Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het verloop van het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De feiten
- [kind 1] , geboren [in] 2010;
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 10 augustus 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de gezamenlijke gezagsuitoefening en de hoofdverblijfplaats van drie minderjarige kinderen, geboren uit de relatie van de moeder en de vader. De moeder, die in hoger beroep is gekomen, verzoekt om (gedeeltelijke) vernietiging van de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarin is bepaald dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vader zal zijn. De vader heeft de kinderen erkend en de ouders hebben gezamenlijk het gezag over hen. De rechtbank had eerder een co-ouderschapsregeling vastgesteld, waarbij de kinderen om de week bij de ouders verblijven. De moeder stelt dat de huidige regeling niet in het belang van de kinderen is en dat zij niet in staat is om hen op haar adres in te schrijven, terwijl de vader dat wel kan. Het hof overweegt dat, hoewel er sprake is van een slechte communicatie tussen de ouders, dit niet automatisch betekent dat gezamenlijk gezag niet mogelijk is. Het hof concludeert dat de ouders in staat zijn om gezamenlijk beslissingen te nemen over de kinderen en dat het in het belang van de kinderen is dat zij bij de vader wonen, waar zij stabiliteit en continuïteit ervaren. De raad voor de kinderbescherming heeft geadviseerd de bestreden uitspraak te bekrachtigen, wat het hof doet. De kosten van de procedure worden door beide partijen zelf gedragen.