ECLI:NL:GHAMS:2021:271

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 februari 2021
Publicatiedatum
3 februari 2021
Zaaknummer
23-004169-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging vonnis en vrijspraak smaad in hoger beroep met betrekking tot uitlatingen over burgemeester

Op 3 februari 2021 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, een politicoloog en publicist, was eerder vrijgesproken van smaad. Het openbaar ministerie had hoger beroep ingesteld tegen deze vrijspraak. De verdachte had in een radioprogramma op NPO 1 uitlatingen gedaan over de burgemeester van Bloemendaal, waarbij hij stelde dat deze door leden van een politieke partij in zijn eigen kamer was opgesloten. De tenlastelegging betrof het opzettelijk aanranding van de eer en goede naam van drie slachtoffers door het verspreiden van onjuiste informatie. Het hof heeft de zaak beoordeeld aan de hand van de context van de uitlatingen en het recht op vrijheid van meningsuiting zoals beschermd door artikel 10 EVRM. Het hof concludeerde dat de uitlatingen van de verdachte binnen de grenzen van de vrijheid van meningsuiting vielen en dat er geen bewijs was voor smaad of laster. Het hof bevestigde het vonnis van de politierechter en sprak de verdachte integraal vrij van de tenlastegelegde feiten.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004169-19
datum uitspraak: 3 februari 2021
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 31 oktober 2019 in de strafzaak onder parketnummer 15-010910-19 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1946,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 20 januari 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis, waarbij de verdachte van het hem tenlastegelegde is vrijgesproken.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg en in hoger beroep toegelaten wijzigingen is aan de verdachte ten laste gelegde dat:
hij op of omstreeks 3 maart 2018 te Bloemendaal en/of Hilversum, althans in Nederland opzettelijk de eer en/of de goede naam van [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] heeft aangerand
door tenlastelegging van een bepaald feit, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven,
door in een radioprogramma op NPO 1 de woorden uit te spreken "dat de burgemeester van Bloemendaal door leden van de partij [partij] is opgesloten in zijn eigen kamer en dat de daders een landgoedeigenaar, een medisch specialist en een fiscaal jurist waren. Het ging erom dat de mevrouw van [partij] is aangeklaagd omdat ze geheime stukken openbaarde", althans woorden van gelijke aard of strekking wetende dat het tenlastegelegde feit in strijd met de waarheid is.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het hof niet gebracht tot andere beslissingen dan die van de politierechter, zodat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd. Het hof kan zich evenwel niet verenigen met de motivering van de gegeven vrijspraak. Die motivering wordt dan ook vervangen door de onderstaande.

Vrijspraak

De advocaat-generaal heeft in hoger beroep de bewezenverklaring gevorderd van de aan de verdachte tenlastegelegde laster, althans van de smaad. Hij heeft gevorderd de verdachte te veroordelen tot een voorwaardelijke geldboete van € 700,00 met een proeftijd van twee jaren.
De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte van het tenlastegelegde moet worden vrijgesproken en bepleit dat de tenlastegelegde uitlating binnen het bereik valt van verdachtes vrijheid van meningsuiting, zoals beschermd door onder andere artikel 10 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
Het hof overweegt als volgt.
Feitelijke gang van zaken
Op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep neemt het hof het volgende als vaststaand aan.
De verdachte is politicoloog, emeritus hoogleraar politieke theorie, columnist en publicist. Begin 2018 heeft hij samen met co-auteur [naam 1] een boek getiteld ‘[titel]?’ uitgebracht. Naar aanleiding van het uitkomen van dit boek heeft hij op 3 maart 2018, na daartoe te zijn uitgenodigd voor een radioprogramma op Radio 1, een interview gegeven aan presentator [naam 2]. Hij was daar te gast met een hoogleraar lokale politiek. In die radio-uitzending heeft de verdachte gesproken over de zorgen die hij heeft over het tanende gezag van lokale gezagsdragers. De verdachte is van opvatting dat agressieve bejegening van openbaar gezagsdragers een ‘stijgend cultuurgoed’ is en dat dergelijk gedrag heden ten dage niet alleen wordt vertoond door marginale groepen of mensen met een beperkte opleiding, maar ook door hoogopgeleide mensen. Ter adstructie van zijn opvatting heeft hij in de uitzending de tenlastegelegde bewoordingen geuit. De verdachte heeft naar eigen zeggen met zijn opmerkingen in het radioprogramma een illustratie willen geven van de thematiek van zijn boek, en daarmee een bijdrage willen leveren aan het publiek debat.
De verdachte heeft verklaard dat de door hem bedoelde landgoedeigenaar, medisch specialist en fiscaal jurist – respectievelijk – de aangevers [slachtoffer 3], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] zijn. Het voorval waarop de uitlatingen van de verdachte zien, betreft een voorval op 5 februari 2018 op de werkkamer van de burgemeester van Bloemendaal. Vast staat dat de aangevers daar aanwezig waren, dat met stemverheffing is gesproken richting de burgemeester en dat laatstgenoemde, toen hij wilde vertrekken, de doorgang is versperd doordat [slachtoffer 2] in de deuropening is gaan staan en niet van zijn plek wilde wijken. Van dit voorval, dat door de burgemeester is getypeerd als zeer onaangenaam, heeft hij onder andere de nestor van de gemeenteraad, [naam 3], op de hoogte gesteld.
De verdachte heeft verder verklaard dat hij de uitlatingen in de radio-uitzending over dit voorval heeft gebaseerd op informatie die hij eind februari 2018 had verkregen van [naam 1] voornoemd, die – naast medeauteur van het boek ‘[titel]’ – fractievoorzitter van de PvdA is in de gemeenteraad van de gemeente Bloemendaal. In die laatste hoedanigheid is hij door [naam 3] van het voorval in de burgemeesterskamer op de hoogte gesteld. [naam 1] heeft verklaard dat hij in zijn gesprek met de verdachte de term “opsluiten” of “insluiten” kan hebben gebruikt. De verdachte heeft deze informatie bevestigd gezien in mededelingen die hem waren gedaan door een wethouder. Deze zou hebben gezegd dat er sprake is geweest van ernstige intimidatie van de burgemeester, dat hij de burgemeester heeft aangeraden om aangifte te doen en dat in verband met dit voorval de beveiliging van het gemeentehuis is opgeschroefd.
Juridisch kader
Artikel 261 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) luidt:
“1. Hij die opzettelijk iemands eer of goede naam aanrandt, door telastlegging van een bepaald feit, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, wordt, als schuldig aan smaad, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van de derde categorie.
2. Indien dit geschiedt door middel van geschriften of afbeeldingen, verspreid, openlijk tentoongesteld of aangeslagen, of door geschriften waarvan de inhoud openlijk ten gehore wordt gebracht, wordt de dader, als schuldig aan smaadschrift, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie.
3. Noch smaad, noch smaadschrift bestaat voor zover de dader heeft gehandeld tot noodzakelijke verdediging, of te goeder trouw heeft kunnen aannemen dat het te last gelegde waar was en dat het algemeen belang de telastlegging eiste.”
Artikel 262, eerste lid, Sr luidt:
“Hij die het misdrijf van smaad of smaadschrift pleegt, wetende dat het te last gelegde feit in strijd met de waarheid is, wordt, als schuldig aan laster, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie.”
Het onder meer in artikel 10 EVRM gegarandeerde recht op vrijheid van meningsuiting staat aan een strafrechtelijke veroordeling ter zake van smaad in de zin van artikel 261, eerste lid, Sr niet in de weg indien zo een veroordeling een op grond van artikel 10, tweede lid, EVRM toegelaten – te weten een bij de wet voorziene, een gerechtvaardigd doel dienende en daartoe een in een democratische samenleving noodzakelijke – beperking van de vrijheid van meningsuiting vormt.
Bij de beoordeling van een uitlating, in verband met de strafbaarheid daarvan wegens smaad in de zin van voormelde wettelijke bepaling, dient acht te worden geslagen op de (1) bewoordingen van die uitlating alsmede op de context waarin zij is gedaan. Daarbij dient onder ogen te worden gezien of de gewraakte uitlating (2) een bijdrage kan leveren aan het publiek debat of een uiting is van artistieke expressie. Tevens dient onder ogen te worden gezien of de uitlating in dat verband (3) niet onnodig grievend is.
Beoordeling
Het hof overweegt allereerst dat de stelling van de advocaat-generaal, dat voor het bewijs van laster mag worden uitgegaan van voorwaardelijk opzet op de onjuistheid van uitlatingen, geen steun vindt in het recht.
Naar aanleiding van het in hoger beroep door de verdediging gevoerde verweer overweegt het hof voorts als volgt.
De door de verdachte gedane uitlating over de opsluiting van de burgemeester van Bloemendaal in diens eigen kamer door toedoen van een landgoedeigenaar, een medisch specialist en een fiscaal jurist, kan naar het oordeel van het hof, gelet op de bewoordingen waarin deze is gedaan, zonder meer als smadelijk worden ervaren door degene op wie de uitlating betrekking heeft.
Het hof is op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden echter ook van oordeel dat de smadelijke uitlating is gedaan in het kader van een bijdrage aan het publieke debat. De verdachte deed zijn uitspraak in zijn hoedanigheid van politicoloog en publicist, in een radio-uitzending die was gewijd aan de lokale politiek en aan het boek dat de verdachte onlangs over dat onderwerp had uitgebracht. Met die uitlating heeft de verdachte de door hem gepercipieerde toename van de agressieve bejegening van openbaar gezagsdragers, ook door mensen uit hoogopgeleide kringen, willen illustreren met een (recent) voorbeeld. Gelet op de door hem geraadpleegde bronnen mocht hij er op dat moment van uitgaan dat de informatie over het voorval waarnaar hij verwees op waarheid berustte.
Daarnaast is het hof van oordeel dat de uitlating in die context niet onnodig grievend is geweest, met name gelet op de gekozen bewoordingen en de omstandigheid dat de verdachte het noemen van de van de betrokken personen (bewust) heeft vermeden. De uitlating van de verdachte is daarmee gebleven binnen de grenzen van hetgeen in het licht van het in artikel 10 EVRM gegarandeerde recht op vrijheid van meningsuiting toelaatbaar moet worden geacht. Dit betekent dat de tenlastegelegde ‘smaad’ en ‘laster’ niet kunnen worden bewezen en dat de verdachte integraal moet worden vrijgesproken van het tenlastegelegde.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.F.J.M. de Werd, mr. J.J.I. de Jong en mr. H.A. van Eijk in tegenwoordigheid van mr. A. Ivanov, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 3 februari 2021.
mr. M.F.J.M. de Werd is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]