In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 10 augustus 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de voogdij over twee minderjarige kinderen, [kind 1] en [kind 2]. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, was eerder gezamenlijk belast met de voogdij samen met de man, verweerder in hoger beroep. De rechtbank Amsterdam had op 8 april 2020 de man ontzet uit de voogdij en de vrouw belast met de zorg voor de kinderen. De vrouw ging in hoger beroep tegen deze beslissing, waarbij zij de ontzetting van de man aanvocht en verzocht om de gezamenlijke voogdij te handhaven.
Het hof heeft vastgesteld dat de man en de vrouw sinds 2018 feitelijk uit elkaar zijn en dat de vrouw sinds het feitelijk uiteengaan alleen de zorg voor de kinderen heeft. De man heeft geen contact meer met de kinderen en neemt geen verantwoordelijkheid voor hun opvoeding. De Raad voor de Kinderbescherming heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat gezamenlijke voogdij niet in het belang van de kinderen is, gezien het gebrek aan contact tussen de man en de kinderen.
Het hof heeft geoordeeld dat de gezamenlijke voogdij beëindigd moet worden, omdat het voortduren daarvan niet in het belang van de kinderen is. De vrouw heeft de zorg voor de kinderen op zich genomen en de man heeft geen actieve rol in hun leven. Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank vernietigd en bepaald dat het gezag over de kinderen voortaan alleen aan de vrouw toekomt. De kosten van de procedure zijn gecompenseerd, waarbij ieder de eigen kosten draagt.