ECLI:NL:GHAMS:2021:2713

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 augustus 2021
Publicatiedatum
9 september 2021
Zaaknummer
200.292.798/01 en 200.292.969/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de uithuisplaatsing van een minderjarige in het belang van de verzorging en opvoeding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 24 augustus 2021 uitspraak gedaan over de verlenging van de uithuisplaatsing van de minderjarige [de minderjarige]. De vader en moeder van [de minderjarige] hebben beiden in hoger beroep beroep aangetekend tegen de beschikking van de kinderrechter, die de uithuisplaatsing had verlengd. De vader heeft zijn verzoek gewijzigd en steunt nu de moeder in haar verzoek om de uithuisplaatsing te beëindigen, terwijl de GI (Gecertificeerde Instelling) de verlenging van de uithuisplaatsing verdedigt. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig overwogen, waaronder de ontwikkeling van [de minderjarige] in het pleeggezin en de zorgen over de opvoedcapaciteiten van de ouders. Het hof concludeert dat de huidige situatie, waarin [de minderjarige] goed functioneert, niet verstoord mag worden en dat de verlenging van de uithuisplaatsing noodzakelijk is voor haar welzijn. De verzoeken van de ouders om de uithuisplaatsing te beëindigen zijn afgewezen, en het hof heeft de beschikking van de kinderrechter bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummers: 200.292.798/01 en 200.292.969/01
zaaknummer rechtbank: C/13/694118 / JE RK 20-1059
beschikking van de meervoudige kamer van 24 augustus 2021 inzake
in de zaak met zaaknummer 200.292.798/01 van:
[de vader] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. R.H. Wormhoudt te Ruinerwold,
en
de gecertificeerde instelling Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,
gevestigd te Utrecht, locatie Alkmaar,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de GI,
en in de zaak met zaaknummer 200.292.969/01 van:
[de moeder] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. J. Breeveld te Haarlem,
en
de gecertificeerde instelling het Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,
gevestigd te Utrecht, locatie Alkmaar,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de GI.
Als belanghebbenden in beide zaken zijn verder aangemerkt:
- de minderjarige [dochter] (hierna te noemen: [de minderjarige] );
- [pleegvader] en [pleegmoeder] (hierna te noemen: de pleegouders).
In zijn adviserende taak is in beide procedures gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag,
locatie Amsterdam,
hierna te noemen: de raad.

1. Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna te noemen: de kinderrechter) van 14 januari 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2 Het geding in hoger beroep

2.1
In de zaak met zaaknummer 200.292.798/01 is de vader op 12 april 2021 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking.
2.2
In de zaak met zaaknummer 200.292.969/01 is de moeder op 14 april 2021 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking.
2.3
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
in de zaak met zaaknummer 200.292.798/01:
- de brief van de zijde van de vader van 25 mei met bijlagen, ingekomen op dezelfde datum;
in de zaak met zaaknummer 200.292.969/01:
- een journaalbericht van de zijde van de moeder van 23 juni 2021 met bijlagen, ingekomen op 24 juni 2021;
- een journaalbericht van de zijde van de moeder van 24 juni 2021 met bijlage, ingekomen op 25 juni 2021;
in beide zaken:
- een brief van de zijde van GI van 17 juni 2021 met bijlagen, ingekomen op 23 juni 2021;
- een e-mailbericht van de GI van 2 juli 2021 met bijlage, ingekomen op dezelfde datum.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 5 juli 2021 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat. Voor de vader is de heer Al Othman opgetreden als tolk in de Arabische taal;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat. Voor de moeder is de heer Bouker opgetreden als tolk in de Arabische taal;
- de GI, vertegenwoordigd door de gezinsmanager;
- pleegzorg Levvel, vertegenwoordigd door mevrouw M.J. Michaelis;
- de raad vertegenwoordigd door mevrouw D.M. van Dijk.

3.De feiten

3.1
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader (hierna gezamenlijk te noemen: de ouders) is [de minderjarige] geboren [in] 2014.
De vader heeft [de minderjarige] erkend en de moeder oefent alleen het gezag uit over [de minderjarige] .
3.2
Bij beschikking van 9 mei 2018 is [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI, welke ondertoezichtstelling sindsdien telkens is verlengd, laatstelijk tot 9 augustus 2021. Tevens is een machtiging tot uithuisplaatsing verleend, welke machtiging nadien telkens is verlengd. Sinds mei 2018 woont [de minderjarige] in het huidige pleeggezin. Dit hof heeft de beschikking van de kinderrechter van 31 juli 2018 tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing bekrachtigd, evenals de beschikking van de kinderrechter ten aanzien van de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing van 30 juli 2019.
3.3
De ouders hebben ieder afzonderlijk van elkaar één keer in de twee weken gedurende één uur begeleide omgang met [de minderjarige] .

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, op dienovereenkomstig verzoek van de GI, de machtiging uithuisplaatsing van [de minderjarige] verlengd tot 9 augustus 2021.
4.2
De moeder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, en opnieuw rechtdoende het verzoek van de GI alsnog af te wijzen.
4.3
De vader verzoekt, na wijziging van zijn verzoek ter zitting in hoger beroep, naar het hof begrijpt, thans het inleidende verzoek van de GI alsnog af te wijzen, zodat [de minderjarige] weer bij haar moeder kan wonen.
4.4
De GI verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

In beide zaken:
5.1
Aan het hof ligt ter beoordeling voor de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in de periode van 28 januari 2021 tot 9 augustus 2021.
5.2
Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid. Ingevolge artikel 1:265c, tweede lid, BW kan de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling, de raad of het openbaar ministerie de duur telkens met ten hoogste een jaar verlengen.
5.3
De moeder kan zich niet verenigen met de bestreden beschikking en voert daartoe als volgt aan. Van meet af aan is niet serieus toegewerkt naar een terugplaatsing, hoewel er geen aanleiding was om dat niet te doen. Nooit is aangetoond dat de moeder over dusdanig slechte pedagogische vaardigheden beschikt dat terugplaatsing niet mogelijk zou kunnen zijn, eventueel met passende hulp. De moeder heeft altijd hulp geaccepteerd. In de eerste fase van de uithuisplaatsing is gestart met een traject voor de stimulering van de ontwikkeling van [de minderjarige] bij het Kabouterhuis, maar de moeder is volledig buiten deze behandeling gehouden.
De moeder stelt voorts dat er onjuiste conclusies zijn verbonden door de GI en Levvel aan de geobserveerde omgangsmomenten in het “Adviesverslag toekomstperspectief jeugdige voor [de minderjarige] ” van 5 januari 2021. Deze conclusies volgen niet uit de overwegend positieve observatieverslagen en zijn zelfs als tegenstrijdig aan te merken. Uit de liefdevolle omgangsmomenten en de verslagen uit het laatste onderzoek van Levvel blijkt dat de band tussen de moeder en dochter goed is en dat sprake is van hechting tussen de moeder en [de minderjarige] . Er blijkt ook uit dat de moeder corrigeert en pedagogisch inzicht heeft. Een verlenging van de ondertoezichtstelling en de benodigde hulp aan de moeder bij de opvoeding zou voldoende bescherming bieden aan de ontwikkeling van [de minderjarige] . De moeder betwist dat zij onvoldoende leerbaar is en zij heeft haar leerbaarheid juist laten zien tijdens de omgangsmomenten. De moeder stelt dat in strijd met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) is gehandeld, alsmede in strijd met het Internationale Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) en dat het belang van [de minderjarige] om door haar eigen moeder te worden opgevoed onvoldoende meegewogen is.
Daarnaast is de moeder van mening dat onvoldoende gevolg is gegeven aan de opdracht van de rechtbank bij beschikking van 16 september 2020 om de omgang tussen de moeder en [de minderjarige] uit te breiden, zodat de opvoedcapaciteiten van de moeder beter in beeld zouden komen. Ook is geen hulp of traject ingezet voor de moeder zelf, behalve een enkele aanwijzing na een omgangsmoment. Er zijn vier bezoeken van een uur geweest op het kantoor van Levvel en twee bezoeken van een uur buiten het kantoor. De moeder acht het onderzoek niet grondig en zorgvuldig uitgevoerd. Dat [de minderjarige] niet voldoende gehecht is aan de moeder is niet aangetoond met de enkele omgangsuurtjes. De moeder verzoekt daarom op grond van artikel 810a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) middels bijvoorbeeld een NIFP-onderzoek, te onderzoeken of de moeder weer zelf voor [de minderjarige] kan zorgen.
5.4
De vader heeft ter zitting in hoger beroep aangegeven dat hij de door hem aangevoerde grief dat [de minderjarige] bij hem thuisgeplaatst kan worden niet langer handhaaft. Hij acht het in het belang van [de minderjarige] dat zij bij haar moeder kan wonen en is van mening dat de moeder in staat is de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] op zich te nemen. Hij schaart zich achter het verzoek van de moeder tot afwijzing van het inleidende verzoek van de GI en tot nader onderzoek door een deskundige.
5.5
De GI is van mening dat de machtiging tot verlenging van de uithuisplaatsing op goede gronden is toegewezen. Om op korte termijn duidelijkheid te krijgen over het woonperspectief van [de minderjarige] , heeft de GI een brief met voorwaarden opgesteld waaraan de moeder dient te voldoen alvorens een thuisplaatsing realiseerbaar is. Levvel Hecht is ingezet om de hechting tussen de moeder en [de minderjarige] te onderzoeken en inzicht te krijgen in de sensitiviteit en responsiviteit van de moeder. Verder is de omgang uitgebreid. Voorheen had moeder één keer in de twee weken gedurende één uur omgang met haar dochter. De omgang is de afgelopen periode uitgebreid met een extra bezoekmoment in de tussenliggende weken. Tegelijkertijd is deze uitbreiding benut om aan de hand van een beoordelingsboog te onderzoeken of de thuisplaatsing in het belang van [de minderjarige] is. De GI is van mening dat [de minderjarige] op korte termijn duidelijkheid dient te krijgen over haar woonperspectief. Volgens de GI heeft [de minderjarige] meer nodig dan dat de ouders haar kunnen bieden. De diverse betrokkenen zien dat de intentie van de ouders goed is en dat zij het graag goed willen doen, maar dat is onvoldoende voor [de minderjarige] . [de minderjarige] is inmiddels zes jaar oud en verblijft sinds mei 2018 bij het huidige pleeggezin. [de minderjarige] heeft in haar eerste jaren een valse start gemaakt en had op verschillende gebieden een grote achterstand. Ondanks dat met de hulpverlening van onder andere het Kabouterhuis en de inzet van de pleegouders deze achterstand flink is ingehaald, zijn er nog steeds zorgen over het gedrag van [de minderjarige] en wordt gezien dat zij een stabiele en voorspelbare opvoedsituatie nodig heeft. De vooruitgang van de ouders verloopt in zeer kleine stappen bij de kleine taken en instructies, zoals het gebruiken van meer woorden en het weglaten van bepaalde uitspraken. Bij het innemen van de opvoedersrol en het aansluiten bij de behoeften van [de minderjarige] hebben de ouders continu veel sturing en herhaling nodig.
Enerzijds is volgens de GI geen sprake van een veilige hechting tussen [de minderjarige] en haar ouders en anderzijds kunnen de ouders onvoldoende tegemoetkomen aan haar ontwikkelingsbehoeften. Er zitten grote risico’s aan een thuisplaatsing, ook omdat de veilige hechting die [de minderjarige] heeft met haar pleeggezin hierdoor wordt verbroken en dat een negatieve invloed heeft op haar ontwikkeling. De kans op een mislukte thuisplaatsing is groot en daarmee niet in het belang van [de minderjarige] . [de minderjarige] krijgt in haar pleeggezin de stabiliteit en warmte die zij nodig heeft en groeit daar op in een opvoedingsklimaat waar zij zich positief kan ontwikkelen. Zij heeft in de afgelopen jaren een aanzienlijke ontwikkelingsachterstand ingehaald en het is van belang dat zij positieve stappen kan blijven zetten in dit proces, daar waar nog aandachtspunten liggen met betrekking tot haar sociaalemotionele ontwikkeling.
De GI acht een nader deskundigenonderzoek niet in het belang van [de minderjarige] , omdat het tijdelijk verhogen van de omgangsfrequentie voor de beoordelingsboog en het onderzoek door Levvel Hecht al belastend voor haar was. [de minderjarige] viel terug in gedrag uit het verleden, waaronder dat zij moeilijk de grenzen van andere mensen kan aanvoelen. De GI is van mening dat het een goed uitgevoerd onderzoek betreft.
De GI heeft ter zitting in hoger beroep naar voren gebracht dat door Levvel een onderzoek is gedaan naar de omgangsfrequentie en dat is geadviseerd de omgang tussen de moeder en [de minderjarige] terug te brengen naar eenmaal per zes weken. Bovendien is een verzoek aan de raad gedaan een onderzoek te verrichten naar een gezagsbeëindigende maatregel.
5.6
De raad heeft ter zitting in hoger beroep geadviseerd de bestreden beschikking te bekrachtigen. De raad is van mening dat [de minderjarige] zich goed heeft ontwikkeld in het pleeggezin en dat zij goed is gehecht, waardoor het in haar belang is dat de plaatsing in het pleeggezin wordt gecontinueerd. De moeder is de strijd aangegaan met de hulpverlening, waardoor zij de hulpverlening geen kans heeft gegeven. Het is belangrijk dat de moeder emotionele toestemming zal gaan geven voor de plaatsing van [de minderjarige] bij het pleeggezin, waardoor mogelijk in de toekomst de omgangsregeling uitgebreid kan worden.
5.7
Het hof overweegt als volgt. Uit de stukken in het dossier en het besprokene ter zitting in hoger beroep volgt dat [de minderjarige] in mei 2018 uit huis is geplaatst, omdat er grote zorgen waren op meerdere gebieden. Er was sprake van huiselijk geweld tussen de ouders en bij de uithuisplaatsing had [de minderjarige] grote ontwikkelingsachterstand op verschillende gebieden. Zo was [de minderjarige] niet zindelijk, kon zij slecht spelen met andere kinderen, maar ook slecht alleen spelen en klampte zij zich vast aan wildvreemden op straat. Er is het vermoeden dat [de minderjarige] klein is gehouden en hierdoor niet de mogelijkheid had om zich te ontwikkelen. Het is aannemelijk dat zij niet voldoende gestimuleerd en begrensd is door de ouders, gelet op het feit dat [de minderjarige] nauwelijks sprak en het feit dat zij opvallend grenzeloos gedrag vertoonde.
In 2019 heeft de GI vijf moeder-kindhuizen gevraagd of zij [de minderjarige] en de moeder konden plaatsen. Zij vonden alle vijf een plaatsing van de moeder en [de minderjarige] te risicovol, omdat [de minderjarige] hierdoor uit het huidige pleeggezin zou worden gehaald, de moeder nog geen Nederlands sprak en omdat de moeder geen woning had om met [de minderjarige] nadien naar terug te keren.
Naar aanleiding van de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 16 september 2020, waarbij het verzoek van de raad tot gezagsbeëindiging is afgewezen, is door de GI nader onderzoek verricht naar het woonperspectief van [de minderjarige] . Levvel Hecht is ingezet om de hechting tussen [de minderjarige] en de moeder te onderzoeken en daarnaast is de beoordelingsboog ingezet om te onderzoeken of een thuisplaatsing in het belang van [de minderjarige] is.
Levvel Hecht heeft door middel van de inzet van videointeractiebegeleiding tijdens begeleide bezoeken gekeken of de moeder een klimaat schept waarin [de minderjarige] zich gezien, begrepen, verbonden, rustig en veilig voelt. Veiligheid, duidelijkheid en voorspelbaarheid bieden de basis voor het ontwikkelen van een veilige gehechtheid waar vanuit [de minderjarige] zich vervolgens kan ontwikkelen en bijvoorbeeld kan leren haar emoties te reguleren. Met name als de moeder gestrest is, is onvoldoende vooruitgang gezien en lukt het haar onvoldoende om de uitleg naar aanleiding van de beelden ook toe te passen. De moeder heeft moeite zich in te leven in hoe [de minderjarige] zich voelt en wat ze nodig heeft. Ook reflecteert de moeder niet op zichzelf. Dit is echter wel een voorwaarde om een veilige en duidelijke omgeving te scheppen en om sensitief en responsief te kunnen reageren zodat [de minderjarige] zich op een veilige manier aan de moeder kan hechten. Hierbij is het belangrijk dat de moeder leert om te reflecteren en middels emotie-regulatietherapie meer inzicht krijgt in het reguleren van haar emoties, met name stress en wat voor negatieve invloed dat heeft op de omgang met [de minderjarige] . Op basis van het onderzoek van Levvel Hecht kan niet gesproken worden van een veilige hechting tussen [de minderjarige] en de moeder. Uit het adviesverslag toekomstperspectief jeugdige voor [de minderjarige] volgt bovendien dat de ouders geen significante rol lijken te spelen in [de minderjarige] ’s belevingswereld. Ook is zowel uit het onderzoek van Levvel Hecht als uit het onderzoek van Levvel met betrekking tot de beoordelingsboog gebleken dat de moeder onvoldoende in staat is om regie te nemen en [de minderjarige] te begrenzen. Daarnaast is de moeder onvoldoende in staat om aan te sluiten bij de ontwikkelingsbehoeften van [de minderjarige] . Zij beredeneert en handelt voornamelijk vanuit haar eigen visie. Verder valt op dat de moeder weinig woorden en taal gebruikt in het contact met [de minderjarige] en dat wanneer er gesprekken zijn deze gesprekken oppervlakkig zijn. De moeder voert [de minderjarige] eten, draagt haar van de trap als [de minderjarige] haar dat opdraagt en [de minderjarige] mag in de supermarkt kopen wat ze wil. Het lukt de moeder niet [de minderjarige] te begrenzen, aan te sluiten bij haar verhalen, duidelijk en met zelfvertrouwen met haar dochter te spreken en [de minderjarige] niet haar zin te geven. Er is sprake van een verstoorde hechting tussen de moeder en [de minderjarige] .
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat de onderzoeken door Levvel Hecht en het onderzoek met betrekking tot de beoordelingsboog door Levvel gedegen en voldoende uitgebreid zijn geweest. Er zijn zes extra intensieve omgangsmomenten geweest, waarbij doelen zijn gesteld en de omgang steeds is voor- en nabesproken met de moeder. De conclusies die daaruit worden getrokken, zijn voldoende onderbouwd. Van de zijde van de moeder worden de verslagen van de omgang selectief gehanteerd. Hoewel het hof ziet dat de moeder haar best doet, alle omgangsmomenten op tijd komt en zich ook vrolijk en positief naar [de minderjarige] opstelt, lijken de adviezen tijdens de omgangsmomenten onvoldoende te beklijven. Het totale beeld uit de verslagen is dat de moeder onvoldoende kan aansluiten bij de verzwaarde opvoedbehoeften van [de minderjarige] en dat zij onvoldoende veiligheid, duidelijkheid, stabiliteit en begrenzing kan bieden.
[de minderjarige] woont inmiddels drie jaar in het huidige pleeggezin. Zij heeft de enorme ontwikkelingsachterstand in overwegende mate ingehaald tijdens haar verblijf in het pleeggezin. [de minderjarige] blijft echter een meisje met een verzwaarde opvoedbehoefte en is, meer dan andere kinderen, gebaat bij een rustige, veilige en gestructureerde opvoedomgeving waarin zij blijvend gestimuleerd en begrensd wordt om de ingezette positieve lijn in haar groei- en ontwikkelingsproces te kunnen continueren. Op dit moment heeft de school van [de minderjarige] geen zorgen over haar cognitieve en sociaal-emotionele ontwikkeling, maar er zijn nog wel een aantal aandachtspunten. Zo is [de minderjarige] angstig aangelegd, heeft zij moeite met verandering en voelt zij nog niet altijd even goed de grens aan van anderen.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de verlenging van de uithuisplaatsing van [de minderjarige] bij de pleegouders voor de gehele duur van de verlenging noodzakelijk was in het belang van haar verzorging en opvoeding. Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen.
Uit het voorgaande volgt dat in het onderhavige geval de inbreuk op het recht op eerbiediging van het familie- en gezinsleven als bedoeld in artikel 8 EVRM gerechtvaardigd is omdat deze noodzakelijk is en tevens evenredig aan het doel van de bescherming van de geestelijke en lichamelijke ontwikkeling van [de minderjarige] . Het beroep van de moeder op artikel 8 EVRM en het IVRK faalt.
Gelet op het hiervoor overwogene en de omstandigheid dat de vader zijn grief dat [de minderjarige] bij hem thuisgeplaatst kan worden niet langer handhaaft, komt het hof niet toe aan de beoordeling van de vraag of ten aanzien van de vader al dan niet voldoende onderzoek zou zijn verricht door de GI.
Ten slotte overweegt het hof dat de omgangsregeling in de onderhavige zaak niet ter beoordeling aan het hof voorligt, zodat hetgeen de moeder daarover heeft opgemerkt onbesproken zal blijven.
Onderzoek 810a Rv
5.8
In artikel 810a tweede lid, Rv is bepaald, voor zover thans van belang, dat in zaken betreffende de ondertoezichtstelling van minderjarigen de rechter op verzoek van een ouder en na overleg met die ouder een deskundige benoemt, mits dat mede tot beslissing van de zaak kan leiden en het belang van het kind zich daartegen niet verzet. Een voldoende concreet en ter zake dienend verzoek tot toepassing van art. 810a tweede lid Rv, dat feiten en omstandigheden bevat die zich lenen voor een onderzoek door een deskundige, zal in beginsel moeten worden toegewezen indien de rechter geen feiten of omstandigheden aanwezig oordeelt op grond waarvan moet worden aangenomen dat toewijzing van het verzoek strijdig is met het belang van het kind.
Naar het oordeel van het hof blijkt uit al hetgeen hiervoor is overwogen dat het belang van [de minderjarige] zich tegen een dergelijk onderzoek verzet. In het onderhavige geval is het van belang dat de huidige situatie, waarin het goed gaat met [de minderjarige] , niet wordt verstoord. [de minderjarige] is gebaat bij rust en continuïteit in haar opvoedsituatie. Haar belang verzet zich er dan ook tegen dat zij nogmaals wordt belast met een onderzoek, wat opnieuw onrust en onduidelijkheid met zich mee zal brengen. Het hof zal dit verzoek van de moeder derhalve afwijzen.
5.9
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.F. Miedema, mr. J.M.C. Louwinger-Rijk en mr. J.A. van Keulen, in tegenwoordigheid van mr. A. Blijleven als griffier en is op 24 augustus 2021 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.