ECLI:NL:GHAMS:2021:2673

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 augustus 2021
Publicatiedatum
6 september 2021
Zaaknummer
200.297.166/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen met een gefaseerde terugplaatsing naar de moeder

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 17 augustus 2021 uitspraak gedaan over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [kind 1] en [kind 2]. De zaak is in hoger beroep aangespannen door de gecertificeerde instelling (GI) na een eerdere beschikking van de kinderrechter op 23 juni 2021. De GI verzocht om verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing tot het einde van de ondertoezichtstelling, die loopt tot 7 november 2021. De ouders, de vader en de moeder, hebben verweer gevoerd tegen de verlenging van de machtiging. De moeder heeft aangegeven dat zij wenst dat beide kinderen op 23 augustus 2021 2,5 dag per week bij haar thuisgeplaatst worden, terwijl de vader zich kan vinden in een gefaseerde terugplaatsing. Het hof heeft vastgesteld dat er ernstige zorgen zijn over de ontwikkeling van de kinderen en dat een te snelle terugplaatsing risico's met zich meebrengt. De GI heeft aangegeven dat de kinderen nog steeds hulpverlening nodig hebben en dat de omgang met de moeder verder opgebouwd moet worden voordat tot een thuisplaatsing kan worden overgegaan. Het hof heeft uiteindelijk besloten de machtiging tot uithuisplaatsing van beide kinderen te verlengen tot het einde van de ondertoezichtstelling, met de nadruk op een gefaseerde terugplaatsing.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.297.166/01
zaaknummer rechtbank: C/13/689941/ JE RK 20/811
beschikking van de meervoudige kamer van 17 augustus 2021 inzake
de gecertificeerde instelling de stichting Jeugdbescherming Regio Amsterdam,
gevestigd te Amsterdam,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI,
en
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A.R.A.R. Sitaldin te Amsterdam.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
- na te noemen minderjarige [kind 1] (hierna te noemen: [kind 1] );
- na te noemen minderjarige [kind 2] (hierna te noemen: [kind 2] ).
- [de vader]
,wonende te [woonplaats] (hierna te noemen: de vader), advocaat:
mr. P.A.J. van Putten te Almere;
- de pleegouders van [kind 1] .
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag,
locatie Amsterdam,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna te noemen: de kinderrechter) van
23 juni 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De GI is op 16 juli 2021 in hoger beroep gekomen van voornoemde beschikking van 23 juni 2021.
2.2
De vader heeft op 9 augustus 2021 een verweerschrift ingediend.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 9 augustus 2021 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de GI, vertegenwoordigd door de gezinsmanager en een gedragsdeskundige;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door de heer V.D. Aelbers;
De pleegouders van [kind 1] zijn met bericht niet ter zitting verschenen.
De GI heeft ter zitting een verslag van het Kabouterhuis van 22 juli 2021 overgelegd.
2.4
Ter zitting in hoger beroep hebben de GI en de ouders afgesproken dat zij diezelfde middag tijdens een overleg tussen de GI, de ouders, Levvel en Intensieve Pedagogische Gezinsbegeleiding (hierna te noemen: IPG) zullen bespreken of het haalbaar is om [kind 1] en mogelijk ook [kind 2] al vanaf 23 augustus 2021 gedurende 2,5 dag per week bij de moeder te laten verblijven.
Bij e-mail van 10 augustus 2021 heeft de GI een terugkoppeling gegeven van dit overleg. Bij e-mail van 10 augustus 2021 heeft de moeder hierop gereageerd. De vader heeft bij journaalbericht van 11 augustus 2021 gereageerd. Hieruit volgt dat partijen geen overeenstemming hebben bereikt over het traject naar thuisplaatsing van beide kinderen.

3.De feiten

3.1
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader zijn - voor zover hier van belang - geboren:
- [kind 1] , [in] 2015;
- [kind 2] , [in] 2019.
De moeder oefent alleen het gezag uit over [kind 1] en [kind 2] (hierna gezamenlijk te noemen: de kinderen). De vader heeft de kinderen niet erkend.
3.2
[kind 1] is eerder van 3 november 2015 tot 3 mei 2017 onder toezicht gesteld van de GI.
3.3
De kinderen staan sinds 25 oktober 2019 onder toezicht van de GI, welke ondertoezichtstelling sindsdien telkens is verlengd, laatstelijk tot 7 november 2021.
3.4
[kind 1] en [kind 2] zijn op grond van een daartoe strekkende machtiging sinds
25 oktober 2019 gedurende dag en nacht uit huis geplaatst. Deze machtiging is sindsdien telkens verlengd. De kinderrechter heeft bij beschikking van 22 april 2020 de verzochte verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind 1] afgewezen. Bij beschikking van 1 mei 2020 heeft dit hof deze beschikking vernietigd en de uithuisplaatsing van [kind 1] in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot 7 augustus 2020.
[kind 2] heeft van 25 oktober 2019 tot 6 mei 2021 bij een crisispleeggezin verbleven. [kind 1] verbleef sinds 25 oktober 2019 bij hetzelfde crisispleeggezin. Zij is op 3 april 2020 overgeplaatst naar een ander pleeggezin, omdat haar verblijf binnen het eerste crisispleeggezin vanwege haar gedrag niet houdbaar was. [kind 2] is op 6 mei 2021 ook naar een ander pleeggezin gegaan, omdat de pleegouders de zorg voor [kind 2] niet meer konden dragen.
3.5
Volgens de sinds december 2020 geldende omgangsregeling ziet de moeder beide kinderen in beginsel drie weken achtereen één uur per week, onder begeleiding van Levvel. De vader ziet de kinderen in de vierde week één uur en onder begeleiding.
Vanaf juni 2021 is de oma moederszijde (hierna: mz) ook aanwezig bij de omgang. De omgang heeft echter door bijvoorbeeld ziekte van de moeder en verhindering van de pleegouders niet steeds volgens planning kunnen plaatsvinden.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is het resterende verzoek van de GI tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen tot 7 november 2021 toegewezen tot
23 augustus 2021 en voor het overige afgewezen.
4.2
De GI verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen te verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling, te weten tot 7 november 2021, althans voor een door het hof in goede justitie te bepalen periode.
4.3
De moeder verzoekt het verzoek van de GI af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4.4
De vader verzoekt het verzoek van de GI af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Het hoger beroep richt zich tegen de gedeeltelijke afwijzing van de verzochte verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen.
5.2
Ingevolge artikel 1:265a van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) geschiedt plaatsing van de minderjarige gedurende dag en nacht buiten het gezin uitsluitend met een machtiging tot uithuisplaatsing. Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid BW kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid. Op verzoek van de GI kan de duur van de machtiging telkens met ten hoogste een jaar worden verlengd (artikel 1:265c, tweede lid BW).
5.3
De GI kan zich niet verenigen met de bestreden beschikking en is van mening dat de gronden voor de uithuisplaatsing tot in ieder geval het einde van de lopende ondertoezichtstelling onverkort aanwezig zijn. Er zijn nog steeds ernstige zorgen over de ontwikkeling van de kinderen. De GI kan zich niet vinden in een terugplaatsing bij de moeder op 23 augustus 2021, zeker niet van beide kinderen tegelijkertijd. Een te overhaaste en/of gezamenlijke terugplaatsing van [kind 1] en [kind 2] vormt een groot risico op overvraging van de moeder. De kans op verdere schade voor de ontwikkeling van de kinderen en de ouder-kindrelatie is dan groot.
Beide pleeggezinnen ervaren de zorg voor respectievelijk [kind 2] en [kind 1] als zeer zwaar. De GI wil eerst kunnen zien hoe de band tussen de moeder en [kind 2] zich gaat ontwikkelen, hoe de terugplaatsing van [kind 1] verloopt, hoe het gaat met de emotionele beschikbaarheid en de draagkracht van de moeder en hoe de rol van het netwerk zal zijn, voordat [kind 2] ook (deels) thuisgeplaatst kan worden. De moeder zal bovendien verdere opvoedondersteuning nodig hebben en [kind 1] moet thuis toe kunnen komen aan traumaverwerking.
Ook het door de moeder met het netwerk opgestelde Eigen Plan houdt niet in dat beide kinderen op korte termijn volledig en samen kunnen worden teruggeplaatst. Het Eigen Plan gaat ervan uit dat een machtiging tot uithuisplaatsing blijft bestaan, want daarin is aanvullende opvang door de oma mz en eventueel een oom mz opgenomen.
De GI heeft na de zitting in eerste aanleg de omgangsfrequentie aangepast en ook oma mz bij de omgang tussen de moeder en de kinderen betrokken. Op 12 augustus 2021 is een intake bij IPG, die direct kunnen starten met de ondersteuning van de moeder in de thuissituatie. Voorts zal aan de hand van de intake worden gekeken welke praktische hulpvragen de moeder heeft. Deze praktische hulp kan het Ondersteuningsteam van Levvel met onmiddellijke ingang leveren.
Tijdens het overleg op 9 augustus 2021 tussen de GI, de ouders, Levvel en IPG is een voorlopige planning van de thuisplaatsing besproken, waarbij [kind 1] op 22 augustus 2021 naar de moeder gaat vanuit het pleeggezin en op 23 augustus 2021 start op school bij de moeder in de buurt, indien deze tijdig is gevonden. Wat de GI betreft kan [kind 1] vanaf 23 augustus 2021 voor 2,5 dag per week bij de moeder thuisgeplaatst worden indien een school is gevonden en zij 4,5 dag bij het pleeggezin kan blijven wonen totdat meer duidelijkheid is over de mogelijkheden om [kind 1] voor 4,5 dag per week binnen het netwerk op te vangen. Levvel heeft echter aangegeven dat deze voorlopige planning niet haalbaar is, omdat pas rond
31 augustus 2021 duidelijk wordt of oma mz een netwerkpleeggezin kan zijn voor [kind 1] . Zo niet, dan moeten de pleegouders van [kind 1] voorlopig nog 4,5 dag per week voor haar blijven zorgen, eventueel in afwachting van een onderzoek naar de geschiktheid van oom mz als netwerkpleeggezin. De thuisplaatsing kan volgens de GI daarom niet plaatsvinden op 23 augustus 2021. Om de (gedeeltelijke) thuisplaatsing te laten slagen is het advies van Levvel om de thuisplaatsing rond 23 september 2021 te laten plaatsvinden. Hierdoor is er meer tijd om [kind 1] voor te bereiden op de plek waar zij zal verblijven.
Het advies van Levvel, waar de GI zich in kan vinden, is om [kind 2] vanuit de pleegmoeder thuis te plaatsen in plaats van via oma mz. Om [kind 2] voor te bereiden op de thuisplaatsing en voor het opbouwen van de band met de moeder wordt de omgang verder uitgebreid. De eerste week dat [kind 1] bij de moeder verblijft, zal de omgang met [kind 2] , de moeder, de pleegmoeder en Levvel op donderdag bij de moeder thuis zijn. De tweede week zal de omgang twee keer per week zijn, waarbij op maandag de omgang is met [kind 2] , [kind 1] , de moeder, de pleegmoeder en Levvel, bij de moeder thuis. De duur van deze omgang is anderhalf uur. Op de donderdag vindt vervolgens bij de moeder thuis weer de omgang plaats met [kind 2] , de moeder, de pleegmoeder en Levvel voor de duur van één uur. Afhankelijk van hoe deze week verloopt, wordt dit voortgezet of wordt nader bepaald hoe de omgang verder wordt opgebouwd. De intentie is om de omgang na de tweede week in duur op te bouwen.
[kind 1] en [kind 2] zijn beiden getraumatiseerde kinderen die nog lange tijd hulpverlening nodig zullen hebben. De traumasignalen die de kinderen laten zien en die na de omgangsmomenten verergeren, maken dat de GI van mening is dat een thuisplaatsing zonder goed af te stemmen op de draagkracht en ontwikkeling van zowel de moeder als de kinderen niet geforceerd mag worden.
5.4
De moeder heeft ter zitting in hoger beroep aangegeven dat het haar wens is dat beide kinderen op 23 augustus 2021 2,5 dag per week bij haar thuisgeplaatst worden, waarbij telkens na ongeveer een maand wordt opgebouwd met een extra dag en de kinderen uiteindelijk weer geheel bij haar wonen. De andere 4,5 dag per week zullen de kinderen bij oma mz verblijven. Nu de moeder niet meer bij oma mz woont, is er meer rust ontstaan en hebben zij samen gesprekken om ervoor te zorgen dat zij op één lijn zitten voor wat betreft de opvoeding en verzorging van de kinderen. De moeder ziet het liefste dat beide kinderen tegelijk bij haar worden thuisgeplaatst, omdat de band tussen de kinderen verwaterd is door de uithuisplaatsing. Zij wil graag in het kader van de gezinshechting met het hele gezin bij elkaar blijven en de kinderen niet nog langer van elkaar scheiden.
Uit de e-mail van 10 augustus 2021 volgt dat de moeder zich kan vinden in de voorgestelde uitbreiding van de omgangsregeling met [kind 2] , waarbij actief gewerkt wordt aan thuisplaatsing en [kind 2] tijdens het traject naar thuisplaatsing in het huidige pleeggezin blijft wonen.
De moeder kan zich niet verenigen met planning voor de thuisplaatsing van [kind 1] . Op
23 juni 2021 heeft de rechtbank bepaald dat de machtiging tot uithuisplaatsing wordt verlengd tot 23 augustus 2021. Al eerder, maar in ieder geval vanaf 23 juni 2021, had de GI een plan van aanpak voor de thuisplaatsing moeten opstellen. De pleegzorgscreening bij oma mz had reeds anderhalf jaar geleden moeten plaatsvinden. Het is dan ook onbegrijpelijk dat de GI de terugplaatsing wil uitstellen tot 23 september 2021, omdat Levvel pas op 31 augustus 2021 een beslissing kan nemen. Naar de mening van de moeder wordt het nu tijd dat de GI gaat handelen en ervoor zorgdraagt dat [kind 1] vanaf 23 augustus 2021 bij de moeder wordt geplaatst, zodat ze ook vanuit die woning kan starten met haar school. De moeder vreest dat, indien de machtiging wordt verlengd tot 7 november 2021, de GI opnieuw teveel ruimte krijgt om de gestelde doelen uit te stellen totdat er weer een zitting wordt gepland.
5.5
De vader is van mening dat de GI genoeg tijd heeft gehad om toe te werken naar een thuisplaatsing van de kinderen. Dat er kennelijk voor de GI nu te weinig tijd is om tot een thuisplaatsing te komen, is niet aan de ouders te wijten en kan hen derhalve niet worden tegengeworpen. Het onderzoek naar oma mz had allang en breed ingezet kunnen worden. De vader staat volledig achter het Eigen Plan en stelt dat hieraan ook uitvoering kan worden gegeven. Mocht een machtiging tot uithuisplaatsing door het hof noodzakelijk worden geacht, dan is het voor de vader van belang dat wordt bepaald dat [kind 1] en [kind 2] in ieder geval minimaal 2,5 dag per week bij de moeder zullen verblijven en [kind 1] voor het overige bij oma mz verblijft en [kind 2] bij de pleegmoeder. De duur van het verblijf bij de moeder kan per week met een dagje worden uitgebreid, aldus de vader. De vader kan zich voorts vinden in het standpunt van de moeder ten aanzien van de terugkoppeling van het overleg op 9 augustus 2021.
5.6
De raad heeft ter zitting geen nader advies gegeven, gelet op het feit dat partijen na afloop van de zitting in overleg met elkaar zouden treden. De raad heeft de ouders wel meegegeven dat het belangrijk is dat de thuisplaatsing een succes wordt en dat het belangrijk is elkaar tegemoet te komen, waarbij de focus op de kinderen moet liggen.
5.7
Het hof overweegt als volgt.
Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is het volgende gebleken. Reeds voordat [kind 1] was geboren bestonden zorgen over huiselijk geweld tussen en de emotionele beschikbaarheid van de ouders. De ouders hebben destijds hulpverlening gericht op hechting en opvoedvaardigheden gekregen. Op 25 oktober 2019 zijn bij [kind 2] één recente en twee oudere botbreuken vastgesteld en bij [kind 2] en [kind 1] blauwe plekken. Dit heeft geleid tot een nieuwe ondertoezichtstelling en bovendien een (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing van beide kinderen. Tegen de vader is bovendien strafrechtelijke vervolging ingesteld wegens de verdenking van kindermishandeling.
[kind 1] vertoont sinds het begin van de plaatsing in het pleeggezin gedragsproblemen. Zij is in de nacht niet zindelijk en huilt en krijst veel. Overdag is zij moeilijk corrigeerbaar en vraagt zij negatieve aandacht van de pleegouders. Zij trekt de pleegouders aan en stoot ze vervolgens weer af. Het is voor de pleegouders zwaar om voor haar te zorgen. Ook school herkent dat [kind 1] moeilijk corrigeerbaar is. Omdat het eerste pleeggezin de zorg voor [kind 1] niet langer aankon, is besloten om [kind 1] op 3 april 2020 over te plaatsen naar een ander pleeggezin.
[kind 2] heeft vanaf het begin van de pleegzorgplaatsing slaapproblemen: zij kan maar heel moeilijk in slaap vallen, slaapt licht en wordt huilend wakker, waarna zij weer heel moeizaam in slaap valt. Hierdoor heeft het eerste pleeggezin uiteindelijk ook de zorg voor [kind 2] niet volgehouden en is [kind 2] op 6 mei 2021 in een ander pleeggezin geplaatst. [kind 2] huilt veel na de omgangsmomenten en slaapt ook weinig bij het huidige pleeggezin. Zij heeft geen dag/nachtritme en slaapt maximaal 1,5 uur en heeft daarbij constant de nabijheid nodig van de pleegouders.
Om meer informatie te krijgen over de hechting van de kinderen met de moeder en de opvoedvaardigheden van de moeder is Infant Mental Health (hierna: IMH) van het Kabouterhuis ingezet. IMH heeft in april 2020 gezien dat de moeder het redelijk goed doet met de kinderen, maar dat het soms nog lastig is om op beide kinderen af te stemmen.
In mei 2020 zijn Spirit en de GI tot de conclusie gekomen dat een thuisplaatsing op dat moment niet zal lukken. De moeder had nog psychische hulp en de ouders waren nog uit elkaar aan het gaan. Een plaatsing thuis of in het netwerk was lange tijd niet aan de orde, vanwege de beperkte draagkracht van de moeder. Bovendien had de moeder geen eigen woonruimte en waren er spanningen tussen de moeder en oma mz toen zij (noodgedwongen) samenwoonden.
In de beschikking van de kinderrechter van 30 oktober 2020 is overwogen dat de kinderen nog een kans verdienen om terug te keren bij de moeder. Daarna zag IMH een verbetering bij de moeder en in maart 2021 heeft de GI opnieuw het perspectief van de kinderen beoordeeld in overleg met Levvel en IMH. Daarop is besloten alsnog naar thuisplaatsing toe te werken.
Voor een thuisplaatsing is echter nog veel nodig. De moeder zal moeten worden ondersteund in de zorg voor de kinderen en kan niet meteen fulltime voor beide kwetsbare kinderen zorgen. Daarbij is [kind 2] uithuisgeplaatst toen zij nog maar vijf maanden oud was, waardoor zij opnieuw een hechtingsrelatie met de moeder zal moeten opbouwen. IMH adviseert bovendien traumabehandeling voor de kinderen.
In een Eigen Plan Bijeenkomst op 26 mei 2021 is het plan ontwikkeld om de kinderen gefaseerd thuis te plaatsen, waarbij de kinderen deels bij de moeder en deels in het netwerk (bij oma mz en eventueel een oom mz) opgevangen worden. Vanuit die situatie zou worden bezien of en hoe snel een verdere uitbreiding van de tijd bij de moeder gerealiseerd kan worden.
5.8
Het hof heeft ter zitting in hoger beroep op 9 augustus 2021 geconstateerd dat de ouders met de GI van mening zijn dat terugplaatsing van [kind 1] en [kind 2] bij de moeder opgebouwd moet worden. Zij verschillen met elkaar van mening over het tempo waarin en de wijze waarop deze opbouw moet gebeuren. Het overleg op 9 augustus 2021 heeft slechts zeer ten dele geleid tot overeenstemming hierover.
Het hof is van oordeel dat voor [kind 2] een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk is. Partijen zijn het erover eens dat [kind 2] hechting aan de moeder opnieuw vorm moet krijgen. De omgang tussen [kind 2] en de moeder is nog maar zeer beperkt geweest en deze moet eerst verder opgebouwd worden voordat tot thuisplaatsing kan worden overgegaan. Bovendien is voor de thuisplaatsing van [kind 2] nodig dat de (opbouw van de) thuisplaatsing van [kind 1] succesvol verloopt. Het is niet te verwachten dat vóór 7 november 2021 duidelijk is of aan al deze voorwaarden voor terugplaatsing van [kind 2] is voldaan, zodat het resterende deel van het inleidend verzoek van de GI toegewezen zal worden.
5.9
Ten aanzien van [kind 1] overweegt het hof met de kinderrechter dat van de GI verlangd mag worden dat zij, gelet op de reeds opgetreden vertraging, alles op alles zet om [kind 1] en de moeder zo snel en zoveel mogelijk duidelijkheid en zekerheid te geven in het traject naar thuisplaatsing. Daarbij acht het hof voor [kind 1] van groot belang dat zij niet kort na aanvang van het nieuwe schooljaar, op 23 augustus 2021, opnieuw van school moet veranderen. Plaatsing op school bij de moeder in de buurt ligt dan ook in de rede en het hof gaat ervan uit dat de moeder en de GI deze plaatsing zullen organiseren. Als deze plaatsing gerealiseerd is, kan [kind 1] conform het op 9 augustus 2021 in het overleg gepresenteerde plan (zie ook 5.3) op 22 augustus aanstaande starten met de opbouw van haar verblijf bij de moeder en op 23 augustus aanstaande vanuit de moeder naar school gaan.
Verder volgt het hof de benadering van de GI, daarin geadviseerd door Levvel, om de thuisplaatsing van [kind 1] op te bouwen en haar niet in één keer volledig bij de moeder te plaatsen. Op zichzelf zijn de ouders het ook eens met een gefaseerde terugplaatsing waarbij [kind 1] nog een zekere periode gedeeltelijk bij de oma mz (of een ander pleeggezin) zal worden opgevangen. Dit volgt uit het Eigen Plan en de moeder heeft in deze zin ook verklaard ter zitting in hoger beroep op 9 augustus 2021. Uit haar reactie in de e-mail van 10 augustus 2021 leidt het hof af dat de moeder, met name vanwege de onzekerheden rond de opvang van de resterende 4,5 dag, bepleit om [kind 1] per 23 augustus aanstaande desnoods volledig bij haar te plaatsen. Het hof acht een dergelijke abrupte overgang echter te risicovol en het hof volgt de GI en hulpverlening waar zij stellen dat een mislukte thuisplaatsing, door bijvoorbeeld overbelasting van de moeder, schadelijker is voor [kind 1] dan een nog iets langer uitgestelde thuisplaatsing. Gelet hierop en gelet op het bepaalde in artikel 1:265a BW is ook voor [kind 1] een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat ook voor [kind 1] de opbouw naar een volledige thuisplaatsing in de komende maanden zijn beslag zal moeten krijgen en de machtiging naar verwachting nog nodig zal zijn tot het einde van de ondertoezichtstelling. [kind 1] zal immers bij een gefaseerde thuisplaatsing in de komende maanden zo niet het grootste, dan toch een relevant deel van de tijd buiten het eigen gezin worden verzorgd en opgevoed.
5.1
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de bestreden beslissing zal worden vernietigd en het hof de machtiging tot uithuisplaatsing van beide kinderen zal verlengen tot het einde van de ondertoezichtstelling. Daarbij zal worden bepaald dat de machtiging voor [kind 2] wordt afgegeven voor een plaatsing in een voorziening voor pleegzorg en de machtiging voor [kind 1] in een voorziening voor pleegzorg dan wel een netwerk pleeggezin.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam van 23 juni 2021, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
en, in zoverre, opnieuw rechtdoende:
verlengt de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind 1] in een voorziening voor pleegzorg, dan wel voor verblijf in een netwerkpleeggezin, voor de duur van de ondertoezichtstelling, tot 7 november 2021;
verlengt de duur van de machtiging tot plaatsing van [kind 2] in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van de ondertoezichtstelling, tot 7 november 2021;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.F.G.H. Beckers, mr. A.N. van de Beek en mr. M. Fiege, in tegenwoordigheid van mr. A. Blijleven als griffier en is op 17 augustus 2021 in het openbaar uitgesproken door mr. M.T. Hoogland.