De moeder stelt dat de rechtbank ten onrechte de inhoud van het verweerschrift van de moeder naast zich heeft neergelegd. Het verweerschrift was ingediend op 9 november 2020, maar de voorzitter heeft ter zitting van 12 november 2020 aangegeven dat het verweerschrift pas de ochtend van de zitting op het bureau terecht is gekomen, zodat de rechters het verweerschrift niet hebben kunnen lezen voorafgaand aan de zitting. In de beschikking is ook op geen enkele wijze rekening gehouden met het verweerschrift, aldus de moeder.
De moeder stelt voorts dat de rechtbank ten onrechte is overgegaan tot beëindiging van het gezag over [kind A] . Zij voert daartoe aan dat de GZ-psychologen van de Opvoedpoli en Care Express, die al meer dan twee jaar betrokken zijn bij het gezin van de moeder in verband met de individuele therapie voor [kind B] en gezinstherapie, vinden dat het voor [kind A] zijn ontwikkeling beter zou zijn als hij zou terugkeren naar de moeder. [kind A] zijn ontwikkeling wordt volgens de psychologen thans bedreigd in het pleeggezin. De moeder wijst daarbij onder meer op de brief van 20 augustus 2020 van de heer Merbis voornoemd en [manager] (manager van de Opvoedpoli), waaruit volgt dat de Opvoedpoli ziet dat de moeder en de stiefvader nu goed in staat zijn om met de trauma’s om te gaan, het functioneren van [kind B] enorm verbeterd is, evenals de relatie met haar moeder en stiefvader. De loyaliteit van [kind A] naar zijn moeder is groot en aanhoudend. De Opvoedpoli adviseert een terugplaatsing bij de moeder, zodat [kind A] weer perspectief krijgt.
De psychologen hebben aangegeven dat [kind A] een posttraumatische stressstoornis heeft en traumatherapie voor [kind A] nodig is. Deze traumatherapie is echter stopgezet in november 2020 en dit is volgens de moeder niet in het belang van [kind A] .
De moeder betwist dat [kind A] zich in het huidige pleeggezin volledig en harmonieus zou kunnen ontwikkelen. Volgens de moeder kan [kind A] niet op een veilige manier in het pleeggezin opgroeien, omdat dit gezin negatief staat tegenover haar, haar partner en [kind B] . Als een kind de indruk krijgt dat zijn ouders onterecht veroordeeld worden, voelt hij zich niet veilig en zal het weinig of niets willen zeggen; dat is precies wat er nu gebeurt.
De moeder heeft haar leven op orde, is verhuisd naar een nieuwe eengezinswoning en is in staat de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [kind A] te dragen. Vaststaat dat zij over voldoende opvoedvaardigheden beschikt, zoals ze heeft bewezen met [kind B] . Vanaf februari 2019 krijgt [kind B] individuele therapie, EMDR en vindt gezinstherapie plaats. De moeder stelt dat zij zich de laatste jaren positief heeft ontwikkeld en leerbaar is gebleken.
De moeder betwist voorts dat zij weigert de ontwikkelingsbedreiging van [kind A] te erkennen en te herkennen. De moeder luistert naar de hulpverlening en werkt goed mee met de Opvoedpoli en Care Express. Zij is bereid ook met [kind A] wederom gezinstherapie te volgen. Zij betwist dat traumatherapie zou kunnen volstaan.
Het had op de weg van de GI gelegen inzichtelijk te maken aan welke voorwaarden, en op welke wijze, de moeder had kunnen voldoen om de door GI gestelde zorgen weg te nemen. Dat de GI het afgelopen jaar geen hulp heeft aangeboden, is dan ook niet te wijten aan de moeder.
De moeder is van mening dat het aanvullend onderzoek door de raad niet kan worden bestempeld als een voldoende onafhankelijk onderzoek. Bij het eerste onderzoeksresultaat is, op een paar gesprekken na, immers volledig uitgegaan van de informatie die beschikbaar was van de GI.
De moeder is van mening dat de aanvaardbare termijn nog niet is verstreken. Onder verwijzing naar de rechtspraak van het Europese Hof voor de rechten van de mens (EHRM) acht de moeder de verzochte gezagsbeëindiging strijdig met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en met de artikel 3, 7, 18 en 25 van het Verdrag inzage de rechten van het kind (IVRK). De inbreuk op het recht op eerbiediging van het familie- en gezinsleven kan in dit geval niet worden gerechtvaardigd. Het voorliggende besluitvormingsproces tot nu toe is niet ‘fair’ geweest, immers de GI heeft de laatste jaren niets gedaan om terugkeer naar de moeder mogelijk te maken en wenst geen rekening te houden met genoemde onderzoeksresultaten van de Opvoedpoli en Care Express.
Primair is de moeder van mening dat zij een kans verdient om voor [kind A] te zorgen. Subsidiair verzoekt zij de zaak aan te houden voor nader onderzoek en haar in de tussentijd de kans te bieden te doen wat nodig is om voor de opvoeding van [kind A] zorg te dragen.