ECLI:NL:GHAMS:2021:263

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 januari 2021
Publicatiedatum
3 februari 2021
Zaaknummer
23-004343-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplichtigheid aan gekwalificeerde diefstal uit woning met aanpassing van schadevergoedingsmaatregel

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 27 januari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 27 november 2018. De verdachte, geboren in 1997, was beschuldigd van medeplichtigheid aan gekwalificeerde diefstal uit een woning. Het hof heeft het vonnis van de eerste aanleg vernietigd voor wat betreft de beslissing over de vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel, en heeft in die zin opnieuw recht gedaan.

De vordering van de benadeelde partij, ter hoogte van € 13.930,61, werd toegewezen voor materiële schade, waarvoor de verdachte hoofdelijk aansprakelijk is met zijn mededaders. De benadeelde partij werd voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in de vordering, wat betekent dat zij deze vordering enkel bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen. Het hof heeft ook bepaald dat de verdachte bevrijd is van zijn schadevergoedingsplicht indien een van zijn mededaders aan de verplichting tot schadevergoeding heeft voldaan.

Daarnaast legde het hof de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, een bedrag van € 13.930,61 te betalen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 27 oktober 2017. De duur van de gijzeling werd vastgesteld op maximaal 70 dagen, maar deze heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat niet op. Het hof bevestigde het vonnis voor het overige, waarmee de eerdere uitspraak in stand bleef.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer eerste aanleg : 15-108831-18
parketnummer hoger beroep : 23-004343-18

TEGENSPRAAK

Arrest van het gerechtshof Amsterdam, enkelvoudige strafkamer, van 27 januari 2021 gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 27 november 2018 in de zaak tegen de verdachte:

naam:[verdachte]

voornamen: [verdachte]
geboren: op [geboortedag] 1997 te [geboorteplaats]
adres: [adres].

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de beslissing met betrekking tot de vordering benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel en doet in zoverre opnieuw recht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 13.930,61 (dertienduizend negenhonderddertig euro en eenenzestig cent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd indien en voor zover (een van) zijn mededaders heeft/hebben voldaan aan de opgelegde verplichting tot vergoeding van deze schade.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], ter zake van het subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 13.930,61 (dertienduizend negenhonderddertig euro en eenenzestig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 70 (zeventig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 27 oktober 2017.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Gewezen door mr. P.C. Kortenhorst, in bijzijn van mr. E.J. de Vries en mr. R.L. Vermeulen, griffiers.
mr. P.C. Kortenhorst