Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.SCHEYBEECK BELEGGINGEN III B.V.,
2. SCHEYBEECK VASTGOED XX B.V.,
3. ALLURE PARKING B.V.,
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
grief 1komen Scheybeeck c.s. op tegen de vaststelling van het ‘feitelijk kader’ door de rechtbank, dat volgens hen een te beperkt en eenzijdig beeld geeft. De rechtbank was evenwel niet gehouden alle vaststaande feiten te vermelden, terwijl uit deze selectie bovendien geen inhoudelijk oordeel over de zaak blijkt. Om deze reden faalt de grief. Voor zover door Scheybeeck c.s. in de toelichting op de grief gestelde feiten voor de beoordeling in hoger beroep van belang zijn, komen deze aan de orde bij de bespreking van de overige grieven of zullen deze hieronder worden opgenomen. Het hof zal dan ook de door de rechtbank vastgestelde feiten als uitgangspunt nemen, waar nodig aangevuld met feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan. Voor zover in hoger beroep van belang gaat het om de volgende feiten.
is naar voren gekomen dat zij, wanneer de gemeente Aalsmeer uitblijft met de levering van de bouwgrond, overweegt de aanvankelijk aangeboden financiering voor het geheel zal heroverwegen en mogelijk zelfs zal intrekken. Hierdoor zal Met en Co geen enkele basis meer hebben om een verhuizing te realiseren.
voorzag in het opnieuw integreren van de bedrijfsvoering en hield tevens een inpandige bedrijfswoning op de bovenverdieping van het pand in. Bij de onderhandelingen over de verplaatsing naar Greenpark Aalsmeer heeft het bedrijf steeds aangegeven ook hier een bedrijfswoning te willen realiseren. In overleg met de gemeente is besloten de bedrijfswoning niet direct aan te vragen, maar eerst het bedrijfspand te realiseren. Bij Met&Co is inmiddels een gerechtvaardigd vertrouwen gewekt dat het college voornemens is, zo niet gehouden, mee te werken aan de bedrijfswoning. Indien het college weigert, zal dat mogelijk kunnen leiden tot een succesvolle schadeclaim.
3.Beoordeling
grieven 2, 3 en 7richten Scheybeeck c.s. zich tegen de conclusie van de rechtbank dat de gemeente haar planologische medewerkingsverplichting is nagekomen ten aanzien van de Bosrandweg-locatie en dat die verplichting niet meer gold ten aanzien van de Ecuadorlaan-locatie. Zij betogen in dit verband onder meer dat de bevoegdhedenovereenkomst een planologische medewerkingsplicht bevat met het karakter van een
resultaatsverbintenis en dat die verplichting zich uitstrekt tot
beidelocaties. Ten aanzien van
beidelocaties is de gemeente die verplichting niet nagekomen: eerst ten aanzien van de Bosrandweg-locatie en later ten aanzien van de Ecuadorlaan-locatie. Het gaat dus om twee tekortkomingen, die elk tot schade hebben geleid, aldus Scheybeeck c.s. Verder benadrukken zij dat de tekortkoming niet ziet op de plicht van de gemeente om de nieuwe bedrijfslocatie privaatrechtelijk te verkopen, maar op de plicht van de gemeente om de vereiste planologische medewerking te verlenen. Met het enkel te koop aanbieden van de locatie is die verplichting nog niet nagekomen. Aan die verplichting kon op de locatie Bosrandweg echter niet worden voldaan, zo stellen zij, vanwege diverse planologische belemmeringen, zoals bezwaren van omwonenden en van de welstandscommissie. De gemeente heeft dit uiteindelijk als drogreden aangevoerd om zich niet meer gehouden te achten aan de overeenkomst. De deadline van 1 september 2010 die de gemeente in de brief van 6 juli 2010 aan Met en Co heeft opgelegd om de grondverkoop- en exploitatieovereenkomst ondertekend terug te zenden is door de rechtbank ten onrechte aangemerkt als een fatale deadline. Met en Co hadden immers zelf al, op 5 juli 2010, de omgevingsvergunning aangevraagd. Het feit dat Met en Co niet voldaan heeft aan deze deadline, heeft dan ook geen rechtsgevolg gehad, aldus Scheybeeck c.s.
Artikel 19 WRO-procedures/afgifte bouwvergunningen:
zijdens de gemeente geldt ook voor het verlenen van medewerking aan de overige voor de bedrijfsvoering van Met & Co aan de locatie Bosrandweg noodzakelijke vergunningen etc.
in deze omvangexploiteerden. Met en Co heeft er dan ook bij het aangaan van de overeenkomst (net zo min als in de jaren daarna) niet op mogen rekenen dat de gemeente voor een uitdijende activiteit als deze, met de nodige planologische impact, zou kunnen garanderen dat de daarvoor benodigde planologische procedures te allen tijde tot een goed einde zouden komen. Ook uit de gedragingen van de gemeente na het sluiten van de overeenkomst valt niet af te leiden dat zij op enig moment andere bedoelingen heeft gehad dan dat zij zich had verplicht om zich in te spannen op het planologische vlak. Het hof ziet dan ook geen enkel aanknopingspunt voor de conclusie dat Met en Co er gerechtvaardigd op hebben mogen vertrouwen dat de gemeente met het aangaan van de overeenkomst een resultaatsverbintenis op zich had genomen wat betreft haar planologische medewerking.
grief 4verzetten Scheybeeck c.s. zich tegen de overwegingen van de rechtbank (4.4 tot en met 4.6.2) waarbij hun beroep op artikel 1 EP wordt verworpen. Deze grief borduurt voort op de stelling van Scheybeeck c.s. dat zij aan de brief van 15 november 2011 gerechtvaardigde verwachtingen konden ontlenen dat de gemeente zich zou inspannen voor het realiseren van de bedrijfsactiviteiten van Met en Co c.s., met inbegrip van de parkeerservice, aan de Ecuadorlaan, welke stelling echter hiervoor reeds is verworpen. Hierdoor strandt ook grief 4.
grief 5komen Scheybeeck c.s. op tegen de overwegingen van de rechtbank (4.7 tot en met 4.7.4) waarin zij de vordering afwijst inzake de schade als gevolg van verbeurde dwangsommen ten aanzien van de bedrijfswoning en schade als gevolg van het langdurig niet kunnen gebruiken van de bedrijfswoning. Zij verwijzen in dit verband in het bijzonder naar een interne notitie van de gemeente van 18 augustus 2014 (zie rov. 2.33). In die notitie staat onder meer:
In overleg met de gemeente is besloten de bedrijfswoning niet direct aan te vragen, maar eerst het bedrijfspand te realiseren. Bij Met&Co is inmiddels een gerechtvaardigd vertrouwen gewekt dat het college voornemens is, zo niet gehouden, mee te werken aan de bedrijfswoning.Scheybeeck c.s. stellen dat de gemeente hiermee erkent dat zij gehouden was om medewerking te verlenen aan het gebruik van een bedrijfswoning in het bedrijfspand. Zij menen dat deze plicht een rechtstreeks voortvloeisel is uit de overeenkomst en dat niet-nakoming daarvan wanprestatie dan wel een onrechtmatige daad oplevert. Dat de dwangsombesluiten inmiddels onherroepelijk zijn geworden staat hier niet aan in de weg, aldus Scheybeeck c.s.
Grief 8is een veeggrief en behoeft geen separate behandeling.