ECLI:NL:GHAMS:2021:2585

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 augustus 2021
Publicatiedatum
25 augustus 2021
Zaaknummer
200.293.428/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming voor verhuizing met minderjarige, belangenafweging tussen ouders

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 10 augustus 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verzoeken van een vrouw om vervangende toestemming te verlenen voor haar verhuizing met haar minderjarige dochter van [plaats A] naar [plaats C]. De vrouw, die na haar scheiding met de man in [plaats A] woonde, had een nieuwe woning gekocht in [plaats C] en wilde haar dochter inschrijven op een basisschool aldaar. De man, de vader van de minderjarige, verzet zich tegen de verhuizing en stelt dat dit in het nadeel van de minderjarige zal zijn, omdat de reisafstand naar hem zal toenemen en de zorgregeling daardoor in het gedrang kan komen. Het hof heeft de belangen van beide ouders en de minderjarige afgewogen. De vrouw heeft aangevoerd dat de verhuizing noodzakelijk is voor haar welzijn en dat van haar kinderen, en dat de huidige situatie in [plaats A] niet meer houdbaar is. Het hof heeft vastgesteld dat de vrouw voldoende heeft aangetoond dat zij geen geschikte woning in [plaats A] kan vinden en dat de verhuizing naar [plaats C] in het belang van de minderjarige is, omdat zij daar kan opgroeien in een stabiele omgeving. Het hof heeft de verzoeken van de vrouw toegewezen en haar vervangende toestemming verleend om te verhuizen en haar dochter in te schrijven op de nieuwe school. De zorgregeling is aangepast, zodat de man ook na de verhuizing betrokken blijft bij de opvoeding van de minderjarige.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.293.428/01
Zaak- en rekestnummer rechtbank: C/13/693466 / FA RK 20-7834
Beschikking van de meervoudige kamer van 10 augustus 2021 inzake
[de vrouw] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het voorwaardelijk incidenteel beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. M.M. Schoots te Amsterdam,
en
[de man] ,
wonende te [plaats B] ,
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. N.P.J.M. Kreté-Marres te 's-Gravenhage.
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag,
locatie Amsterdam,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Amsterdam (hierna te noemen: de rechtbank) van 12 februari 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De vrouw is op 26 april 2021 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 12 februari 2021.
2.2
De man heeft op 24 juni 2021 een verweerschrift tevens houdende voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingediend.
2.3
De vrouw heeft op 29 juli 2021 een verweerschrift in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingediend.
2.4
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken binnengekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 22 juli 2021 met een kopie van al bij het appelschrift ingediende producties, ingekomen bij het hof op 23 juli 2021;
- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 28 juli 2021, met productie 32 tot en met 41, ingekomen bij het hof op 29 juli 2021.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 30 juli 2021 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de vrouw, bijgestaan door mr. M. Gunter, waarnemend voor haar kantoorgenoot mr. M.M. Schoots;
- de man, bijgestaan door mr. N.P.J.M. Kreté-Marres;
- de raad, vertegenwoordigd door de heer V.D. Aelbers.
De advocaat van de man heeft ter zitting pleitnotities overgelegd.

3.De feiten

3.1
De vrouw en de man (hierna gezamenlijk te noemen: de ouders) zijn [in] 2010 te [plaats] met elkaar gehuwd. Bij beschikking van 14 december 2016 heeft de rechtbank de echtscheiding tussen hen uitgesproken. Het huwelijk is ontbonden door inschrijving van deze beschikking op 5 januari 2017 in de registers van de burgerlijke stand.
Uit het huwelijk van de ouders is geboren:
- [dochter] (hierna te noemen: [de minderjarige] ), [in] 2011, te [geboorteplaats] .
De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over [de minderjarige] . Zij heeft haar hoofdverblijfplaats bij de vrouw. [in] 2018 is te [geboorteplaats] geboren [de zoon] , het zoontje van de vrouw en [de ex-partner] .
De vrouw heeft de Nederlandse nationaliteit, de man heeft de Nederlandse en Turkse nationaliteit.
3.2
De ouders hebben in het kader van de destijds lopende echtscheidingsprocedure op 24 en 29 november 2016 een ouderschapsplan ondertekend. Volgens dit ouderschapsplan zijn partijen overeengekomen dat het hoofdverblijf van [de minderjarige] bij de vrouw is. Daarbij hebben zij in artikel 3.1 van het ouderschapsplan opgenomen:

De ouders achten een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken waarbij [de minderjarige] 50% van de tijd bij haar vader en 50% van de tijd bij haar moeder is van groot belang. Vanwege de reistijd tussen de man en de vrouw is op dit moment een regeling waarbij [de minderjarige] 50% van de tijd bij haar vader en 50% van haar tijd bij haar moeder is niet mogelijk. Indien de reisafstand in de toekomst tussen de ouders minder zou zijn dan zullen de ouders opnieuw in overleg treden over een wijziging van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. Het is de intentie dat [de minderjarige] alsdan 50% van de tijd bij allebei de ouders is. Totdat er een regeling is waarbij [de minderjarige] 50% van de tijd bij de man kan doorbrengen zal de navolgende regeling tussen de ouders gelden.
Wekelijks is [de minderjarige] op woensdag na school van 12.15 uur tot donderdag 8.30 uur bij de vader, waarbij de vader [de minderjarige] woensdags van school haalt en donderdag naar school brengt.
Twee keer per maand zijnde het 1e en het 3e weekend van de maand, van vrijdag 19.00 uur tot maandag 8.30 uur verblijft [de minderjarige] bij de vader, waarbij de moeder [de minderjarige] op vrijdag naar de vader brengt en de vader [de minderjarige] maandag naar school brengt.
Eén keer per maand, zijnde het 2e weekend, verblijft [de minderjarige] op zaterdag 18.00 uur tot maandag 8.30 uur bij de vader. De moeder zal [de minderjarige] op zaterdag om 18.00 uur naar de vader brengen en de vader brengt [de minderjarige] maandags naar school.
Eén keer per maand, zijnde het 4e weekend verblijft [de minderjarige] geheel bij de moeder.
[…]
De vakanties en de feestdagen worden bij helfte verdeeld op de wijze zoals opgenomen in bijlage 1.”
3.3
De vrouw heeft na de verbreking van de relatie met de man tot 1 juli 2021 in [plaats A] in een eengezinswoning gewoond, aanvankelijk met [de ex-partner] , [de minderjarige] , [de zoon] en de dochter uit een eerdere relatie van [de ex-partner] . [de ex-partner] heeft deze woning begin 2020 verlaten en is daarin op 1 juli 2021 teruggekeerd, nadat de vrouw met [de minderjarige] en [de zoon] is vertrokken.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is het verzoek van de vrouw om haar vervangende toestemming te verlenen - kort samengevat - om samen met [de minderjarige] te verhuizen van [plaats A] naar [plaats C] , alsmede om [de minderjarige] uit te schrijven van haar huidige school in [plaats A] en in te schrijven op basisschool [de basisschool] in [plaats C] , afgewezen. Ook zijn afgewezen de zelfstandige verzoeken van de man om - kort samengevat - primair de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij hem te bepalen, een zorg- en opvoedregeling (hierna: zorgregeling) tussen de vrouw en [de minderjarige] te bepalen en de man vervangende toestemming te verlenen om [de minderjarige] in schrijven op een school in [plaats B] , subsidiair de vrouw ter effectuering van de zorgregeling [de minderjarige] bij de man zal ophalen en terugbrengen.
4.2
De vrouw verzoekt in principaal hoger beroep, met vernietiging van de bestreden beschikking en uitvoerbaar bij voorraad, om te bepalen dat zij vervangende toestemming krijgt om met [de minderjarige] te verhuizen naar [plaats C] , alsmede om [de minderjarige] met ingang van het schooljaar 2021/2022 in te schrijven op basisschool [de basisschool] , te [plaats C] .
4.3
De man verzoekt in principaal hoger beroep de verzoeken van de vrouw af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4.4
De man verzoekt in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep, met vernietiging van de bestreden beschikking en uitvoerbaar bij voorraad, om primair te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij hem zal zijn en dat hij vervangende toestemming krijgt om [de minderjarige] uit te schrijven uit haar huidige school in [plaats A] en in te schrijven op een school in de buurt van het huis van de man in [plaats B] , alsmede te bepalen dat [de minderjarige] op de navolgende dagen bij de vrouw is:
- wekelijks van woensdagmiddag 12.15 uur tot donderdag 08.30 uur waarbij de vrouw [de minderjarige] op woensdag op school om 12.15 uur ophaalt en [de minderjarige] op donderdag om 08.30 uur weer naar school brengt;
- twee keer per maand zijnde het 1e en 3e weekend van de maand van vrijdagmiddag 19.00 uur tot maandagochtend 08.30 uur, waarbij de man [de minderjarige] op vrijdag na school om 19.00 uur naar de vrouw brengt en de vrouw [de minderjarige] op maandag om 08:30 uur naar school brengt;
- een keer paar maand zijnde het 2e weekend verblijft [de minderjarige] bij de vrouw van zaterdag 18.00 uur tot maandag 08.30 uur waarbij de vrouw [de minderjarige] op zaterdag ophaalt bij de man en haar op maandag om 08.30 uur weer naar school brengt;
- de helft van de vakanties en de feestdagen overeenkomstig het ouderschapsplan.
De man verzoekt subsidiair te bepalen dat [de minderjarige] op de navolgende dagen bij de man is:
- wekelijks van woensdagmiddag 13.15 uur tot donderdag 7.30 uur waarbij de vrouw [de minderjarige] op woensdag om 12.15 uur op school ophaalt en naar de man brengt om 13.15 uur en [de minderjarige] op donderdag bij de man ophaalt om 7.30 uur en [de minderjarige] om 8.30 uur naar school brengt;
- twee keer per maand zijnde het 1e en 3e weekend van de maand van vrijdagmiddag 19.00 uur tot maandagochtend 8.30 uur, waarbij de man [de minderjarige] op vrijdag om 19.00 uur bij de vrouw ophaalt en de vrouw [de minderjarige] op maandag om 7.30 uur bij de man ophaalt en haar naar school brengt;
- een keer per maand zijnde het 2e weekend van zaterdag 18.00 uur tot maandag 8.30 uur, waarbij de vrouw [de minderjarige] op zaterdag bij de man brengt en haar op maandag om 7.30 uur bij de man ophaalt en haar om 8.30 uur naar school brengt;
- de helft van de vakanties en feestdagen overeenkomstig het ouderschapsplan en de vrouw ter effectuering van deze zorgregeling [de minderjarige] bij de man zal ophalen en terugbrengen.
4.5
De vrouw verzoekt in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep om de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken, dan wel zijn verzoeken af te wijzen.
De vrouw verzoekt voorwaardelijk, voor het geval het hof de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de man zou bepalen, het verzoek van de man om hem vervangende toestemming te verlenen voor de inschrijving van [de minderjarige] op een school in [plaats B] af te wijzen en een zorgregeling vast te stellen, waarbij [de minderjarige] iedere donderdagmiddag uit school tot maandagochtend naar school, alsmede alle studiedagen van school en de helft van de vakanties en feestdagen bij de vrouw verblijft, waarbij de vrouw haar donderdagmiddag uit school haalt en de man [de minderjarige] maandagochtend naar school brengt, dan wel een zorgregeling vast te stellen die het hof juist acht.
5. De motivering van de beslissing in principaal en voorwaardelijk incidenteel hoger beroep
5.1
De man heeft ter zitting in hoger beroep doen toelichten dat hij het hof in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep om bepaling van de hoofdverblijfplaats bij hem verzoekt, voor het geval de bestreden beschikking niet in stand blijft en de vrouw toestemming zou krijgen te verhuizen. Het hof zal daarom eerst de verzoeken van de vrouw in principaal hoger beroep om haar vervangende toestemming te verlenen voor verhuizing met [de minderjarige] naar [plaats C] en haar aldaar in te schrijven op basisschool [de basisschool] beoordelen.
5.2
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het gezag op verzoek van de ouders of van één van hen aan de rechter worden voorgelegd. Op grond van het bepaalde in artikel 1:253a BW dient het hof in een geschil als het onderhavige, waarbij de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind belast zijn en er een verschil van mening bestaat over de hoofdverblijfplaats, over een verhuizing van de ouder waar het kind haar hoofdverblijf heeft met het kind en over de schoolkeuze voor het kind, een zodanige beslissing te nemen als het hof in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Uit vaste jurisprudentie volgt dat, hoezeer het belang van het kind een overweging van de eerste orde dient te zijn bij de te verrichten afweging van belangen, andere belangen zwaarder kunnen wegen. Het hof zal bij zijn beslissing alle omstandigheden van het geval in acht dienen te nemen.
5.3
De vrouw betoogt dat het voor haar noodzakelijk is om met [de minderjarige] naar [plaats C] te verhuizen en haar daar in te schrijven op basisschool [de basisschool] . Ter onderbouwing van dit standpunt voert zij het volgende aan. Haar relatie met [de ex-partner] is in januari 2020 onverwachts verbroken. Omdat de vrouw geen medehuurder was van het huurhuis waar zij met [de ex-partner] woonde, moest zij halsoverkop een nieuwe woning vinden voor haarzelf, [de minderjarige] en [de zoon] . Voor de vrouw was het niet mogelijk om een woning in de regio [plaats A] te vinden. In de regio [plaats A] wordt in de huidige overspannen woningmarkt vrijwel standaard boven de vraagprijs/waarde van woningen geboden. Overbieden is daarom de enige manier om kans te maken op een woning. De vrouw beschikte echter over onvoldoende spaargeld om én de kosten koper te voldoen én te kunnen overbieden. Daarbij zijn de woningen in [plaats A] over het algemeen niet passend aangezien de meeste woningen óf geen tuin hebben óf aanzienlijk verbouwd dienen te worden. De vrouw heeft zich daarom ingeschreven voor diverse nieuwbouwprojecten, waaronder een project in [plaats C] . Op 17 februari 2020 heeft de vrouw bericht gekregen dat de woning in [plaats C] beschikbaar was gekomen en zij heeft dit aan de man laten weten en hem aangeboden samen op zoek te gaan naar een goede school voor [de minderjarige] . Omdat zij vervolgens op 25 februari 2020 van de makelaar te horen kreeg dat zij binnen drie dagen diende te beslissen of zij tot aankoop wilde overgaan en zij zich door haar persoonlijke situatie onder zware druk voelde staan, heeft zij uiteindelijk besloten deze woning te kopen. Een verhuizing van [plaats A] naar [plaats C] verandert niets in de huidige zorg van de man voor [de minderjarige] . De afspraak in het ouderschapsplan dat partijen de zorg voor [de minderjarige] 50/50 verdelen, zou uitsluitend gelden in het geval zij in de toekomst op korte afstand van elkaar zouden gaan wonen. De ouders wisten dat de kans dat dit zou gebeuren vrijwel nihil was, onder andere omdat de vrouw op het moment dat partijen uit elkaar gingen al in [plaats D] werkte. In de bestaande situatie, waarbij de vrouw in [plaats A] en de man in [plaats B] woont, is een 50/50 zorgverdeling evenmin mogelijk en met die situatie heeft de man destijds uitdrukkelijk ingestemd. Een volledig gedeelde zorgregeling is ook niet in het belang van [de minderjarige] . De man is weinig initiatiefrijk waar het de ontwikkeling van [de minderjarige] betreft en het is de vrouw die tijdens en na het huwelijk de meeste verantwoordelijkheid voor [de minderjarige] ’s opvoeding heeft gedragen.
De vrouw heeft altijd dicht bij haar werk in [plaats D] willen wonen. Zij heeft een eigen advocatenkantoor met zeven medewerkers. De afstand tussen het huis van de man en dat van de vrouw bedraagt momenteel 30,7 km en de reisafstand is 32 minuten. De afstand van [plaats B] naar de school in [plaats C] bedraagt 44 km en de reistijd is 39 minuten. Het verschil in reistijd is dan ook verwaarloosbaar. Daarbij rijdt de man tegen de files in. De vrouw is ter compensatie voor de man bereid om [de minderjarige] op de maandagochtenden bij de man op te halen en haar naar school te brengen. Dit betekent dat zij een substantieel deel van de reistijd op zich neemt en dat de verhuizing in die zin zelfs een verbetering voor de man zal betekenen. Wanneer de vrouw in [plaats A] zou blijven wonen, geldt evengoed dat het risico bestaat dat de reistijd een negatieve impact heeft op de frequentie van het contact tussen de man en [de minderjarige] . De situatie is immers al zo dat [de minderjarige] in een andere plaats dan die van de man naar school gaat en daar haar school-, sociale- en sportactiviteiten heeft.
Ten aanzien van de door de vrouw beoogde school voor [de minderjarige] in [plaats C] stelt de vrouw dat zij deze school zorgvuldig heeft uitgezocht en dat die past bij de specifieke behoeften van [de minderjarige] . Gezien haar nog jonge leeftijd is het voor [de minderjarige] ook nog vrij makkelijk om te veranderen van school en omgeving. Zij meent dat het geen probleem is als [de minderjarige] , met haar deels Turks/islamitische afkomst, naar deze katholieke basisschool gaat, omdat de meeste kinderen op deze school niet belijdend religieus zijn.
Gelet op het voorgaande dient zij vervangende toestemming te krijgen voor een verhuizing met [de minderjarige] naar [plaats C] en de plaatsing van [de minderjarige] op [de basisschool] , aldus de vrouw.
5.4
De man betoogt dat aan de vrouw geen vervangende toestemming tot verhuizing naar [plaats C] en inschrijving van [de minderjarige] op de basisschool in [plaats C] dient te worden verleend. De man voert ter onderbouwing van dit standpunt het volgende aan.
Uit het bouwplan blijkt dat de vrouw in februari 2020 een huis heeft gekocht dat nog gebouwd moest worden en pas in 2021 zou worden opgeleverd. De vrouw heeft ruim 15 maanden in het huis van haar ex-partner gewoond. Er was dus geen noodzaak om (snel) te verhuizen. Deze tijd had de vrouw kunnen gebruiken om een geschikte woning in [plaats A] dan wel in [plaats B] te vinden. De man heeft zich van meet af aan verzet tegen een verhuizing van [de minderjarige] buiten [plaats B] . Het is dan ook onbegrijpelijk dat de vrouw nu opnieuw wil verhuizen en dan ook nog naar een woonplaats die de reisafstand tot [plaats B] aanzienlijk vergroot, terwijl de vrouw wist, dan wel behoorde te weten dat de man daarmee nimmer zou instemmen. De man had tijdens het huwelijk, in tegenstelling tot hetgeen de vrouw stelt, de volledige zorg voor [de minderjarige] vanwege het werk (36 uur in de week) en de studie van de vrouw. Uit zowel het eerste als het tweede ouderschapsplan blijkt duidelijk dat de ouders het allebei van groot belang vinden dat zij de zorg voor [de minderjarige] 50/50 delen en dat daarvoor als voorwaarde geldt dat de vrouw niet verder weg mag wonen dan [plaats A] , om de afgesproken zorgregeling nog mogelijk te kunnen maken. De afspraken hielden destijds in dat een 50/50 verdeling op dat moment niet mogelijk was vanwege de reisafstand tussen [plaats B] en [plaats A] , maar dat als in de toekomst de reisafstand minder zou zijn [de minderjarige] wel 50% van de tijd bij hem zou zijn. De man heeft altijd zoveel mogelijk voor [de minderjarige] willen zorgen en dat is tenminste 50% van de tijd. Hij wil dit nog steeds.
De man betwist verder de door de vrouw berekende kilometers en reisafstand. De reisafstand van een enkele reis van [plaats B] naar [plaats C] bedraagt tenminste 54,8 km en geen 44 kilometer, zoals de vrouw stelt. De vrouw meet de reistijd in de Corona situatie, maar zodra deze situatie voorbij is, zullen de files weer toenemen. Dat de vrouw voortaan bereid is om [de minderjarige] op maandag bij hem op te halen en naar school te brengen compenseert niet het extra reizen van de man op de andere dagen, noch lost dit het probleem op dat [de minderjarige] meer moet reizen, waardoor de kans groot is dat zij op termijn minder vaak bij de man zal willen zijn. Verhuizing van [de minderjarige] naar [plaats C] hindert de man dan ook om het contact met [de minderjarige] te onderhouden. Verder stelt de man dat [de minderjarige] in [plaats C] dagelijks van het huis van de vrouw naar de beoogde school 20 km retour moeten afleggen, terwijl zij nu op loopafstand van haar huis naar school kan. De wens van de vrouw om dichter bij haar werk te gaan wonen, mag er niet toe leiden dat [de minderjarige] en de man voortaan extra moeten reizen. De door de vrouw voorgestelde school in [plaats C] is bovendien geen openbare, maar een katholieke school. Door [de minderjarige] op deze school te plaatsen zal een deel van haar Turkse identiteit worden ontkend. Dat is niet in haar belang. De verzoeken van de vrouw in principaal hoger beroep moeten dan ook worden afgewezen en de bestreden beschikking moet worden bekrachtigd. Indien het hof de vrouw toch vervangende toestemming zou verlenen om met [de minderjarige] te verhuizen naar [plaats C] , verzoekt de man om de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij hem te bepalen en een zorgregeling tussen de vrouw en [de minderjarige] vast te stellen zoals bij 4.4 is weergegeven.
5.5
De raad heeft ter zitting het volgende verklaard. De ouders hebben het beste met [de minderjarige] voor en [de minderjarige] lijkt zich bij beide ouders thuis te voelen. [de minderjarige] is belangrijk voor beide ouders en beide ouders zijn belangrijk voor [de minderjarige] . Er zijn geen aanwijzingen voor zorgen over de opvoedkwaliteiten van (een van) de ouders. Het is belangrijk voor de identiteitsontwikkeling van [de minderjarige] om zoveel mogelijk tijd met beide ouders door te brengen. Het is de verantwoordelijkheid van de ouders om ervoor te zorgen dat [de minderjarige] onbelast contact met beide ouders behoudt. De raad constateert dat [de minderjarige] nu al veel reisbewegingen moet maken tussen [plaats B] en [plaats A] . Dat is op zichzelf genomen niet in [de minderjarige] ’s belang, omdat zij zich ook op veel andere ontwikkelingstaken, school, sport, vriendjes etc. moet kunnen richten. Een verhuizing waarbij de reistijd en -afstand zal toenemen, is dus niet in haar belang. Het is aan de ouders om naar dat belang te kijken en een zo goed mogelijke situatie voor [de minderjarige] te creëren. De raad kan op basis van de voorliggende informatie niet adviseren over wijziging van de hoofdverblijfplaats naar de vader; het lijkt alsof daar nog weinig over is nagedacht. Het is belangrijk voor [de minderjarige] om haar perspectief op langere termijn te bepalen, aldus de raad.
5.6
Het hof overweegt als volgt.
Uit de stukken in het dossier alsmede het verhandelde ter zitting in hoger beroep is het navolgende gebleken. De ouders zijn in 2015 uit elkaar gegaan. Na hun uiteengaan is de vrouw samen met [de minderjarige] bij haar toenmalige partner, [de ex-partner] , in zijn woning in [plaats A] gaan wonen. De ouders hebben in het kader van hun scheiding een ouderschapsplan opgesteld. Daarin hebben zij onder andere vastgelegd dat [de minderjarige] haar hoofdverblijfplaats heeft bij de vrouw en dat tussen de man en [de minderjarige] de zorgregeling geldt als beschreven bij 3.2, waaraan de ouders tot op heden uitvoering geven.
5.7
Het hof stelt voorop dat het belang van [de minderjarige] is gelegen in het behoud van frequent, substantieel en onbelast contact met beide ouders, dat zij zich kan ontplooien en kan toekomen aan haar ontwikkelingstaken. [de minderjarige] heeft verder belang bij rust, stabiliteit en continuïteit. Dat ook beide ouders uitgaan van het belang van [de minderjarige] bij ruim en onbelast contact met beide ouders, volgt uit artikel 3.1 van het ouderschapsplan waarin is bepaald dat, als het gelet op de reisafstand mogelijk is, een 50/50 gedeelde zorgregeling zal gelden. Verder volgt uit deze bepaling in het ouderschapsplan dat, zolang de reisafstand tussen ouders het niet mogelijk maakt de zorgregeling 50/50 te delen, de ouders een ruime zorgregeling in [de minderjarige] ’s belang vinden. Deze ruime zorgregeling, waarbij de man [de minderjarige] iedere week van woensdag uit school tot donderdag na school en drie van de vier weekenden bij zich heeft, is van 2016 tot nu doorgaans trouw uitgevoerd door de ouders en [de minderjarige] is daaraan gewend. Vanuit dit perspectief is voortzetting van de frequentie en omvang van de thans geldende zorgregeling in [de minderjarige] ’s belang en mag een verhuizing naar [plaats C] dat belang niet te zeer schaden. Een verder belang van [de minderjarige] is gelegen in het behoud van haar band met haar broertje [de zoon] , op wie zij dol is en met wie zij tot op heden in gezinsverband samenleeft.
5.8
Het hof overweegt dat de vrouw een zwaarwegend belang heeft bij een verhuizing naar [plaats C] . Dit belang is daarin gelegen dat zij haar leven naar eigen inzicht kan inrichten op een plek waar zij denkt gelukkig te zullen zijn. In [plaats C] zal de vrouw iets dichter bij haar werk in [plaats D] wonen, waar zij een zelfstandige advocatenpraktijk voert, en verkeert zij in een omgeving waar naar eigen zeggen haar sociale en zakelijke netwerk zich bevindt. Zij ervoer voorts haar situatie in [plaats A] na de breuk met [de ex-partner] als uitzichtloos. Zij diende uiterlijk op 1 juli 2021 de huurwoning van [de ex-partner] te verlaten en kon en kan geen voor haar en haar gezin geschikte en betaalbare woning in die omgeving vinden.
5.9
Tegenover voornoemde belangen van de vrouw staan de belangen van de man die evenzeer zwaar wegen. Het belang van de man is daarin gelegen dat hij zijn huidige rol in het dagelijks leven van [de minderjarige] kan behouden. Een verhuizing van de vrouw met [de minderjarige] naar [plaats C] betekent een nog grotere reisafstand voor hem en [de minderjarige] , en de reisduur zal zowel door de afstand als door de intensiteit van het verkeer tussen [plaats B] en [plaats C] toenemen. Het risico dat zijn contact met [de minderjarige] zal verminderen wanneer zij ouder wordt, lijkt dan ook reëel. Zij wil dan wellicht vanwege het vele reizen niet meer naar de man gaan.
5.1
Het hof is van oordeel dat de vrouw de verhuizing met [de minderjarige] naar [plaats C] voldoende heeft doordacht en voorbereid. Uit de stukken in het dossier volgt dat de woning in [plaats C] , en de woonomgeving aldaar, geschikt is voor een gezin met twee kinderen. Verder volgt uit deze stukken dat [de minderjarige] met ingang van schooljaar 2021/2022 in [plaats C] naar school kan gaan, op een afstand van een kleine vijf kilometer van de woning van de vrouw. Ter zitting in hoger beroep heeft de vrouw onweersproken gesteld dat de inwonende au pair mee kan verhuizen, zodat in het geval van afwezigheid van de vrouw voldoende opvang voor [de minderjarige] (en [de zoon] ) aanwezig is. Naar het oordeel van het hof heeft de vrouw bovendien, met de door haar overgelegde verklaringen van [de ex-partner] en de woningbouwvereniging, voldoende aangetoond dat zij na de relatiebreuk met [de ex-partner] genoodzaakt was te verhuizen, omdat zij niet in de huurwoning van [de ex-partner] in [plaats A] kon blijven wonen. Het hof acht voorts voldoende onderbouwd dat de vrouw geen geschikte woning voor haar, [de minderjarige] en [de zoon] kon en kan bemachtigen in (de omgeving van) [plaats A] , gelet op haar beschikbare budget, in combinatie met de huidige overspannen woningmarkt. Daarbij heeft de vrouw ter zitting in hoger beroep onweersproken verklaard dat zij geen binding heeft met (de omgeving van) [plaats B] en daar ook geen netwerk heeft. Anders dan de rechtbank is het hof dan ook van oordeel dat voor de vrouw een zekere noodzaak bestond en bestaat om te verhuizen naar [plaats C] , nu deze woning in de omgeving van haar werk is, deze woning op dit moment de enig beschikbare woning voor haar is en met deze woning aan haar woonwensen en die van haar gezin wordt voldaan. De man heeft zijn stelling dat de vrouw op dit moment in een voor haar beschikbare huurwoning in [plaats A] zou (kunnen) verblijven, tegenover de gemotiveerde betwisting door de vrouw, onvoldoende onderbouwd. De vrouw heeft immers ter zitting in hoger beroep uitgelegd dat de huurwoning waar de man op doelt de woning van een vriendin is waar zij, toen zij op 1 juli 2021 uit de woning van [de ex-partner] moest vertrekken, enige tijd heeft gelogeerd, maar dat deze woning verder niet beschikbaar en/of geschikt is voor langdurige (mede)bewoning door haar, [de minderjarige] en [de zoon] .
5.11
Anders dan de man stelt, hoeft de verhuizing naar [plaats C] niet tot een (wezenlijke) verandering van de inhoud en frequentie van het contact tussen hem en [de minderjarige] , en derhalve tot een verschraling van zijn vaderrol te leiden. In dat verband overweegt het hof als volgt. Na hun uiteengaan in 2015 zijn de ouders akkoord gegaan met de forse reisbeweging die de afstand tussen [plaats B] en [plaats A] voor henzelf en voor [de minderjarige] met zich brengt. Dat dit akkoord destijds mogelijk onder druk der omstandigheden tot stand gekomen is, doet daaraan niet af. Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep komt naar voren dat de ouders de afstand tussen hen en de daarmee gepaard gaande reizen voor [de minderjarige] en hen niet ideaal vinden, maar dit is wel de naar omstandigheden voor allen best haalbare situatie. Daarbij heeft de vrouw voor lief genomen dat de man niet in staat was richting [plaats A] te verhuizen en heeft de man voor lief genomen dat hij veel moest reizen om het contact met [de minderjarige] vorm te geven. Dat siert beide ouders, getuigt van realiteitszin aan beide kanten en van inzet voor [de minderjarige] ’s welbevinden. De ouders geven dan ook tot op heden uitvoering aan de zorgregeling en deze verloopt naar de ouders hebben aangevoerd zonder noemenswaardige problemen, ondanks de substantiële reistijd. Hoewel bij een verhuizing van [de minderjarige] naar [plaats C] sprake zal zijn van nóg meer reistijd, acht het hof dit niet doorslaggevend. De zorgregeling kan immers ook in de situatie waarin [de minderjarige] in [plaats C] gaat wonen, in stand blijven, zo volgt uit de over en weer gedane voorstellen. Daarbij heeft de vrouw ter compensatie aangeboden om [de minderjarige] op de maandagochtenden bij de man op te halen en haar vervolgens naar school in [plaats C] te brengen. Beide ouders hebben verklaard dat [de minderjarige] zich goed ontwikkelt en een veerkrachtig meisje is, dat een goede band heeft met beide ouders. Gelet hierop is de verwachting van de vrouw gerechtvaardigd dat [de minderjarige] de extra reistijd kan verdragen, omdat zij haar vader graag ziet én zich verheugt op een verhuizing naar [plaats C] met haar moeder en broertje. Het hof heeft begrip voor de vrees van de man dat het mogelijk in de toekomst lastiger zal worden om de zorgregeling te continueren, onder andere omdat [de minderjarige] ouder wordt, meer en/of andere sociale activiteiten ontwikkelt en zelf haar weekendactiviteiten zal willen bepalen. Echter, een dergelijke ontwikkeling kan zich eveneens voordoen als de vrouw en [de minderjarige] in [plaats A] zouden blijven wonen, omdat, zoals gezegd, in die situatie ook al sprake is van veel reistijd voor [de minderjarige] . Het hof is dan ook van oordeel dat de betrokkenheid van de man bij de opvoeding en verzorging van [de minderjarige] door een verhuizing naar [plaats C] geen verandering van betekenis zal ondergaan. Bij de afweging van alle genoemde belangen is het voor het hof relevant of en hoe de man, in geval van een verhuizing van [de minderjarige] naar [plaats C] betrokken kan blijven bij haar verzorging en opvoeding. Het hof is van oordeel dat een verhuizing van [de minderjarige] naar [plaats C] een goed contact met de man niet in de weg hoeft te staan en dat zijn betrokkenheid in het leven van [de minderjarige] ook na de verhuizing voldoende is gewaarborgd.
5.12
Alle belangen tegen elkaar afwegend komt het hof tot de conclusie dat de belangen voor [de minderjarige] elkaar in evenwicht houden: zij heeft belang bij behoud van haar huidige gezinssituatie met haar moeder en broertje, maar ook bij een contact met haar vader waarvoor zij niet al te veel hoeft te reizen. De belangen van de vrouw bij toewijzing van haar verzoek om met [de minderjarige] te mogen verhuizen naar [plaats C] wegen naar het oordeel van het hof echter zwaarder dan de belangen van de man bij afwijzing van dit verzoek, zodat aan de vrouw vervangende toestemming zal worden verleend om met [de minderjarige] te verhuizen naar [plaats C] .
5.13
Ten aanzien van de vervangende toestemming voor inschrijving van [de minderjarige] op basisschool [de basisschool] te [plaats C] overweegt het hof dat de vrouw naar voren heeft gebracht dat zij deze school zorgvuldig heeft uitgezocht, onder andere omdat die past bij de specifieke behoeften van [de minderjarige] . Dit heeft de man als zodanig niet betwist en volgt bovendien uit de overgelegde stukken. De afstand tussen de woning en school van een kleine vijf kilometer acht het hof, anders dan de man, niet onoverkomelijk, want zowel per auto als per fiets goed te overbruggen. Het bezwaar van de man dat deze school geen openbare school is en daarmee een risico vormt voor de ontwikkeling van de deels Turkse identiteit van [de minderjarige] , acht het hof onvoldoende overtuigend. [de minderjarige] heeft namelijk eerder al op een oecumenische school in [plaats B] gezeten en de man heeft ter zitting in hoger beroep voorgesteld dat [de minderjarige] op die school zou kunnen terugkeren, als zij bij hem in [plaats B] zou gaan wonen. Naar het oordeel van het hof heeft de man verder onvoldoende onderbouwd in welke zin de voorgestelde schoolkeuze niet tegemoet zou komen aan de behoeften van [de minderjarige] , is hij niet op de uitnodiging van de vrouw ingegaan om scholen in [plaats C] te bezoeken, en heeft hij geen alternatief geboden.
Gelet hierop zal het hof de bestreden beschikking eveneens vernietigen voor wat betreft de door de rechtbank afgewezen vervangende toestemming voor inschrijving van [de minderjarige] op basisschool [de basisschool] in [plaats C] en het verzoek van de vrouw ook op dit punt toewijzen.
5.14
Het hof komt gelet op het voorgaande toe aan de beoordeling van de primaire verzoeken van de man in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep om de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij hem te bepalen, alsmede om een zorgregeling tussen de vrouw en [de minderjarige] vast te stellen.
5.15
Zoals hiervoor bij 5.6 is overwogen, is de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] sinds het uiteengaan van de ouders bij de vrouw geweest. In hetgeen de man heeft aangevoerd ziet het hof geen aanleiding om de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] te wijzigen. Niet is gebleken dat de man, voordat de vrouw haar verzoek om vervangende toestemming tot verhuizing naar [plaats C] indiende, voornemens is geweest om wijziging van de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] te verzoeken. De man heeft voorts ook (te) weinig inzicht gegeven in zijn feitelijke woon- en leefsituatie, zodat het hof zich hiervan geen goed beeld heeft kunnen vormen en niet kan vaststellen of het belang van [de minderjarige] gediend is bij wijziging van haar hoofdverblijfplaats. Ter zitting in hoger beroep is het hof gebleken dat de man een verhuizing van [de minderjarige] naar [plaats B] nog niet goed had doordacht Zo heeft hij bijvoorbeeld nog geen school voor [de minderjarige] in (de omgeving van) [plaats B] georganiseerd. Voorts acht het hof het, zoals gezegd, in het belang van [de minderjarige] dat zij opgroeit samen met haar broertje [de zoon] , met wie zij tot op heden bij de vrouw in gezinsverband woont. Het hof acht het ook om die reden in het belang van [de minderjarige] dat zij haar huidige hoofdverblijfplaats bij de vrouw behoudt. Daarbij zal verplaatsing van het hoofdverblijf van [de minderjarige] naar [plaats B] het probleem van de vele reisbewegingen voor [de minderjarige] niet oplossen, omdat zij dan evengoed heen en weer tussen [plaats C] en [plaats B] zou moeten reizen. Het verzoek van de man om de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij hem te bepalen zal dan ook worden afgewezen.
5.16
Ten aanzien van de zorgregeling overweegt het hof het volgende. Het hof acht, zoals hiervoor is overwogen, continuering van de huidige zorgregeling in het belang van [de minderjarige] . Met de man is het hof van oordeel dat daarbij een groter deel van het halen en brengen, gelet op de verhuizing naar [plaats C] , voor rekening van de vrouw dient te komen. De vrouw heeft aangeboden om [de minderjarige] op de maandagen bij de man op te halen en daarna naar school in [plaats C] te brengen. Deze compensatie mag van de vrouw worden verwacht. Voorts heeft de vrouw ter zitting in hoger beroep laten weten dat de tijd met [de minderjarige] in de auto fijne momenten samen biedt en voor hen van toegevoegde waarde is, zodat ook om die reden het zwaartepunt van het halen en brengen bij de vrouw zal komen te liggen en van de vrouw mag worden verwacht dat zij ook op de donderdagen [de minderjarige] bij de man haalt en haar naar school brengt alsmede dat zij [de minderjarige] in het 2e korte weekend in de maand naar de man brengt en haar daar weer ophaalt. Door de aanwezigheid van de au pair voor [de zoon] acht het hof de vrouw daartoe ook in staat. Het hof acht het daarbij wel in het belang van de man en [de minderjarige] dat de man [de minderjarige] door de week op de woensdagen uit school ophaalt, om zo het contact met de school te onderhouden. De volgende zorgregeling zal derhalve in het belang van [de minderjarige] worden vastgesteld:
[de minderjarige] verblijft bij de man:
- wekelijks van woensdagmiddag uit school tot donderdagochtend 7.30 uur waarbij de man [de minderjarige] op woensdag op school ophaalt en waarbij de vrouw [de minderjarige] op donderdag om 7.30 uur bij de man ophaalt en om 8.30 uur naar school brengt;
- twee keer per maand, zijnde het 1e en 3e weekend van de maand, van vrijdag 19.00 uur tot maandagochtend, waarbij de man [de minderjarige] op vrijdag om 19.00 uur bij de vrouw ophaalt en de vrouw [de minderjarige] op maandag om 7.30 uur bij de man ophaalt en om 8.30 uur naar school brengt;
- een keer per maand, zijnde het 2e weekend van de maand, van zaterdag 18.00 uur tot maandagochtend waarbij de vrouw [de minderjarige] op zaterdag naar de man brengt en de vrouw [de minderjarige] op maandag om 7.30 uur bij de man ophaalt en om 8.30 uur naar school brengt;
- de helft van de vakanties en feestdagen overeenkomstig het ouderschapsplan en de vrouw ter effectuering van deze zorgregeling [de minderjarige] bij de man zal ophalen en terugbrengen.
5.16
Vanwege het belang van [de minderjarige] bij spoedige inschrijving op haar nieuwe school in [plaats C] , waar zij op 23 augustus aanstaande zal gaan starten, zal het hof de onderhavige beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals door de vrouw is verzocht.
5.17
Al het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.Beslissing

Het hof:
in principaal en voorwaardelijk incidenteel hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank van 12 februari 2021 en opnieuw rechtdoende:
verleent de vrouw vervangende toestemming tot verhuizing met [de minderjarige] naar [adres] , [postcode] te [plaats C] ;
verleent de vrouw vervangende toestemming tot inschrijving van [de minderjarige] op basisschool ‘ [de basisschool] ’ te [plaats C] ;
bepaalt, met wijziging in zoverre van het ouderschapsplan van 24/29 november 2016, de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de vrouw en de man aldus dat [de minderjarige] bij de man verblijft:
- wekelijks van woensdagmiddag uit school tot donderdagochtend 7.30 uur waarbij de man [de minderjarige] op woensdag op school ophaalt en waarbij de vrouw [de minderjarige] op donderdag om 7.30 uur bij de man ophaalt en om 8.30 uur naar school brengt;
- twee keer per maand, zijnde het 1e en 3e weekend van de maand, van vrijdag 19.00 uur tot maandagochtend, waarbij de man [de minderjarige] op vrijdag om 19.00 uur bij de vrouw ophaalt en de vrouw [de minderjarige] op maandag om 7.30 uur bij de man ophaalt en om 8.30 uur naar school brengt;
- een keer per maand, zijnde het 2e weekend van de maand, van zaterdag 18.00 uur tot maandagochtend waarbij de vrouw [de minderjarige] op zaterdag naar de man brengt en de vrouw [de minderjarige] op maandag om 7.30 uur bij de man ophaalt en om 8.30 uur naar school brengt;
- de helft van de vakanties en feestdagen overeenkomstig het ouderschapsplan waarbij de vrouw [de minderjarige] bij de man zal ophalen en terugbrengen.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mw. mr. M.F.G.H. Beckers, mr. J.M van Baardewijk en mr. G.W. Brands-Bottema, in tegenwoordigheid van de griffier, en is op
10 augustus 2021 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.