Het hof overweegt als volgt. Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting is gebleken dat betrokkene als gevolg van een hersenstaminfarct in 2014 lijdt aan een spraak-, taal- en slikstoornis waardoor hij niet kan praten en genoodzaakt is tot sondevoeding. Daarnaast is hij gediagnosticeerd met diabetes mellitus 2, heeft hij een verblijfskatheter en is hij rolstoelafhankelijk. Dientengevolge is betrokkene chronisch afhankelijk van permanente somatische zorg.
Na een ziekenhuisopname in februari 2019 is betrokkene opgenomen in de Wijkkliniek Eben Haëzer van Cordaan, waarna hij is ontslagen onder de voorwaarde dat hij driemaal per dag thuiszorg zou accepteren. Echter, er was sprake van een kwetsbare thuissituatie, zorgmijdend gedrag en zelfverwaarlozing, waardoor betrokkene in maart 2020 opnieuw is opgenomen in genoemde Wijkkliniek. Vervolgens is hij, na een korte terugkeer naar zijn eigen woning in september 2020, overgeplaatst naar locatie [het woonzorgcentrum] van Cordaan, alwaar hij tot op heden verblijft. De Wijkkliniek heeft destijds voor betrokkene een indicatie verpleeghuiszorg aangevraagd en geadviseerd tot de aanvraag van het mentorschap en bewindvoering ten behoeve van een deugdelijke zorgverlening aan betrokkene.
De wens van betrokkene om terug te keren naar zijn eigen woning is invoelbaar. Door alle betrokken partijen wordt met hem meegedacht om te kijken wat de mogelijkheden hiertoe zijn in de nabije toekomst. De hulpverlening acht een stap naar meer zelfstandigheid echter thans nog prematuur. Volgens een emailbericht van 29 september 2020 van betrokkenes geriatriefysiotherapeut van Cordaan, kan betrokkene met behulp van een rollator kleine afstanden afleggen onder begeleiding van twee personen. Hij heeft hierbij altijd veel steun, sturing en instructies nodig. Gezien het feit dat betrokkene in de chronische fase van een Cerebro Vasculair Accident (CVA) zit, is de verwachte vooruitgang op dit gebied beperkt. Daarnaast heeft betrokkene een heel beperkt ziekte-inzicht en lijkt hij zijn mogelijkheden niet goed in te kunnen schatten. Deze bevindingen van de geriatriefysiotherapeut zijn ter zitting in hoger beroep onderschreven door de beide specialisten ouderengeneeskunde.
Tijdens een Multidisciplinair Client Overleg (MDCO) is in november 2020 geoordeeld dat het valrisico als gevolg van de huidige cognitieve en fysieke status van betrokkene erg groot is in de thuissituatie, waardoor een behoefte zou ontstaan aan onplanbare zorg, omdat zich 24 uur per dag incidenten kunnen voordoen. De verwachting is ook dat de cognitieve functie van betrokkene verder achteruit zal gaan in plaats van zal verbeteren.
Op grond van hetgeen ter zitting in hoger beroep door de specialisten ouderengeneeskunde naar voren is gebracht, staat voor het hof vast dat betrokkene weinig ziekte-inzicht heeft. Daardoor heeft hij geen realistisch beeld van zijn precaire gezondheidssituatie en ontstaat zelfoverschatting. Tegen deze achtergrond is voldoende komen vast te staan dat betrokkene thans een veilige en gestructureerde omgeving nodig heeft waar hij de benodigde medicatie en passende intensieve en gespecialiseerde begeleiding krijgt, zoals in zijn huidige woonvorm bij Cordaan. Door de bewindvoerder is ter zitting in hoger beroep toegezegd vanuit die situatie het door betrokkene gewenste onafhankelijke medisch onderzoek in gang te zetten. Het is hiernaast ook van belang dat de financiën van betrokkene op orde zijn en blijven. Hoewel is gebleken dat betrokkene zijn administratie op orde had en hij geen schulden had, acht het hof hem door zijn beperkte ziekte-inzicht en gebrekkige communicatiemogelijkheden onvoldoende in staat om de juiste beslissingen te nemen en daarover te communiceren, en de (financiële) consequenties daarvan te overzien. Dit terwijl er in de nabije toekomst complexe en belangrijke beslissingen genomen dienen te worden genomen aangaande zijn zorg- en woonsituatie met mogelijk aanzienlijke (financiële) gevolgen.
Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van het hof betrokkene als gevolg van zijn geestelijke of lichamelijke toestand duurzaam niet in staat ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen en zijn belangen van niet-vermogensrechtelijke aard zelf behoorlijk waar te nemen. De gronden voor onderbewindstelling en mentorschap waren en zijn daarom aanwezig, terwijl met minder verstrekkende maatregelen niet kan worden volstaan. Het hof zal de beslissingen van de kantonrechter dan ook bekrachtigen.