ECLI:NL:GHAMS:2021:2570

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 augustus 2021
Publicatiedatum
25 augustus 2021
Zaaknummer
200.284.005/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezamenlijke voogdij en ontzetting uit voogdij in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 10 augustus 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de voogdij over twee minderjarige kinderen, [kind 1] en [kind 2]. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, was eerder gezamenlijk belast met de voogdij samen met de man, verweerder in hoger beroep. De rechtbank Amsterdam had op 8 april 2020 de man ontzet uit de voogdij en de vrouw belast met de zorg voor de kinderen. De vrouw ging in hoger beroep tegen deze beslissing, waarbij zij de ontzetting van de man aanvocht en verzocht om de gezamenlijke voogdij te handhaven.

Het hof heeft vastgesteld dat de man en de vrouw sinds 2018 feitelijk uit elkaar zijn en dat de vrouw sinds het feitelijk uiteengaan alleen de zorg voor de kinderen heeft. De man heeft geen contact meer met de kinderen en neemt geen verantwoordelijkheid voor hun opvoeding. De Raad voor de Kinderbescherming heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat gezamenlijke voogdij niet in het belang van de kinderen is, gezien het gebrek aan contact tussen de man en de kinderen.

Het hof heeft geoordeeld dat de gezamenlijke voogdij beëindigd moet worden, omdat het voortduren daarvan niet in het belang van de kinderen is. De vrouw heeft de zorg voor de kinderen op zich genomen en de man heeft geen actieve rol in hun leven. Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank vernietigd en bepaald dat het gezag over de kinderen voortaan alleen aan de vrouw toekomt. De kosten van de procedure zijn gecompenseerd, waarbij ieder de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.284.005/01
Zaaknummer rechtbank: C/13/659654 / FA RK 18-8380 (betreffende de voogdij)
Beschikking van de meervoudige kamer van 10 augustus 2021
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. R.A. Korver te Amsterdam,
en
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. J.H. Arends te Roden.
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Amsterdam,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 8 april 2020.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De vrouw is op 1 juli 2020 in hoger beroep gekomen van voornoemde beschikking van 8 april 2020, waarin onder voormeld zaaknummer (onder meer) de echtscheiding is uitgesproken, de man is ontzet uit de voogdij en ten behoeve van de vrouw en ten laste van de man partneralimentatie is vastgesteld. Zowel tegen de beslissing over de voogdij (in hoger beroep met bovengenoemd zaaknummer) als de beslissing over de partneralimentatie (in hoger beroep met zaaknummer 200.280.595/01) is hoger beroep in gesteld. Aangezien het verzoek betreffende de voogdij niet een nevenverzoek bij echtscheiding is, zal het hof bij separate beslissing hierover beslissen.
2.2
De man heeft op 3 september 2020 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 8 juli 2020 met bijlagen, ingekomen op 9 juli 2020;
- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 21 juli 2020 met bijlage (
kennisgeving van inschrijving echtscheidingsregisters in registers burgerlijke stand), ingekomen per fax op dezelfde dag;
- een brief van de zijde van de man van 14 september 2020 met bijlagen (
ontbrekende stukken 1e aanleg: verweerschrift op zelfstandig verzoek en overzicht verzoek van de man met producties 42 t/m 47), ingekomen op 15 september 2020.
2.4
Daarnaast zijn mede in deze zaak de navolgende stukken ingekomen die inhoudelijk niet iets met de voogdij te maken hebben:
- een journaalbericht van de zijde van de man van 26 februari 2021 met bijlagen
,ingekomen per e-mail op dezelfde dag;
- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 3 maart 2021 met bijlagen, ingekomen op 4 maart 2021;
- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 8 maart 2021 met bijlagen, ingekomen op 9 maart 2021;
- een journaalbericht van de zijde van de man van 9 maart 2021 met bijlage, ingekomen op 10 maart 2021.
2.5
De onderhavige zaak is ter zitting van 11 maart 2021 gelijktijdig behandeld met de zaken met zaaknummers 200.280.151/01, 200.280.151/02, 200.280.595/01, 200.280.597/01, en 200.285.711/01. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. De vrouw werd daarnaast ondersteund door mevrouw E. Velleman, tolk in de Franse taal.
Het hof zal over deze zaken bij separate beschikking beslissen.
2.6
Zoals afgesproken ter zitting zijn de beide hierna te noemen minderjarige kinderen nog in de gelegenheid gesteld om hun mening kenbaar te maken over de voogdij. Zij hebben van deze mogelijkheid gebruik gemaakt. Aan partijen is kort verslag gedaan van het gesprek met de kinderen.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn [in] 1994 gehuwd te [plaats] , Libanon. Het huwelijk is op 13 juli 2020 ontbonden door inschrijving in de registers van de burgerlijke stand van de - in zoverre niet bestreden - beschikking van de rechtbank Amsterdam van 8 april 2020, waarbij de echtscheiding tussen partijen is uitgesproken.
3.2
De man heeft de Nederlandse nationaliteit. De vrouw heeft de Libanese nationaliteit.
3.3
Bij beschikking van 23 mei 2018 heeft de rechtbank Amsterdam partijen gezamenlijk belast met de voogdij over de hierna te noemen minderjarige kinderen van de overleden broer en schoonzus van de vrouw:
- [kind 1] , geboren [in] 2005 te [geboorteplaats] , Libanon, en
- [kind 2] , geboren [in] 2008 te [geboorteplaats] , Polen (hierna tezamen: de kinderen).
De kinderen hebben de Libanese nationaliteit. Zij wonen bij de vrouw.
Partijen zijn voorts de ouders van twee inmiddels meerderjarige kinderen, [X] en [Y] .

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking van 8 april 2020 heeft de rechtbank - uitvoerbaar bij voorraad - op verzoek van de man om de voogdij over [kind 1] en [kind 2] alleen op te dragen aan de vrouw en/althans de gezamenlijke uitoefening van de voogdij te beëindigen, de man ontzet als voogd over [kind 1] en [kind 2] . Naar het hof begrijpt verzoekt de vrouw in hoger beroep alsnog dit verzoek van de man af te wijzen, kosten rechtens.
4.2
De man verzoekt in hoger beroep de vrouw niet ontvankelijk te verklaren in voormeld verzoek dan wel dit verzoek af te wijzen en - zo nodig onder verbetering van gronden - de beschikking ten aanzien van de beslissing van de voogdij te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De vrouw kan zich niet vinden in de ontzetting van de man uit de voogdij. Zij voert daartoe het volgende aan. [kind 1] en [kind 2] zijn in oktober 2017 bij de vrouw komen wonen na het overlijden van hun ouders. Hun vader was een broer van de vrouw. In eerste aanleg hebben beide meisjes te kennen gegeven bij de vrouw te willen wonen en door haar te willen worden verzorgd. Dit houdt echter niet in dat de rechtbank slechts marginaal mocht toetsen: de rechtbank had een afweging moeten maken tussen de belangen van de meisjes bij handhaving van de bestaande situatie met gezamenlijke uitoefening van de voogdij en die waarin de voogdij alleen aan de vrouw is opgedragen. Als de vrouw alleen belast is met de voogdij neemt zij alleen de beslissingen over de meisjes en moet zij ook alleen de kosten van verzorging en opvoeding van hen betalen. De vrouw vraagt zich af wat er gebeurt als een van de meisjes ernstig ziek of hulpbehoevend raakt, wie de meisjes zal vertegenwoordigen als de vrouw iets overkomt en wie de financiële gevolgen daarvan voor de meisjes op zich zal nemen, mede gelet op de omstandigheid dat de vrouw sinds 2015 kampt met gezondheidsklachten.
Volgens de vrouw kan dit in beide gevallen de man zijn. De vrouw en de man zitten op één lijn betreffende de opvoeding en verzorging van de meisjes.
De vrouw wijst erop dat een ontslag uit de voogdij definitief is (artikel 1:335 BW) en dat aan de wettelijke voorwaarden voor ontslag uit de voogdij op de voet van artikel 1:327 BW niet is voldaan.
5.2
De man voert verweer. Hij heeft [kind 1] en [kind 2] na zijn vertrek uit de echtelijke woning niet meer gezien. Beiden hebben tijdens het kindgesprek in eerste aanleg te kennen gegeven geen contact meer met de man te willen. De verhoudingen tussen partijen zijn ernstig verstoord. De vrouw wil de man niet vertellen wat haar nieuwe adres is en op welke school de meisjes zitten. Het gevolg hiervan is dat de man de beide kinderen niet meer kan bezoeken als hij dit al zou willen, en ook geen rol van betekenis kan hebben als opvoeder. De man en de vrouw hebben geen contact meer met elkaar en de vrouw betrekt de man niet (meer) bij beslissingen die zij over [kind 1] en [kind 2] neemt. Inmiddels wenst de man dit ook niet meer, ook niet als de vrouw ziek wordt of als andere omstandigheden vergen dat iemand anders de verzorging op zich neemt.
De man is geen familie van [kind 1] en [kind 2] en de familie van de vrouw kan een grotere rol spelen bij de verzorging en opvoeding van hen.
De vrouw heeft enkel een financieel belang bij voortzetting van de voogdij en dat is onvoldoende om de voogdij te laten voortduren. Ontslag uit de voogdij is mogelijk zonder dat een belangenafweging plaatsvindt. Het bepaalde in artikel 1:327 BW is niet van toepassing.
Van de man kan gezien de hiervoor geschetste situatie ook niet gevergd worden dat hij nog jarenlang de financiële verantwoordelijkheid voor [kind 1] en [kind 2] op zich neemt.
5.3
De raad voor de kinderbescherming heeft tijdens de mondelinge behandeling meegedeeld achter de beëindiging van de gezamenlijke voogdij te staan. De raad acht gezamenlijke voogdij niet in het belang van de beide kinderen. Het contact tussen de man en de beide kinderen is al lange tijd verbroken en de wil om contact te onderhouden ontbreekt. De raad ziet geen mogelijkheden dat de vrouw en de man in staat zijn de voogdij gezamenlijk uit te voeren. Het is in het belang van de minderjarigen dat hun een conflictsituatie wordt bespaard.
5.4
[kind 1] en [kind 2] hebben - kort samengevat en voor zover hier van belang - (in hoger beroep) aan de oudste raadsheer meegedeeld dat zij willen dat de vrouw, hun tante, de beslissingen over hen neemt. Zij hebben al geruime tijd geen contact meer gehad met de man. Indien de vrouw zou komen te overlijden, dan willen [kind 1] en [kind 2] dat de man hun voogd zal zijn.
5.5
Het hof stelt voorop dat de man en de vrouw gezamenlijk zijn belast met de voogdij op de voet van artikel 1:282 BW met als gevolg dat op grond van het bepaalde in artikel 1:282a BW de gezamenlijke uitoefening van de voogdij pas eindigt op de dag waarop de beschikking waarbij de voogdij is beëindigd in kracht van gewijsde is gegaan. Een beslissing op de voet van artikel 1:282a BW kan dan ook niet uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.
Ingevolge lid 6 van genoemd artikel 1:282 BW is, zolang de gezamenlijke voogdij voortduurt, artikel 1:253w BW van overeenkomstige toepassing.
5.6
De rechtbank heeft de man ontzet uit de voogdij. ‘Ontzetting uit’ (sinds 2015 beëindiging van) de voogdij is geregeld in artikel 1:327 BW en kan worden uitgesproken indien een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de voogd niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW in staat is te dragen binnen een aanvaardbare termijn, de voogd het gezag misbruikt of als de vereiste beginseltoestemming ingevolge artikel 2 van de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie ontbreekt. Geen van deze gronden doet zich hier voor, zodat het bepaalde in 1:327 BW niet van toepassing is. In zoverre slaagt de grief van de vrouw.
5.7
Dit betekent echter niet dat de gezamenlijke voogdij niet kan worden beëindigd. Blijkens het bepaalde in artikel 1:323 BW kan de rechter op verzoek van de voogden gezamenlijk of van een van hen de gezamenlijke uitoefening van de voogdij beëindigen. Alsdan bepaalt de rechter aan wie van beiden voortaan het gezag over ieder van de minderjarige kinderen alleen zal toekomen. Gezien de plaats van dit artikel in paragraaf 5 (Boek 1, Titel 14, Afd. 6 BW) dat handelt over ontslag van de voogd, moet het ervoor worden gehouden dat deze bepaling ziet op beëindiging door ontslag. Een bijzondere grondslag is niet vereist. Het bepaalde in artikel 1:322 lid 1 BW, dat een drietal ontslaggronden benoemt, is in dezen niet van toepassing, omdat sprake is van gezamenlijke voogdij en slechts één van beide partijen, de man, zich van zijn bediening wil doen ontslaan.
5.8
De gezamenlijke voogdij is een gezamenlijke gezagsuitoefening door twee niet-ouders bedoeld om het feitelijke gezinsleven dat niet-ouders met een kind kunnen hebben te kunnen verstevigen; zij dienen in beginsel de verzorging en de opvoeding zelf ter hand te nemen. Partijen zijn sinds 2018 feitelijk uit elkaar en hun huwelijk is per 13 juli 2020 ontbonden door inschrijving van de (echtscheidings)beschikking in de registers van de burgerlijke stand. De vrouw heeft vanaf het feitelijk uiteengaan alleen de zorg voor [kind 1] en [kind 2] en neemt sindsdien alleen de beslissingen over hen. Partijen zijn niet in staat tot constructief overleg en een acceptabele communicatie over zaken die de beide meisjes aangaan. De man voelt en neemt ook geen verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [kind 1] en [kind 2] . Het hof ziet in voorgaande feiten en omstandigheden grond om de gezamenlijke voogdij te beëindigen. Het voortduren van de gezamenlijke voogdij is onder die omstandigheden niet in het belang van [kind 1] en [kind 2] . De door de vrouw geschetste situatie dat een van de meisjes ernstig ziek of hulpbehoevend raakt of dat de vrouw iets overkomt, is op dit moment niet aan de orde, zodat het hof daarop dan ook niet zal vooruit lopen. In zoverre slaag de grief van de vrouw niet. Het hof passeert het beroep van de vrouw op het bepaalde in artikel 1:335 BW, omdat dit artikel ziet op artikel 1:327 BW, dat hier toepassing mist.
5.9
De slotsom is dat de grief betreffende de beëindiging van de voogdij deels slaagt en deels faalt. Het hof zal de bestreden beschikking ten aanzien van de voogdij vernietigen, de voogdij ten aanzien van de man beëindigen en bepalen dat het gezag over [kind 1] en [kind 2] voortaan alleen aan de vrouw toekomt. Voorts zal het hof de uitvoerbaar bij voorraadverklaring van de beslissing over de voogdij vernietigen. Het hof zal de kosten van de procedure in hoger beroep betreffende deze zaak compenseren.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking (zaaknummer C/13/659654 / FA RK 18-8380):
voor zover de rechtbank daarin heeft beslist onder 4.2:
ontzet de man als voogd ten aanzien van de volgende tot de voogdij behorende minderjarigen:
[kind 1] , geboren [in] 2005 te [geboorteplaats] (Libanon) en
[kind 2] , geboren [in] 2008 te [geboorteplaats] (Polen);
en voor zover de rechtbank deze beslissing over de voogdij uitvoerbaar bij voorraad heeft verklaard onder 4.4;
in zoverre opnieuw rechtdoende:
beëindigt de gezamenlijke voogdij over:
[kind 1] , geboren [in] 2005 te [geboorteplaats] (Libanon) en
[kind 2] , geboren [in] 2008 te [geboorteplaats] (Polen)
en bepaalt dat het gezag over hen voortaan alleen toekomt aan de vrouw;
compenseert de kosten voor deze zaak aldus dat ieder de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.R. Sturhoofd, mr. C.M.J. Peters en mr. M.C. Schenkeveld, in tegenwoordigheid van de griffier en is op 10 augustus 2021 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.