ECLI:NL:GHAMS:2021:2598

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 augustus 2021
Publicatiedatum
27 augustus 2021
Zaaknummer
23-000360-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van medeplegen telen van hennep en diefstal elektriciteit, veroordeling medeplichtigheid telen hennep door ter beschikking stellen van gehuurd pand

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 12 augustus 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder vrijgesproken van het medeplegen van het telen van hennep en de diefstal van elektriciteit, maar werd wel medeplichtig geacht aan het telen van hennep door een gehuurd pand ter beschikking te stellen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 10 april 2019 tot en met 19 juni 2019 een woning in Amsterdam had gehuurd en deze ter beschikking had gesteld aan onbekende personen, waarbij hennepplanten werden geteeld. De verdachte heeft echter geen directe betrokkenheid bij de hennepteelt kunnen worden aangetoond, waardoor hij van het medeplegen is vrijgesproken. Het hof oordeelde dat de verdachte wel medeplichtig was aan de hennepteelt, omdat hij de woning had verhuurd zonder toezicht te houden op de activiteiten die daar plaatsvonden. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee jaren, met een proeftijd van twee jaren. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en sprak de verdachte vrij van de andere tenlastegelegde feiten.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000360-20
datum uitspraak: 12 augustus 2021
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsvrouw)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 6 februari 2020 in de strafzaak onder parketnummer 13-296166-19 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1993,
adres: [adres 1].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 29 juli 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsvrouw naar voren is gebracht.
Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep
De verdachte is door politierechter in de rechtbank Amsterdam vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 3 is tenlastegelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd, voor zover in hoger beroep nog aan de orde, dat:

1.primairhij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 10 april 2019 tot en met 19 juni 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres 2]) een hoeveelheid van één of meer hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;

2.primairhij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 10 april 2019 tot en met 19 juni 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een hoeveelheid stroom, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan (het elektriciteitsbedrijf) Liander, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door een of meer zegel(s) van de hoofdaansluitkast (gelegen aan de [adres 2]) te verbreken;

2.subsidiair[naam 1] en/of [naam 2], althans een of meer onbekend gebleven personen, op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 10 april 2019 tot en met 19 juni 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een hoeveelheid stroom, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan die [naam 1] en/of [naam 2], althans die onbekend gebleven persoon en/of zijn/haar mededaders en/of aan verdachte toebehoorde, te weten aan (het elektriciteitsbedrijf) Liander, heeft/hebben weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl die [naam 1] en/of [naam 2], althans die onbekend gebleven persoon en/of zijn/haar mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking, bij en/of tot het plegen van welk misdrijf/misdrijven verdachte op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 10 april 2019 tot en met 19 juni 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door aan die [naam 1] en/of [naam 2], althans die onbekend gebleven persoon/personen, zijn woning/pand (gelegen aan de [adres 2]) ter beschikking te stellen.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt.
Vrijspraak feit 1 primair en feit 2
Het hof acht onvoldoende wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het telen (en/of bereiden e.d.) van hennepplanten, nu de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking niet kan worden vastgesteld. Dit brengt mee dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het hem onder 1 primair tenlastegelegde.
Voorts is het hof van oordeel dat enige strafrechtelijk relevante betrokkenheid bij de diefstal van elektriciteit, zoals aan de verdachte onder 2 in de vorm van medeplegen subsidiair medeplichtigheid is tenlastegelegd, niet kan worden bewezen, zodat de verdachte ook van feit 2 zal worden vrijgesproken.
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 1 subsidiair
Het standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de medeplichtigheid aan het telen van hennep bewezen wordt geacht en heeft ter onderbouwing hiervan het volgende aangevoerd.
De eigenaresse van de onderhavige woning heeft verklaard de woning per 1 januari 2019 te hebben verhuurd aan een jonge man die [verdachte] heet. De datum en de tenaamstelling van de huurder op het huurcontract bevestigen de verklaring van de eigenaresse. De handtekening van de verdachte op het huurcontract verschilt weliswaar van de handtekening op zijn paspoort, maar ook zijn handtekening onder het proces-verbaal van zijn verhoor lijkt daar weer niet op. De verdachte heeft kennelijk niet slechts één handtekening. Voorts is gebleken dat vanaf de bankrekening van de verdachte huur is overgemaakt naar de eigenaresse van de woning en dat energiekosten zijn betaald. Het door de verdachte geschetste alternatieve scenario is vaag en onduidelijk.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft integrale vrijspraak bepleit omdat naar haar oordeel de verdachte niet kan worden gekoppeld aan de hennepkwekerij. Zij heeft daartoe het volgende gesteld.
De verdachte heeft de woning niet gehuurd, de handtekening onder het huurcontract van de woning is vals. De handtekening op het huurcontract onder de naam van de verdachte komt niet overeen met de handtekening op het paspoort van de verdachte, waarvan een kopie is bijgevoegd bij het huurcontract. Er is nagelaten onderzoek te doen naar de echtheid van de handtekening op het huurcontract. Dat had in de reden gelegen nu het paspoort van de verdachte een periode als vermist geregistreerd heeft gestaan.
Het is voorts niet de verdachte geweest die een contract bij Nuon heeft afgesloten voor het pand. Hij is benaderd door een Marokkaans meisje en een Nederlandse jongen om gas, water en licht te betalen. Die personen zouden hem in ruil daarvoor aan extra werk helpen omdat de verdachte in de schulden zat.
Indien de verdachte al de woning ter beschikking zou hebben gesteld, dan blijkt niet dat hij wetenschap had van de (voorgenomen) criminele activiteiten. Dubbel opzet ontbreekt, het enkele huurder zijn van een pand is onvoldoende om medeplichtigheid aan hennepteelt aan te nemen (vgl. ECLI:NL:HR: 2017:226 en ECLI:NL:HR:2019:1545). Er is niet onderzocht of de verdachte bij of in het pand is geweest. De verdachte had geen wetenschap van het feit dat een hennepkwekerij was opgezet in de woning noch had hij beschikkingsmacht over de kwekerij.
Oordeel van het hof.
Op 20 juni 2019 is de politie naar aanleiding van een melding van een VvE naar een woning aan de [adres 2] gegaan waar een hennepkwekerij werd aangetroffen. Twee personen die uit de woning kwamen, werden aangehouden. De eigenaresse van de woning heeft verklaard dat zij de woning had verhuurd aan “een jongen genaamd [verdachte]”; zij heeft het desbetreffende huurcontract, voorzien van een kopie van de personaliabladzijde van het paspoort van de verdachte, aan de politie overhandigd. Het hof merkt daarbij op dat de handtekening die in het huurcontract links (per abuis onder “verhuurder”) is geplaatst enigszins lijkt op de handtekening in het paspoort van de verdachte en ook enige gelijkenis vertoont met de handtekening van de verdachte onder zijn verhoor bij de politie.
Uit het dossier blijkt voorts dat de verdachte op 4 maart 2019 een bedrag van € 1.500 heeft overgemaakt aan de eigenaresse van de woning, volgens het huurcontract de afgesproken huurprijs. De eigenaresse heeft verder verklaard dat de overige huurbetalingen contant zijn verricht. Ook het energiecontract met Nuon stond op naam van de verdachte en vast staat dat hij betalingen aan Nuon heeft gedaan.
Het hof neemt op grond van deze feiten en omstandigheden als vaststaand aan dat het de verdachte is geweest die de woning aan de [adres 2] heeft gehuurd en in ieder geval een aantal maanden voor gas en elektra heeft betaald. Hij is de woning niet zelf gaan bewonen – en heeft zich er ook niet ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie personen – maar hij heeft de woning beschikbaar gesteld aan een of meer onbekend gebleven personen. Door niet (periodiek) te controleren wat in de woning gebeurde, heeft de verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de woning zou worden gebruikt voor het telen van hennep.
Voorts is het hof, met de politierechter en de advocaat-generaal, van oordeel dat het door de verdachte geschetste alternatief scenario, inhoudende dat een ander het huurcontract heeft afgesloten en daarbij zijn gegevens heeft misbruikt ongeloofwaardig, mede in aanmerking genomen dat (ook) het contract met Nuon op zijn naam stond en hij ook huur heeft betaald aan de eigenaresse van de woning. Aan de verklaring van de verdachte dat hij is benaderd door twee personen om gas, water en licht te betalen en dat derden via zijn bankrekening het huurbedrag aan de eigenaresse hebben overgemaakt (in ruil voor werk) gaat het hof voorbij, nu verdachte het bestaan van deze personen van meet af aan onvoldoende heeft geconcretiseerd, laat staan verifieerbaar gemaakt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

1.subsidiaireen of meer personen in de periode van 10 april 2019 tot en met 19 juni 2019 te Amsterdam, met elkaar, althans één van hen, opzettelijk heeft/hebben geteeld in een pand aan de [adres 2] hennepplanten, tot het plegen van welk misdrijf verdachte in de periode van 10 april 2019 tot en met 19 juni 2019 te Amsterdam, opzettelijk gelegenheid heeft verschaft door aan die persoon/personen voornoemd pand voor de teelt/het kweken van hennepplanten ter beschikking te stellen.

Hetgeen subsidiair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het subsidiair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde levert op:
medeplichtigheid aan (medeplegen van) opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het subsidiair bewezenverklaarde uitsluit.
Oplegging van straffen
De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 subsidiair en onder 2 subsidiair bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 80 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand, met een proeftijd van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 60 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand met een proeftijd van 2 jaren.
De raadsvrouw heeft verzocht een al dan niet voorwaardelijke geldboete op te leggen op de grond dat, gelet op de huidige baan van de verdachte, een taakstraf voor hem ongunstig zou zijn.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte is in de bewezenverklaarde periode medeplichtig geweest aan het telen van hennep in een woning door deze, door hem gehuurde woning, ter beschikking te stellen aan een of meer derden. Daarmee heeft hij bijgedragen aan de teelt van hennep, het gebruik waarvan nadelige gevolgen voor de gezondheid van de gebruikers met zich brengt. De verdachte heeft hiervoor geen enkele verantwoordelijkheid genomen, waardoor niet aannemelijk is geworden dat hij het laakbare van zijn handelen inziet en niet duidelijk is in hoeverre hij voornemens zich in de toekomst niet wederom schuldig te maken aan dergelijke strafbare feiten. Om die reden acht het hof het noodzakelijk, naast een taakstraf, een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Het opleggen van een geldboete - zoals verzocht door de raadsvrouw – doet onvoldoende recht aan de ernst van het feit en ligt tevens niet voor de hand, nu uit de door de raadsvrouw overlegde stukken blijkt dat verdachte schuldhulpverlening heeft.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf en voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur respectievelijk hoogte passend en geboden.
Het hof leidt uit het dossier af dat over de inbeslaggenomen goederen – voor zover die al onder de verdachte in beslag zijn genomen – al door de officier van justitie beslissingen zijn genomen, zodat het hof daarover niet meer hoeft te oordelen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 48 en 63 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 3 tenlastegelegde.
Spreekt de verdachte vrij van het hem onder 1 primair en 2 tenlastegelegde.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.A. van Eijk, mr. A.M. van Woensel en mr. J. Steenbrink, in tegenwoordigheid van mr. P.E. de Wildt, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 12 augustus 2021.
mr. J. Steenbrink en mr. P.E. de Wildt zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.