ECLI:NL:GHAMS:2021:2568

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 augustus 2021
Publicatiedatum
25 augustus 2021
Zaaknummer
200.282.038/01 en 200.282.285/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep op vernietiging van overeenkomst wegens bedreiging, bedrog, misbruik van omstandigheden en dwaling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 10 augustus 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot vernietiging van een overeenkomst tussen een man en een vrouw. De man, verzoeker in hoger beroep, had de overeenkomst ondertekend op 7 april 2019, waarin hij zich verplichtte een bedrag van € 14.110,- aan de vrouw te betalen. De man stelde dat de overeenkomst tot stand was gekomen onder invloed van bedreiging, bedrog, misbruik van omstandigheden en dwaling. Hij voerde aan dat hij onder druk was gezet door de vrouw en haar kinderen om de overeenkomst te ondertekenen, en dat hij niet goed begreep wat hij ondertekende. De vrouw daarentegen betwistte de claims van de man en stelde dat hij haar had misleid om verblijfsrecht in Nederland te verkrijgen.

Het hof oordeelde dat de man onvoldoende bewijs had geleverd voor zijn stellingen en dat de overeenkomst rechtsgeldig was. Het hof verklaarde de man niet-ontvankelijk in zijn verzoek met betrekking tot het huurrecht van de woning en bekrachtigde de eerdere beschikking van de rechtbank. De man had ook verzocht om de rente op het te betalen bedrag te matigen, maar het hof zag hier geen aanleiding voor. De beslissing van het hof leidde tot de conclusie dat de man zijn verzoek tot vernietiging van de overeenkomst niet kon onderbouwen, en dat de vrouw recht had op de betaling van het afgesproken bedrag.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummers: 200.282.038/01 en 200.282.285/01
Zaaknummers eerste aanleg: C/13/668547 / FA RK 19-3901 en C/13/679150 / FA RK 20-431 (JK / CS)
Beschikking van de meervoudige kamer van 10 augustus 2021 inzake
[de man] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. F. Salouli te Amsterdam,
en
[de vrouw] ,
wonende te [plaats B] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. I.R. Feddema te Amsterdam.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) van 13 mei 2020, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De man is op 12 augustus 2020 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 13 mei 2020.
2.2
De vrouw heeft op 26 oktober 2020 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de man van 28 januari 2021 met bijlagen, ingekomen op 29 januari 2021;
- een journaalbericht van de zijde van de man van 4 februari 2021 met bijlagen, ingekomen op diezelfde datum;
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 4 maart 2021 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat; voor de man is mevrouw A.C.M. Keijzer opgetreden als tolk in de Engelse taal;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.
De advocaat van de vrouw heeft ter zitting pleitnotities overgelegd.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn [in] 2015 te [plaats] , [district] , Kenia, gehuwd. Hun huwelijk is op 24 september 2020 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 13 mei 2020 in de registers van de burgerlijke stand. De vrouw heeft de Nederlandse nationaliteit. De man heeft de Keniaanse nationaliteit.
3.2
In de door partijen op 16 oktober 2014 overeengekomen huwelijkse voorwaarden is, voor zover thans van belang, het volgende bepaald:
“(…)
Artikel 5
1. De kosten van de huishouding komen ten laste van de echtgenoten op de in artikel 1:84 Burgerlijk Wetboek omschreven wijze.
Heeft een echtgenoot meer in deze kosten bijgedragen dan waartoe hij verplicht is, dan zal deze echtgenoot het aldus teveel bijgedragene niet van de andere echtgenoot terugvorderen.
(…)
Artikel 7
De echtgenoten kiezen voor toepassing van het Nederlandse recht op hun huwelijksvermogensrechtelijke verhoudingen.
(…)
Artikel 8
Iedere echtgenoot is verplicht aan de andere echtgenoot te vergoeden hetgeen ten bate van hem aan het vermogen van de andere echtgenoot is onttrokken, gewaardeerd naar de dag van de onttrekking tenzij dit tot onbillijkheid leidt.
(…)”
3.3
De man is in 2015 samen met zijn twee destijds nog minderjarige kinderen vanuit Kenia naar Nederland gekomen en bij de vrouw ingetrokken in de woning aan de [adres] te [plaats B] (hierna te noemen: de woning).
3.4
Partijen hebben op 7 april 2019 een Promissory Note ondertekend (hierna te noemen: de overeenkomst), waarin, voor zover thans van belang, het volgende is vermeld:

Borrower[de man] (…) (the “Borrower”)
Lender:[de vrouw] (…) (the “Lender”)
Principal Amount:€ 13,720.00 EUR + € 390,- withdrawn from common account on 07-04-'19
(…) The Borrower promises tot pay to the Lender via bank wire to bank account (…) of Lender writing, the principal sum of € 390,- + 13.720.00 EUR, with interest payable on the unpaid principal at the rate of 3.00 percent per annum, calculated monthly in arrears, beginning on 12 April 2019.
This Note will be repaid in full on 12 April 2019.
(…)
This Note will be construed in accordance with and governed by the laws of the Country of The Netherlands.
(…)
4. De omvang van het geschil
4.1
Bij de bestreden (echtscheidings)beschikking is, voor zover thans van belang, bepaald dat de vrouw huurster zal zijn van de woning, met ingang van de dag waarop die beschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Voorts is de man veroordeeld een bedrag van € 14.110,- aan de vrouw te betalen, te vermeerderen met 3% rente per jaar, met ingang van 12 april 2019.
4.2
De man verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking (in zoverre), te bepalen dat hij huurder van de woning zal zijn en zijn beroep op vernietiging van de overeenkomst op grond van misbruik van omstandigheden, bedreiging, bedrog of dwaling te honoreren, dan wel voor recht te verklaren dat de overeenkomst voor vernietiging in aanmerking komt en deze ook te vernietigen, althans de rente die de man volgens de overeenkomst over het te betalen bedrag verschuldigd is, te weten 3 % per jaar, te matigen tot nihil.
4.3
De vrouw verzoekt de verzoeken van de man af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Huurrecht woning
5.1
Evenals de rechtbank is het hof van oordeel dat de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt ten aanzien van het verzoek met betrekking tot het huurrecht van de woning. De rechtbank heeft voorts Nederlands recht toegepast op het verzoek. Nu daartegen geen grief is gericht, zal ook het hof daarvan uitgaan.
5.2
De man heeft ter zitting in hoger beroep zijn verzoek ten aanzien van het huurrecht van de woning ingetrokken. Het hof maakt hieruit op dat de man de grief tegen de bestreden beschikking niet handhaaft. Dit brengt mee dat het hof de man in het door hem ingestelde hoger beroep ten aanzien van het huurrecht van de woning niet-ontvankelijk zal verklaren.
Vernietiging overeenkomst
5.3
Aan de orde is het verzoek van de man om zijn beroep op vernietiging van de overeenkomst op grond van misbruik van omstandigheden, bedreiging, bedrog of dwaling te honoreren, dan wel voor recht te verklaren dat de overeenkomst voor vernietiging in aanmerking komt en deze ook te vernietigen.
5.4
De vrouw heeft, naar het hof begrijpt, aan (dit deel van) haar verzoek in eerste aanleg ten grondslag gelegd de overeenkomst die tussen partijen is gesloten om uitvoering te geven aan artikel 8 van de huwelijkse voorwaarden. Nu de grondslag van dit verzoek tussen partijen niet in geschil is, betreft de onderhavige procedure het treffen van een nevenvoorziening als bedoeld in artikel 827 lid 1 onder b van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).
5.5
Evenals de rechtbank is het hof van oordeel dat de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt ten aanzien van dit verzoek. De rechtbank heeft voorts Nederlands recht toegepast op het verzoek. Nu daartegen geen grief is gericht, zal ook het hof daarvan uitgaan.
5.6
De man stelt zich op het standpunt dat hij de overeenkomst weliswaar heeft ondertekend, maar dat deze vernietigbaar is omdat de overeenkomst door bedreiging, door bedrog, door misbruik van omstandigheden en/of onder invloed van dwaling tot stand is gekomen. In dit verband voert de man het volgende aan. De avond voorafgaand aan de dag van ondertekening van de schuldbekentenis (6 april 2019) heeft de vrouw de man laten weten dat zij een bedrag van circa € 10.000,- aan de Belastingdienst moest betalen en heeft zij hem gevraagd haar te helpen dit bedrag te betalen. De man beloofde de vrouw te helpen met het zoeken van een oplossing voor dit probleem, maar zover is het niet gekomen, want de volgende dag werd de man de echtelijke woning uitgezet en kreeg hij slechts enkele persoonlijke spullen mee. De man en zijn kinderen waren afhankelijk van de vrouw wat betreft onderdak, bezittingen (zoals zijn paspoort en papieren) en verblijfsstatus. De zoon en dochter van de vrouw hebben hem meegedeeld dat de vrouw wilde scheiden en grote druk op de man uitgeoefend om tot ondertekening van de overeenkomst over te gaan, zodat hij weer toegang tot de woning zou krijgen en hij weer zou kunnen beschikken over zijn paspoort en andere papieren. Daarbij komt dat de dochter van de vrouw, die naar eigen zeggen vreemdelingenadvocaat is, de man heeft voorgehouden dat hij geen zelfstandig recht op verblijf in Nederland heeft, maar dat hij met zijn kinderen in Nederland zou kunnen blijven als hij de overeenkomst zou ondertekenen. Als de kinderen van de vrouw de man een juiste voorstelling van zaken hadden gegeven, had hij de overeenkomst niet ondertekend. De man overzag de consequenties van het ondertekenen van dit stuk niet. Nadat de man de overeenkomst had ondertekend, heeft hij, anders dan hem was voorgehouden, geen toegang tot de woning gekregen en de vrouw heeft hem ook niet geholpen bij het verkrijgen van een verblijfsstatus. Het is onredelijk dat de man een bedrag van € 14.110,- moet betalen, nu uit de overgelegde bankafschriften blijkt dat hij slechts
€ 4.000,- heeft ontvangen. Ter zitting heeft de man hieraan toegevoegd dat de door de vrouw betaalde bedragen niet in de vorm van leningen zijn verstrekt, dat hij de door haar betaalde bedragen al heeft terugbetaald en dat hij voorafgaand aan de ondertekening van de overeenkomst al met de vrouw had besproken dat hij haar geld zou betalen, maar dat dit niet was gebaseerd op een lening.
5.7
De vrouw verweert zich als volgt. De man doet zich ten onrechte voor als het slachtoffer in deze situatie. Hij heeft de vrouw misleid om voor zichzelf en zijn inmiddels meerderjarige kinderen verblijfsrecht in Nederland te krijgen. Tijdens het huwelijk van partijen is de man in Kenia met de moeder van zijn kinderen getrouwd. Dit is gebleken uit een DVD die de vrouw op 6 april 2019 na het vertrek van de man in de woning heeft gevonden. Gedurende het huwelijk van partijen heeft de man onvoldoende bijgedragen in de vaste lasten en was er steeds discussie over geld. De man heeft voor en tijdens het huwelijk grote bedragen van de vrouw geleend, die hij nooit heeft terugbetaald. De vrouw betwist de door de man gestelde vernietigingsgronden. In dit verband verwijst zij naar de op het moment van ondertekening van de overeenkomst gemaakte geluidsopname, waaruit onder meer blijkt dat gesproken is over de vraag hoe de man het geleende geld zou kunnen terugbetalen, bijvoorbeeld door een lening bij de bank af te sluiten. Er is niet gesproken over het verblijfsrecht van de man en evenmin is beloofd dat hij in de woning mocht terugkeren. De kinderen van de vrouw hebben geen onjuiste voorstelling van zaken gegeven. Volgens de vrouw is een bedrag van ruim
€ 14.000,- aan haar vermogen onttrokken, in welk verband zij verwijst naar de door haar in eerste aanleg overgelegde bankafschriften. Partijen hebben afgesproken dat de man dit bedrag aan haar zou terugbetalen. De vrouw heeft de man tijdens hun huwelijk regelmatig op zijn betalingsverplichting aangesproken.
5.8
Het hof overweegt als volgt.
Tussen partijen is niet in geschil dat beiden op 7 april 2019 de overeenkomst hebben ondertekend. Uit dit stuk blijkt ondubbelzinnig dat de man ermee heeft ingestemd aan de vrouw op 12 april 2019 een bedrag van totaal € 14.110,- te betalen. Dat, zoals de man stelt, uit de overgelegde bankafschriften blijkt dat hij slechts een bedrag van € 4.000,- heeft ontvangen, dat de door de vrouw betaalde bedragen niet in de vorm van leningen zijn verstrekt, dat hij de door de vrouw aan hem betaalde bedragen al had terugbetaald en dat hij voorafgaand aan de ondertekening van de overeenkomst met de vrouw had besproken dat hij haar geld in verband met haar belastingschuld zou betalen, maar dat dit niet was gebaseerd op een lening, doet gelet op de inhoud van de overeenkomst dan ook niet ter zake. Bovendien heeft de man deze stellingen, in het licht van het door de vrouw in eerste aanleg als productie 1 bij het journaalbericht van 24 februari 2020 overgelegde overzicht, waarboven ‘lening’ is vermeld, met de onderliggende bankafschriften, onvoldoende onderbouwd.
Op de man, die een beroep doet op vernietiging van de overeenkomst wegens bedreiging, bedrog, misbruik van omstandigheden en/of dwaling, rusten de stelplicht en de bewijslast voor de daartoe redengevende feiten en omstandigheden. De vrouw heeft de door de man gestelde feiten en omstandigheden gemotiveerd betwist. Het hof heeft kennis genomen van de door de vrouw in eerste aanleg in het geding gebrachte en ook in hoger beroep overgelegde geluidsopname van een gesprek tussen de man en de kinderen van de vrouw op 7 april 2019 en de van dat gesprek opgestelde transcriptie. Tijdens dit gesprek heeft de man verklaard: “
Yes I will go to the bank to get loan to pay” en, nadat de kinderen van de vrouw hadden verklaard “
But [de man] lets go back to the loan – you said that you promised to my mom that you are going to pay it back” heeft de man verklaard: “
Yes”. De man heeft niet betwist dat hij de hiervoor aangehaalde uitlatingen heeft gedaan. Anders dan de man stelt, blijkt uit de opname niet dat de kinderen van de vrouw hem onder druk hebben gezet door te verklaren dat hij alleen de woning weer zou mogen betreden, zijn bezittingen zou terugkrijgen of in Nederland zou mogen blijven als hij de overeenkomst zou ondertekenen. Aan de ter zitting in hoger beroep ingenomen stelling van de man dat de transcriptie niet volledig is en/of dat niet het hele gesprek is opgenomen, waardoor niet te lezen en horen is dat hij door de kinderen van de vrouw onder druk is gezet, gaat het hof voorbij, nu deze stellingen onvoldoende zijn onderbouwd. Dat de man na de ondertekening van de overeenkomst op 7 april 2019 op diezelfde dag een gesprek met zijn werkgever [de werkgever] heeft gevoerd en naar de politie is gegaan, in welk verband hij een schriftelijke verklaring van [de werkgever] van 16 november 2020 heeft overgelegd, kan niet gelden als onderbouwing van de stelling dat de man onder druk is gezet de overeenkomst te tekenen, nu [de werkgever] noch de politie bij het gesprek tussen de man en de kinderen aanwezig zijn geweest. Verder neemt het hof in aanmerking de door de vrouw in het geding gebrachte geluidsopname en schriftelijke weergave van een telefoongesprek tussen de man, de vrouw en [kind] op 8 april 2019, waaruit blijkt dat de man heeft verklaard: “
I am going to pay you the money. I already promised to do that and I have nothing that I say I am not going to do it. Otherwise I did not put my signature.”. Dat de weergave van laatstgenoemd gesprek niet volledig is, heeft de man niet onderbouwd. Daarbij komt dat de man in een e-mail aan de vrouw van 9 juni 2019 het volgende te kennen heeft gegeven: “
Yes you are clear, I was clear when I signed that paper the time you demanded money form me. I said to you that I will give you this money and I put my signature as a witness that am willing to do that I will (…)” en in een e-mail van hem aan de vrouw van 27 juni 2019: “
I signed the latter because am willing to pay you this money.” Uit het hiervoor genoemde telefoongesprek tussen partijen en [kind] , dat heeft plaatsgevonden op de dag nadat de man de overeenkomst had ondertekend, en de twee e-mails die de man enige tijd daarna naar de vrouw heeft gezonden, blijkt dat de man wist wat de door hem ondertekende overeenkomst inhield en zich kon vinden in de inhoud van die overeenkomst.
Gelet op het hiervoor overwogene heeft de man naar het oordeel van het hof onvoldoende gesteld om tot de conclusie te komen dat sprake was van een onder invloed van bedreiging, bedrog, misbruik van omstandigheden of dwaling tot stand gekomen overeenkomst, zodat zijn verzoek tot vernietiging van die overeenkomst terecht door de rechtbank is afgewezen.
De man heeft in hoger beroep bewijs aangeboden door het horen van getuigen, die kunnen verklaren dat hij de overeenkomst onder dwang heeft ondertekend en dat hij op dat moment onder grote psychische druk stond, te weten hijzelf, de meerderjarige kinderen van de man, zijn vriend ( [de vriend] ) en zijn werkgever ( [de werkgever] ). Het hof overweegt dat tussen partijen niet in geschil is dat de kinderen van de man, zijn vriend en zijn werkgever bij de ondertekening van de overeenkomst door de man niet aanwezig waren. Met de vrouw is het hof dan ook van oordeel dat geen van hen uit eigen wetenschap kan verklaren over de omstandigheden waaronder de man tot ondertekening van de overeenkomst is overgegaan, zodat niet valt in te zien dat het horen van de genoemde getuigen tot de beslissing van de zaak zal kunnen leiden. Het bewijsaanbod van de man in hoger beroep zal dan ook als niet ter zake dienend worden gepasseerd.
Matiging rente
5.9
De man verzoekt de rente die hij volgens de overeenkomst over het door hem aan de vrouw te betalen bedrag verschuldigd is, te weten 3% per jaar, te matigen tot nihil.
De vrouw stelt zich op het standpunt dat zij de man vanwege zijn bedrog niets verschuldigd is.
Het hof ziet in het door de man gestelde geen aanleiding de rente te matigen. Anders dan de man meent, kan het door partijen overeengekomen rentepercentage niet als onredelijk hoog worden aangemerkt.
5.1
Gelet op het hiervoor overwogene zal het verzoek van de man worden afgewezen en de bestreden beschikking op dit punt worden bekrachtigd.
5.11
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof
verklaart de man niet-ontvankelijk in het door hem ingestelde hoger beroep ten aanzien van het huurrecht van de woning;
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.T. Hoogland, mr. M.F.G.H. Beckers en mr. A.R. van Wieren, in tegenwoordigheid van mr. L. Meulman als griffier en is op 10 augustus 2021 in het openbaar uitgesproken door mr. J.F. Miedema.