ECLI:NL:GHAMS:2021:2567

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 augustus 2021
Publicatiedatum
25 augustus 2021
Zaaknummer
200.278.273/01 en 200.290.578/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezamenlijk gezag en beperking omgangsregeling tussen ouders van minderjarigen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 10 augustus 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de gezags- en omgangsregeling van twee minderjarigen, [kind 1] en [kind 2], geboren uit de relatie van de man en de vrouw. De vrouw had in hoger beroep de beëindiging van het gezamenlijk gezag en de wijziging van de omgangsregeling aangevochten. Het hof bekrachtigde de eerdere beschikkingen van de rechtbank, waarin het gezag van de vrouw over de kinderen was beëindigd en de omgang met de kinderen was beperkt tot begeleide omgang. De rechtbank had geoordeeld dat de communicatie tussen de ouders ernstig verstoord was en dat de kinderen klem en verloren raakten tussen de ouders. De vrouw had herhaaldelijk negatieve informatie over de man aan de kinderen doorgegeven, wat leidde tot een loyaliteitsconflict. Het hof oordeelde dat de vrouw niet in staat was om op een verantwoorde manier omgang met de kinderen te hebben zonder negatieve beïnvloeding. De GI (Gecertificeerde Instelling) had ook geadviseerd dat de omgangsregeling moest worden beperkt. Het hof concludeerde dat de bestreden beschikkingen in het belang van de kinderen waren en dat er geen noodzaak was voor aanvullend onderzoek door de raad, gezien de reeds beschikbare rapporten en de langdurige hulpverlening.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummers: 200.278.273/01 en 200.290.578/01
Zaaknummers rechtbank: C/15/289824 / FA RK 19-3337 en
C/15/308989 / JU RK 20-2070
Beschikking van de meervoudige kamer van 10 augustus 2021 inzake
in de zaak met zaaknummer 200.278.273/01
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. A. Scholtens-Vogelaar te Wormerveer, gemeente Zaanstad,
en
[de man] ,
wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. A. Krim te Haarlem.
Als belanghebbenden zijn verder aangemerkt:
- de minderjarige [kind 1] (hierna te noemen: [kind 1] );
- de minderjarige [kind 2] (hierna te noemen: [kind 2] ).
Als informant is aangemerkt:
- de gecertificeerde instelling de stichting Jeugdbescherming Regio Amsterdam (hierna te noemen: de GI).
in de zaak met zaaknummer 200.290.578/01
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. A. Scholtens-Vogelaar te Wormerveer, gemeente Zaanstad,
en
de gecertificeerde instelling de stichting Jeugdbescherming Regio Amsterdam,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de GI.
Als belanghebbenden zijn verder aangemerkt:
- de minderjarige [kind 1] (hierna te noemen: [kind 1] );
- de minderjarige [kind 2] (hierna te noemen: [kind 2] );
- [de man] (hierna te noemen: de man), advocaat: mr. A. Krim te Haarlem.
In zijn adviserende taak is in beide procedures gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Haarlem,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van beide gedingen in eerste aanleg

1.1
Het hof verwijst in de zaak met zaaknummer 200.278.273/01 voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna: de rechtbank) van 5 februari 2020, uitgesproken onder zaaknummer C/15/289824 / FA RK 19-3337.
1.2
In de zaak met zaaknummer 200.290.578/01 verwijst het hof voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank (hierna: de kinderrechter) van 18 november 2020, uitgesproken onder zaaknummer C/15/308989 / JU RK 20-2070.

2.De beide gedingen in hoger beroep

In de zaak met zaaknummer 200.278.273/01
2.1
De vrouw is op 4 mei 2020 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking van 5 februari 2020.
In de zaak met zaaknummer 200.290.578/01
2.2
De vrouw is op 17 februari 2021 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking van 18 november 2020.
2.3
De GI heeft op 26 april 2021 een verweerschrift ingediend.
2.4
De mondelinge behandeling in beide zaken heeft op 6 mei 2021 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat, beiden aanwezig middels een videoverbinding;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de GI, vertegenwoordigd door de gezinsmanagers;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw D.M. van Dijk.
2.5
Na de mondelinge behandeling ter zitting in hoger beroep is een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 27 mei 2021 overgelegd in de zaak met zaaknummer 200.290.578/01, met daarbij het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg, ingekomen op 28 mei 2021.

3.De feiten

3.1
Uit de in 2013 verbroken relatie van de man en de vrouw (hierna gezamenlijk ook: de ouders) zijn - voor zover hier van belang - geboren:
- [kind 1] , [in] 2010;
- [kind 2] , [in] 2010 (hierna gezamenlijk ook: de kinderen).
De man heeft de kinderen erkend.
3.2
Voorts is uit de relatie van de ouders [kind 3] geboren, [in] 2005 (hierna te noemen: [kind 3] ). [kind 3] verblijft bij de vrouw en is niet betrokken in deze procedure.
3.3
Bij beschikking van de kinderrechter van 10 februari 2016 zijn de man en de vrouw belast met het gezamenlijk gezag over de kinderen.
3.4
De kinderen staan sinds 8 januari 2016 onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 8 juli 2021.
3.5
Bij beschikking van de rechtbank van 5 september 2018 is de hoofdverblijfplaats van de kinderen bepaald bij de man. Voorts is de volgende zorgregeling vastgesteld voor alle drie de kinderen, inhoudende dat zij verblijven:
- in de oneven weken van maandag tot en met woensdagochtend bij de man;
- in de oneven weken van woensdagochtend tot en met zondag bij de vrouw;
- in de even weken op maandagochtend en van woensdagmiddag tot en met vrijdagochtend bij de vrouw;
- in de even weken van maandagmiddag tot en met woensdagochtend en van vrijdagmiddag tot en met zondag bij de man;
- de vakanties en feestdagen worden in onderling overleg bij helfte verdeeld tussen de ouders.
3.6
Bij spoedbeschikking van de rechtbank van 22 oktober 2020 is de omgangsregeling tussen de vrouw en de kinderen gewijzigd in die zin dat de kinderen wekelijks gedurende één uur begeleide omgang zullen hebben met de vrouw, op vrijdag na schooltijd, op het kantoor van de GI of een andere neutrale locatie, ingaande op 23 oktober 2020. Verdere beslissingen zijn aangehouden.

4.De omvang van het geschil

In de zaak met zaaknummer 200.278.273/01
4.1
Bij de bestreden beschikking van 5 februari 2020 is, voor zover thans van belang, op verzoek van de man, met wijziging van de beschikking van 10 februari 2016, bepaald dat:
het gezamenlijk gezag over de kinderen wordt beëindigd en dat de man alleen het gezag over de kinderen toekomt,
en is met wijziging van de beschikking van 5 september 2018 een omgangsregeling vastgesteld inhoudende dat de kinderen om de week van vrijdag uit school tot zondag 17:00 uur bij de vrouw verblijven, alsmede de helft van de vakanties en feestdagen, waarbij het halen en brengen wordt tussen de ouders bij helfte gedeeld.
4.2
De vrouw verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking (in zoverre), te bepalen dat de ouders gezamenlijk het gezag uitoefenen over [kind 1] en [kind 2] , al dan niet na een daaraan voorafgaand onderzoek door de raad daaromtrent,
alsmede een zorgregeling vast te stellen die het hof juist acht in het belang van [kind 1] en [kind 2] , al dan niet na een daaraan voorafgaand onderzoek door de raad daaromtrent.
4.3
De man heeft ter zitting in hoger beroep mondeling verweer gevoerd en verzocht het hoger beroep van de vrouw af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
In de zaak met zaaknummer 200.290.578/01
4.4
Bij de bestreden beschikking van 18 november 2020 is, op verzoek van de GI, bepaald dat de kinderen één keer per week, op vrijdagmiddag, gedurende één uur met de vrouw begeleide omgang hebben, waarbij geldt dat het de GI vrijstaat om voornoemde omgangsregeling uit te breiden indien dit naar het oordeel van de GI verantwoord en veilig is.
4.5
De vrouw verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, een omgangsregeling tussen de vrouw en de kinderen te bepalen die in hun belang geacht wordt, al dan niet na een voorafgaand onderzoek door de raad, waarbij partijen zich dienen te houden aan de wijze van opbouw die de begeleiding adviseert, met ingang van de in deze te wijzen beschikking, althans een zodanige regeling en een zodanige ingangsdatum als het hof juist en redelijk acht.
4.6
De GI verzoekt het hoger beroep van de vrouw af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Het gezag, in de zaak met zaaknummer 200.278.273/01
5.1
Ingevolge artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of van een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen als nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing op grond van waarvan het gezamenlijk gezag is ontstaan van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. De rechter kan dan bepalen dat het gezag over een kind aan één van hen toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.2
De vrouw is van mening dat de rechtbank de man ten onrechte met het eenhoofdig gezag over de kinderen heeft belast in afwijking van het wettelijk uitgangspunt. Beëindiging van het gezag van de vrouw is volgens haar geen oplossing voor de problemen tussen partijen. Partijen communiceren slecht, maar dat wordt niet verholpen door de vrouw de mogelijkheid te ontnemen te participeren in besluiten. Slechte communicatie is geen grond voor beëindiging van gezamenlijk gezag. Bovendien zal het eenhoofdig gezag de communicatie tussen partijen alleen maar verslechteren. De man heeft geweigerd deel te nemen aan relationele therapie en Kinderen uit de Knel. Ook betrekt hij de vrouw niet in besluiten omtrent de kinderen. De rechtbank heeft dan ook ten onrechte vastgesteld dat de man meer ruimte biedt voor contact met de andere ouder. Door de ongelijkwaardige situatie zal het loyaliteitsconflict van de kinderen toenemen. Bovendien hebben de ouders wel gezamenlijk gezag over [kind 3] en zullen zij evengoed moeten blijven communiceren.
Het (door de rechtbank aangehaalde) advies van Arkin uit februari 2019 bevat geen recente informatie en hierin ontbreekt de motivering waarom de kinderen gebaat zouden zijn bij eenhoofdig gezag. Het wordt opgeworpen als oplossing voor het niet-werkend co-ouderschap, terwijl het probleem de niet-werkende communicatie tussen partijen is.
Verder is de raad ten onrechte niet om advies gevraagd omdat de kinderen onder toezicht zijn gesteld van de GI. De GI heeft echter op dit moment geen actieve betrokkenheid en heeft dus ook geen actuele informatie.
5.3
De man verweert zich als volgt.
De beëindiging van het gezamenlijk gezag is in het belang van de kinderen noodzakelijk. Partijen zijn niet in staat tot overleg door de houding van de vrouw. Zij heeft de afgelopen jaren meerdere zaken kunnen tegenhouden als gevolg van haar gezag. Zo heeft zij geen toestemming gegeven voor het afgeven van paspoorten en heeft zij de identiteitsbewijzen van de kinderen onder zich gehouden. Ook dwarsboomde zij medische zorg en verzette zij zich tegen de inschrijving van [kind 1] op het speciaal onderwijs terwijl duidelijk was dat hij dat nodig heeft.
Daarbij komt dat de vrouw jaren geleden is begonnen met het zwartmaken van de man door onwaarheden over hem te verspreiden. In oktober 2020 is opnieuw gebleken dat zij dergelijke verhalen over de man nog steeds aan de kinderen vertelt. Daarnaast vertelt zij deze verhalen ook aan buurtbewoners, de vorige huisarts en de voormalige school van de kinderen die zich daardoor genoodzaakt zien om zorgmeldingen te doen. Alleen al als gevolg van deze continuerende valse beschuldigingen kan niet van de man worden verwacht dat hij nog langer het gezamenlijk gezag met de vrouw uitoefent. Daarnaast informeert de vrouw de man niet over gezagsbeslissingen of andere aangelegenheden ten aanzien van [kind 3] . De man legt zich hierbij echter neer in het belang van [kind 3] . Dat de kinderen klem en verloren zijn geraakt tussen de ouders is gelet op het voorgaande een feit. Het is dan ook in hun belang noodzakelijk dat de bestreden beschikking wordt bekrachtigd, aldus de man.
5.4
De GI heeft ter zitting in hoger beroep het volgende meegedeeld.
De kinderen zitten in een groot loyaliteitsconflict tussen de ouders. Dit wordt gevoed doordat de vrouw de kinderen blijft belasten met de strijd tussen de ouders en beschuldigingen aan het adres van de man die na uitgebreid onderzoek niet blijken te kloppen. Ook ziet de GI dat de communicatie tussen partijen niet goed verloopt. Daarnaast heeft de vrouw langere tijd geen toestemming gegeven voor een IQ-onderzoek bij [kind 1] terwijl dat wel nodig was omdat hij op zijn vorige school niet op zijn plek zat. Gelet op het voorgaande is de GI van mening dat in het belang van de kinderen de bestreden beschikking in stand dient te worden gelaten.
5.5
De raad heeft ter zitting in hoger beroep geadviseerd de bestreden beschikking te bekrachtigen nu deze op terechte gronden is afgegeven. De basis voor het gezamenlijk gezag ontbreekt doordat de vrouw niet in staat is om het gesprek met de man aan te gaan. Zij wantrouwt zijn mogelijkheden als ouder. De kinderen zijn hierdoor klem en verloren geraakt. Derhalve is de gezagsbeëindiging in het belang van de kinderen, ondanks het uitgangspunt van gezamenlijk gezag, aldus de raad.
5.6
Het hof overweegt als volgt.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is het volgende gebleken.
De vrouw heeft in december 2014 aangifte gedaan tegen de man van seksueel misbruik van de drie kinderen. Als gevolg van deze beschuldigingen, hebben de man en de kinderen van juli 2014 tot mei 2017 geen omgang met elkaar gehad. Na onderzoek van de politie en het LEBZ (Landelijke Expertisegroep Bijzondere Zedenzaken) heeft het Openbaar Ministerie de zaak geseponeerd en als reden hiervan vermeld dat de man ten onrechte als verdachte is aangemerkt. Desondanks heeft de vrouw haar standpunt niet bijgesteld en ten overstaan van de kinderen de beschuldiging in stand gehouden.
Op 10 februari 2016 zijn de ouders gezamenlijk belast met het gezag over de kinderen. Sinds 16 januari 2016 staan de kinderen onder toezicht van de GI. De GI heeft sindsdien ingezet op het schetsen van een neutraler beeld van de man bij de kinderen. Desondanks hebben zij nog langere tijd geleefd met angst en boosheid richting de man. Met ingang van mei 2017 is het contactherstel tussen de man en de kinderen onder leiding van Arkin ingezet. Arkin heeft naar aanleiding van haar langdurige betrokkenheid bij het gezin, gezien dat de vrouw in stresssituaties reageert met destructief gedrag waarin zij uit angst en woede beschuldigingen verzamelt jegens de man; zij is in die situaties niet in staat zichzelf hierin te corrigeren.
Bij beschikking van 5 september 2018 heeft de rechtbank de door de ouders onder begeleiding van Arkin en de GI overeengekomen co-ouderschapsregeling vastgelegd en het hoofdverblijf van de kinderen bij de man bepaald. Ook na het vastleggen van het co-ouderschap, bleef de vrouw negatieve informatie over de man met de kinderen delen die zij vervolgens overnamen en zich eigen maakten. Zo zou hij volgens de vrouw teveel alcohol drinken en de kinderen slaan. In december 2018 is hierover tevens een anonieme zorgmelding gedaan bij Veilig Thuis. Arkin en de GI hebben hiervoor echter geen aanwijzingen gevonden. Door bovengenoemde beschuldigingen en vanwege het feit dat de vrouw niet in staat was om voldoende rust en helderheid te bieden rond de overdrachtsmomenten, liep de spanning van de kinderen steeds op en vertoonden zij weerstand om naar de vader te gaan, aldus Arkin. In een mail van de gezinsmanager van 6 december 2018 heeft de vrouw een vooraankondiging van een schriftelijke aanwijzing gekregen met daarin de mededeling dat zij ervoor moet zorgen dat de overdracht van de kinderen rustiger gaat verlopen en naar de kinderen uitdraagt dat het veilig is bij de vader.
Ondanks het feit dat de rechtbank het hoofdverblijf van de kinderen bij de man had bepaald, werkte de vrouw niet mee aan het geven van toestemming voor het bijschrijven van de kinderen op de zorgverzekering van de man en het wijzigen van hun inschrijving zodat de man de kinderbijslag en het kindgebonden budget zou ontvangen. Op verzoek van de man heeft de rechtbank bij beschikking van 1 mei 2019 hiervoor vervangende toestemming verleend.
Omdat de kinderen al geruime tijd niet goed konden meekomen op school werd een intelligentieonderzoek aangeraden. De vrouw verzette zich hiertegen. Nadat de man bij de bestreden beschikking met het eenhoofdig gezag is belast, is in juli 2020 een intelligentieonderzoek bij de kinderen afgenomen. Hieruit kwam naar voren dat [kind 1] op een zeer laag tot laag intelligentieniveau functioneert en is aangeraden dat hij naar het speciaal basisonderwijs gaat. Sinds februari 2021 gaat hij naar een school voor speciaal onderwijs. Bij [kind 2] is vastgesteld dat hij op een laag tot laaggemiddeld intelligentieniveau functioneert. Dit vormt geen aanleiding om hem op het speciaal onderwijs te plaatsen.
In oktober 2020 is [kind 1] weggelopen van de man en naar de vrouw gegaan. De vrouw heeft [kind 1] een nacht lang bij zich gehouden zonder de man of de GI hierover in te lichten. De vrouw heeft volgens de GI bij die gelegenheid in het bijzijn van [kind 1] wederom belastende en beschuldigende uitspraken over de man gedaan.
5.7
Gelet op het voorgaande is gebleken dat de ouders niet in staat zijn om samen te werken waardoor de kinderen klem en verloren zijn geraakt tussen de ouders. Het is de ouders – ondanks langdurige hulpverlening – niet gelukt om gezamenlijk invulling te geven aan het ouderschap en het gezag, waarbij met name de man veelvuldig tegenwerking van de vrouw heeft ondervonden. De vrouw is onvoldoende in staat gebleken beslissingen te nemen en te handelen in het belang van de kinderen. Door haar houding en aanhoudende beschuldigingen blijft de zorgregeling met spanning omgeven en verkeren de kinderen in een voortdurend en heftig loyaliteitsconflict. Daarnaast heeft de vrouw belemmeringen in gezagskwesties opgeworpen door niet mee te werken aan wijziging van de aanvraag van de kinderbijslag, een intelligentieonderzoek van de kinderen en beslissingen ten aanzien van speciaal onderwijs. Gezien de heftige strijd die de vrouw al jarenlang voert valt niet te verwachten dat hierin binnen afzienbare tijd verandering zal komen.
Gelet op de rapporten van de raad die in de verschillende procedures zijn uitgebracht alsmede gelet op de rapporten van de hulpverlening die al jaren bij partijen betrokken zijn, acht het hof zich voldoende voorgelicht en is opnieuw onderzoek door de raad, zoals de vrouw heeft verzocht, niet nodig.
Het hof zal de bestreden beschikking van 5 februari 2020, ten aanzien van de beëindiging van het gezamenlijk gezag en belasting van de man met het eenhoofdig gezag over [kind 1] en [kind 2] , bekrachtigen.
De omgang, in de zaak met zaaknummer 200.278.273/01
5.8
Het hof is van oordeel dat de vrouw geen belang meer heeft bij haar hoger beroep tegen de vastgestelde omgangsregeling in de bestreden beschikking van 5 februari 2020, nu deze omgangsregeling inmiddels is achterhaald door het wijzen van de bestreden beschikking van 18 november 2020. Het hof zal het verzoek van de vrouw in dezen dan ook afwijzen.
De omgang, in de zaak met zaaknummer 200.290.578/01
5.9
Ingevolge artikel 1:265g lid 1 BW kan de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling voor de duur van de ondertoezichtstelling een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken of een regeling inzake de uitoefening van het recht op omgang vaststellen of wijzigen voor zover dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk is.
5.1
De vrouw kan zich niet verenigen met de beschikking waarvan beroep en voert daartoe aan dat de kinderrechter ten onrechte heeft overwogen dat het de vrouw kennelijk niet lukt om het contact tussen haar en de kinderen op een verantwoorde en onbelaste manier te laten plaatsvinden. De vastgestelde omgangsregeling is voorts niet in het belang van de kinderen nu zij hierdoor hun zus [kind 3] niet meer zien. Bovendien is de omgangsregeling op een oneerlijke wijze tot stand gekomen. Zowel de GI als Arkin luisteren alleen naar de man en negeren de zorgen die de vrouw uit. Zij hebben bijvoorbeeld de vrouw niet gevraagd of het klopt dat de kinderen huilen bij de overdrachtsmomenten, zoals de man beweert. Van verschillende kanten, zoals huisarts, school en een buurvrouw van de man, worden meldingen gedaan over de man bij Veilig Thuis, maar daarop wordt door de GI geen acht geslagen. De GI uit vermoedens dat de meldingen afkomstig zijn uit het netwerk van de vrouw, zonder dit te verifiëren. Ook is voorbijgegaan aan de zorgmelding van de politie naar aanleiding van een filmpje op TikTok van [kind 2] over suïcidale uitingen. De kinderrechter was dan ook onvolledig geïnformeerd.
Het was voor de vrouw niet mogelijk naar het kantoor van de GI te komen voor de begeleide omgang in verband met haar gezondheid en de risico’s die het coronavirus met zich brengt. Het duurde voorts te lang voordat de GI contactmomenten middels videobellen initieerde, aldus de vrouw.
5.11
De GI verweert zich als volgt.
De omgangsregeling waarbij de kinderen om het weekend van vrijdag uit school tot zondagavond bij de vrouw verbleven, verliep niet goed doordat de vrouw de kinderen bleef belasten met negatieve informatie over de man. [kind 2] en [kind 1] hebben een laaggemiddeld IQ waardoor zij sterk beïnvloedbaar zijn. Hierdoor is het diskwalificeren van de man door de vrouw, extra schadelijk voor hen. In het weekend van 17 oktober 2020 heeft dit geleid tot eerdergenoemd incident waarbij [kind 1] in het weekend dat hij bij de man zou zijn, naar de vrouw is weggelopen. Bij dit incident is volgens de GI gebleken dat de vrouw [kind 1] in een loyaliteitsconflict brengt door belastende uitspraken over de man te doen. Naar aanleiding van dit incident is met spoed de omgangsregeling gewijzigd en is bepaald dat [kind 1] en [kind 2] de vrouw één uur per week onder begeleiding zien. Bij de bestreden beschikking is dat bevestigd. Na het incident hebben de vrouw en de kinderen elkaar echter niet meer fysiek gezien omdat de vrouw niet naar de omgangsmomenten kwam. De GI heeft sinds 14 december 2020 videobelmomenten opgezet tussen de vrouw en de kinderen. Deze vinden om de week plaats gedurende een half uur onder begeleiding. De GI wil zo snel als mogelijk begeleide fysieke omgangsmomenten tot stand brengen bij het Omgangshuis. Ten tijde van de behandeling ter zitting in hoger beroep was hier echter nog geen overeenstemming over.
Gelet op het voorgaande is de GI van mening dat de bestreden beschikking terecht is gewezen en dient te worden bekrachtigd.
5.12
De man heeft ter zitting in hoger beroep het volgende meegedeeld.
Het was voor de kinderen lang onduidelijk waarom de vrouw niet naar de begeleide omgangsmomenten kwam. Dit leidde tot onduidelijkheid en onrust omdat de kinderen ieder omgangsmoment teleurgesteld werden. Verder vinden de kinderen het fijn om de vrouw te zien via videobellen, hoewel hun spanningsboog snel verslapt. De man vindt het schadelijk dat de vrouw de kinderen blijft belasten met negatieve informatie over hem, zoals in oktober 2020 is gebleken. Daarom denkt hij dat begeleide omgang in het belang van de kinderen is.
5.13
De raad heeft ter zitting verklaard dat omgang met hun moeder in het belang van kinderen is. Wel bestaan twijfels over de mogelijkheden van een onbelaste omgang. Een raadsonderzoek acht de raad echter te belastend voor de kinderen. Een onderzoek zou eerder gericht moeten zijn op de mogelijkheden van de vrouw tot omgang, bijvoorbeeld door het NIFP, omdat het de GI kennelijk ook niet lukt om hier samen met de vrouw uit te komen.
5.14
Het hof overweegt als volgt.
Zoals hiervoor onder punt 5.6 reeds is overwogen, is uit de stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep gebleken dat de omgang in oktober 2020 abrupt is stopgezet naar aanleiding van genoemd incident. Dit incident lijkt een gevolg te zijn van de onrust rondom de omgang die al jaren speelt, onder meer doordat de vrouw de kinderen blijft belasten met negatieve informatie over de man. Hierdoor blijven de kinderen in onduidelijkheid verkeren over de veiligheid die zij bij de man ervaren met een niet aflatend loyaliteitsconflict als gevolg. Dit is zeer schadelijk voor de ontwikkeling van de kinderen. Het hof is dan ook van oordeel dat de omgang bij de bestreden beschikking terecht is teruggebracht. Voorts is het hof van oordeel dat nu gebleken is dat het de vrouw niet lukt om zonder begeleiding te stoppen met de negatieve beïnvloeding van de kinderen, begeleide omgang noodzakelijk is. De in de bestreden beschikking genoemde duur van de omgang acht het hof eveneens in het belang van de kinderen. Ook het door de rechtbank gehanteerde uitgangspunt dat het de GI vrijstaat de omgangsregeling uit te breiden indien dit naar het oordeel van de GI verantwoord en veilig is, onderschrijft het hof.
Evenals in de beslissing omtrent het gezag acht het hof zich, gelet op de meerdere rapporten van de raad en de rapporten van de hulpverlening, voldoende voorgelicht en is opnieuw onderzoek door de raad dan wel een specifiek onderzoek naar de vrouw, zoals de raad ter zitting in hoger beroep heeft geadviseerd, in het kader van deze procedure niet nodig.
Het hof acht het gelet op het voorgaande in het belang van de kinderen dat de GI doorgaat op de ingeslagen weg en zal derhalve de bestreden beschikking van 18 november 2020 bekrachtigen.
5.15
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof,
in beide zaken:
bekrachtigt de beschikkingen waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M. van Baardewijk, mr. M.T. Hoogland en mr. M. Fiege, in tegenwoordigheid van mr. W.J. Boon als griffier en is op 10 augustus 2021 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.