geïnformeerd dat de VvE niet akkoord ging met een betalingsregeling. Ook werd een opgave van de huidige vordering toegestuurd.
3.10.
Op 30 juli 2019 heeft klaagster - onder protest - een bedrag van € 542,34 overgemaakt aan het gerechtsdeurwaarderskantoor, met daarbij het verzoek om alle gelegde beslagen op te heffen, nu dit het bedrag was waarop de VvE volgens klaagster recht had. Op 31 juli 2019 heeft een medewerkster van het gerechtsdeurwaarderskantoor de ontvangst van het bedrag bevestigd en daarbij te kennen gegeven dat het bedrag in mindering was gebracht op de vordering, maar dat daarmee het totaal verschuldigde niet volledig was voldaan. Ook liet zij klaagster weten dat de beslagen zouden worden opgeheven zodra het gehele bedrag was geïncasseerd.
3.11.
Op 7 augustus 2019 heeft een medewerker van het advocatenkantoor van de VvE de gemachtigde van klaagster geïnformeerd dat de vordering nog niet volledig was voldaan. Met betrekking tot de ingezette executoriale verkoop van de onroerende zaak scheef hij onder meer: “
(…) Nu gebleken is dat uw cliënte de vordering niet volledig heeft ingelost en daarnaast nog immer de lopende betalingsverplichtingen aan de VvE niet voldoet, zet de notaris de executie-opdracht verder voort.
3.12.
De geplande veiling van de onroerende zaak in september 2019 heeft geen doorgang gevonden.
3.13.
In mei 2020 is de vordering volledig voldaan, werden de beslagen opgeheven en is het dossier gesloten.

4.Standpunt van klaagster

De klacht van klaagster was in eerste aanleg behalve tegen de gerechtsdeurwaarder ook gericht tegen een aan de gerechtsdeurwaarder toegevoegd gerechtsdeurwaarder. Klaagster verwijt de gerechtsdeurwaarder - kort samengevat - het volgende.
a. De hoofdsom in het vonnis is niet juist. De VvE heeft klaagster op 11 april 2019 laten weten dat zij een bedrag geretourneerd zou krijgen. Klaagster heeft een bedrag aan de gerechtsdeurwaarder betaald ter hoogte van het door de VvE zelf vastgestelde bedrag.
b. De gerechtsdeurwaarder dreigt onnodig door drie beslagen te leggen. Omdat het volledige bedrag wordt gedekt door het loonbeslag en het beslag op de fiscus is het beslag op de onroerende zaak onnodig, voor dit soort lage bedragen mag de gerechtsdeurwaarder geen woning ter veiling te koop aanbieden. De gerechtsdeurwaarder heeft de drie gelegde beslagen gehandhaafd, hierdoor zijn onnodig kosten gemaakt die voor klaagsters rekening komen.
c. Op een teruggave van de fiscus mag geen beslag worden gelegd.
d. Ingevolge de bepalingen in artikel 65 en 66 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) had het betekeningsexploot nietig moeten worden verklaard wegens een gebrek in het exploot, omdat de hoofdsom in het vonnis onjuist is.

5.Beoordeling

5.1.
De kamer heeft in de bestreden beslissing geoordeeld dat de klacht (uitsluitend) zag op handelen van de gerechtsdeurwaarder en dat enig klachtwaardig handelen van de toegevoegd gerechtsdeurwaarder niet is gesteld noch gebleken, zodat de beoordeling van de kamer verder alleen betrekking heeft gehad op de gerechtsdeurwaarder. Vervolgens heeft de kamer de klacht van klaagster tegen de gerechtsdeurwaarder gegrond verklaard voor zover het betreft klachtonderdeel b en voor het overige ongegrond verklaard. De kamer heeft de gerechtsdeurwaarder de maatregel van berisping opgelegd. Voorts heeft de kamer de gerechtsdeurwaarder veroordeeld tot betaling aan klaagster van een bedrag van € 50,- voor de kosten van klaagster en een bedrag van € 50,- aan griffierecht, alsmede tot betaling van € 1.500,- aan de kamer in verband met de kosten van de behandeling van de zaak, nadat de uitspraak onherroepelijk is geworden.
5.2.
Klaagster is niet in beroep gekomen van de beslissing van de kamer. Alleen de gerechtsdeurwaarder heeft hoger beroep ingesteld, de toegevoegd gerechtsdeurwaarder niet. Dat betekent dat bij het hof uitsluitend de beslissing ten aanzien van de gerechtsdeurwaarder ter beoordeling voorligt.
Klachtonderdeel a (onjuiste hoofdsom in vonnis)
5.3.
Het hof ziet met betrekking tot dit klachtonderdeel geen aanleiding anders te oordelen dan de kamer heeft gedaan. Dit betekent dat klaagsters stelling dat de hoofdsom in het vonnis onjuist is, niet kan worden beoordeeld aangezien het tuchtrecht daarvoor niet de geëigende weg is. Het hof acht dit klachtonderdeel daarom, evenals de kamer, ongegrond.
Klachtonderdeel b (onnodige beslaglegging)
5.4.
De gerechtsdeurwaarder heeft aangevoerd dat uit artikel 5:122 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW) de noodzaak voortvloeide om de vordering van de VvE binnen twee jaar (en dus vóór 31 december 2019) voldaan te krijgen. Er was dus, anders dan de kamer heeft geoordeeld, wél een wettelijke grondslag voor deze termijn. De vordering zou vanaf eind juni 2019 in dertien maanden zijn afgelost. Nu de twee reeds gelegde beslagen onder de fiscus en het UWV niet zouden leiden tot het incasseren van het volledige bedrag binnen de door artikel 5:122 lid 3 BW gestelde termijn en vanwege de weigerachtige houding van klaagster, besloot de VvE om tevens opdracht te geven beslag te leggen op de (andere) onroerende zaak van klaagster. Deze toelichting was voldoende om tot beslaglegging over te gaan, aldus de gerechtsdeurwaarder.
Klaagster heeft hiertegen ingebracht dat artikel 5:122 lid 3 BW niet op haar situatie van toepassing is, nu zij geen
vroegereappartementseigenaar is. Bovendien zou volgens haar - met het beslag onder de fiscus en het UWV - het volledige bedrag binnen een jaar geïncasseerd kunnen zijn, rekening houdend met een bedrag van € 850,- dat in mei 2020 extra zou worden ingehouden. Er is dus volgens haar onnodig ook nog beslag gelegd op de onroerende zaak.
5.5.
Het hof stelt voorop dat een schuldenaar op grond van artikel 3:276 BW met zijn hele vermogen instaat voor betaling van de vordering. Het staat de gerechtsdeurwaarder op grond van artikel 435 Rv vrij beslag te leggen op alle voor beslag vatbare goederen. Hieruit volgt dat het een gerechtsdeurwaarder in beginsel is toegestaan om ter inning van een vordering ten laste van een schuldenaar meer beslagen te leggen. Dit betekent echter niet dat er geen beperkingen zijn aan het leggen van beslag. De gerechtsdeurwaarder dient zich terughoudend op te stellen ten aanzien van het leggen van meer beslagen, aangezien dit extra kosten voor een schuldenaar met zich meebrengt. Deze verplichting volgt ook uit de voor de gerechtsdeurwaarder geldende gedragsregels. Voor het leggen van meer beslagen tegelijkertijd zal daarom een goede reden moeten bestaan, wat van geval tot geval dient te worden beoordeeld.
5.6.
In dit geval heeft de gerechtsdeurwaarder overleg gepleegd met zijn opdrachtgeefster, nadat hij de opdracht had gekregen tot het leggen van een aanvullend beslag op de (andere) onroerende zaak van klaagster. De VvE heeft hem gewezen op artikel 5:122 lid 3 BW en wenste daarom dat de vordering binnen zes maanden vanaf juni 2019 zou worden geïncasseerd.
Zoals de gerechtsdeurwaarder in hoger beroep heeft aangevoerd, zou de afwikkeling van deze zaak dertien maanden duren, gerekend vanaf juni 2019. Klaagster heeft daartegen aangevoerd dat dit zelfs korter zou zijn, omdat ook haar in mei 2020 uit te keren vakantiegeld onder het derdenbeslag bij het UWV zou vallen (feitelijk is deze zaak later ook in mei 2020 afgewikkeld, omdat op dat moment al het verschuldigde werd voldaan).
5.7.
Uit artikel 5:122 lid 3 BW volgt dat het enige voordeel van de VvE erin was gelegen dat zij tot en met 31 december 2019 de door klaagster aan de VvE verschuldigde bijdragen ook nog aan een eventuele koper van het desbetreffende appartement in rekening zou mogen brengen. Dat beperkte voordeel zou in dat geval slechts gelden voor het na 1 januari 2020 nog bestaande restant van de bijdragen en niet voor de proces- en executiekosten die inmiddels al waren gemaakt.
Tegenover het (potentiële) voordeel voor de VvE van een tweede aansprakelijke voor een deel van de totale vordering stond het nadeel van het maken van relatief hoge kosten ten laste van klaagster voor het leggen en afwikkelen van een beslag op een onroerende zaak. Uit het dossier blijkt dat die kosten ongeveer € 750,- bedroegen op een openstaand saldo van ongeveer € 1.900,-.
5.8.
Tegen deze achtergrond heeft de gerechtsdeurwaarder bij het uitvoeren van de aanvullende opdracht van de VvE niet de terughoudendheid betracht die van hem had mogen worden verwacht. Evenals de kamer is het hof daarom van oordeel dat dit klachtonderdeel gegrond is.
Bij dit oordeel betrekt het hof het feit dat de gerechtsdeurwaarder ook al op zowel de uitkering als op de voorlopige teruggaaf beslag had gelegd. Dat mag een weloverwogen keuze zijn geweest, zoals de gerechtsdeurwaarder ter zitting heeft verklaard, maar ook dit leidt tot kosten voor klaagster die onnodig zijn. Bij één beslag had de gerechtsdeurwaarder immers de niet beslagen inkomsten op de beslagvrije voet in mindering kunnen brengen, waardoor hij voor de VvE hetzelfde bedrag zou incasseren.
Klachtonderdeel c (geen beslag op teruggave fiscus)
5.9.
Uit artikel 475c lid 1 onder b (oud) Rv volgt dat op een vordering tot periodieke betaling van een voorlopige teruggaaf beslag mag worden gelegd (al is daar een beslagvrije voet aan verbonden). De stelling van klaagster is daarom onjuist, zodat het hof dit klachtonderdeel ongegrond acht, net als de kamer.
Klachtonderdeel d (nietig exploot)
5.10.
De kamer heeft geoordeeld dat klaagsters stelling onjuist is, omdat een eventueel onjuist bedrag in een vonnis geen gebrek is op grond waarvan een exploot nietig kan worden verklaard. Het hof is daarom, evenals de kamer, van oordeel dat ook klachtonderdeel d ongegrond is.
Conclusie en maatregel
5.11.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat het hof, evenals de kamer, van oordeel is dat de klacht tegen de gerechtsdeurwaarder gegrond is voor zover het betreft klachtonderdeel b en ongegrond voor het overige. De VvE is in dit geval - om haar moverende redenen - niet akkoord gegaan met het verzoek van klaagster om een betalingsregeling te treffen voor de openstaande vordering. Doordat beslag op de uitkering en de voorlopige teruggaaf voor de VvE de enige verhaalsmogelijkheid was, creëerde klaagster feitelijk wel een dergelijke regeling. Daarom kan het hof begrijpen dat de VvE de gerechtsdeurwaarder heeft verzocht om beslag te leggen op de (andere) onroerende zaak van klaagster. Ook heeft de gerechtsdeurwaarder overleg gepleegd met zijn opdrachtgeefster, zodat hij dit beslag niet voetstoots heeft gelegd. In aanmerking nemende deze omstandigheden van het geval en de ernst van het tuchtrechtelijk laakbaar handelen acht het hof de maatregel van waarschuwing, dus een lichtere maatregel dan de kamer heeft opgelegd, passend en geboden. Gezien het voorgaande zal het hof de beslissing van de kamer bevestigen, met uitzondering van de maatregel.
Kostenveroordeling
5.12.
Per 1 januari 2021 is de Richtlijn kostenveroordeling notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer Gerechtshof Amsterdam 2021 (Staatscourant 2020, nr. 67513) in werking getreden.
5.13.
Ingevolge het bepaalde in artikel 43a lid 1 van de Gerechtsdeurwaarderswet (hierna te noemen: Gdw) in verbinding met artikel 47 Gdw en voormelde richtlijn kan het hof de gerechtsdeurwaarder veroordelen in de kosten van klaagster en (een deel van) de kosten van de behandeling van de zaak bij het hof, indien de klacht (gedeeltelijk) gegrond wordt verklaard en een maatregel wordt opgelegd.
5.14.
Op grond van voormelde richtlijn is het uitgangspunt dat een kostenveroordeling wordt opgelegd, tenzij bijzondere omstandigheden reden geven om dat niet te doen. Dat betekent dat als aan de wettelijke voorwaarde is voldaan dat de klacht (gedeeltelijk) gegrond is en aan de gerechtsdeurwaarder een maatregel is opgelegd, het hof in beginsel een kostenveroordeling oplegt, ook als klaagster daar niet om heeft gevraagd (dus ook ambtshalve). Het hof kan echter uit eigen beweging en/of op verzoek van de gerechtsdeurwaarder afzien van een kostenveroordeling of een lagere kostenveroordeling opleggen als bijzondere omstandigheden daartoe aanleiding geven.
5.15.
Dergelijke bijzondere omstandigheden doen zich in deze zaak voor. Het hoger beroep van de gerechtsdeurwaarder leidt immers tot oplegging van een minder zware maatregel, zodat het niet billijk zou zijn dat de gerechtsdeurwaarder in hoger beroep de kosten van klaagster en de kosten van de klachtbehandeling in hoger beroep zou moeten vergoeden.

6.Beslissing

Het hof:
- vernietigt de bestreden beslissing waar het betreft de opgelegde maatregel;
en, in zoverre opnieuw beslissende:
- legt de gerechtsdeurwaarder de maatregel van waarschuwing op;
- bevestigt de bestreden beslissing voor het overige.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.C.W. Rang, L.J. Saarloos en A.W. Jongbloed en in het openbaar uitgesproken op 21 september 2021 door de rolraadsheer.