ECLI:NL:GHAMS:2021:2534

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 augustus 2021
Publicatiedatum
18 augustus 2021
Zaaknummer
200.297.761/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding over ontruiming huurwoning na buitengerechtelijke ontbinding huurovereenkomst door veiligheidsrisico's

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in een kort geding dat is aangespannen door Van den Bosse Bewindvoering B.V. (hierna: appellante) tegen Stichting Stadgenoot (hierna: geïntimeerde). De zaak betreft de ontruiming van een huurwoning in Amsterdam na een buitengerechtelijke ontbinding van de huurovereenkomst door Stadgenoot. De ontbinding was gebaseerd op ernstige veiligheidsrisico's, waaronder de vondst van wapens en explosieven in de berging van de woning, en eerdere incidenten met vuurwerkbommen. De burgemeester had de woning gesloten voor drie maanden vanwege de verstoring van de openbare orde. Appellante betwistte de rechtmatigheid van de ontbinding en voerde aan dat zij niet tekortgeschoten was in haar verplichtingen. Het hof oordeelde dat de burgemeester bevoegd was om de woning te sluiten en dat Stadgenoot terecht de huurovereenkomst buitengerechtelijk had ontbonden. De grieven van appellante werden verworpen, en het hof bekrachtigde het bestreden vonnis van de kantonrechter, waarbij appellante werd veroordeeld in de kosten van het geding in appel.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.297.761/01 SKG
zaaknummer rechtbank Amsterdam : 9252091 KK EXPL 21-396
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 13 augustus 2021
inzake
VAN DEN BOSSE BEWINDVOERING B.V., in haar hoedanigheid van bewindvoerster over de (toekomstige) goederen van
[appellante],
wonend te [woonplaats] ,
appellante,
advocaat: mr. M. van Eck te Amsterdam,
tegen
STICHTING STADGENOOT,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. I.N. Maaskant te Hoofddorp.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellante] en Stadgenoot genoemd.
[appellante] is bij dagvaarding van 30 juli 2021 onder aanvoering van vijf grieven in hoger beroep gekomen van een mondelinge uitspraak van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam van 6 juli 2021, onder bovenvermeld zaaknummer gegeven in het kort geding tussen Stadgenoot als eiseres en [appellante] als gedaagde (hierna te noemen: het bestreden vonnis).
Partijen hebben voorafgaand aan en ter zitting van 12 augustus 2021 de volgende stukken ingediend:
- van de zijde van [appellante] : een appeldagvaarding houdende grieven met verzoek om behandeling als turbospoedappel, met een productie, en de nagekomen producties 2 tot en met 5, 6 tot en met 7 en 8, alsmede pleitaantekeningen;
- van de zijde van Stadgenoot: een memorie van antwoord, met producties.
Partijen hebben op genoemde zitting de zaak doen bepleiten door hun hierboven genoemde advocaten en antwoord gegeven op vragen van het hof.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellante] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en alsnog de vorderingen van Stadgenoot integraal zal afwijzen, met veroordeling van Stadgenoot in de kosten van beide instanties, inclusief de nakosten en met rente.
Stadgenoot heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met veroordeling van [appellante] in de kosten van het hoger beroep.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 de feiten opgesomd die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Die feiten zijn in hoger beroep niet bestreden en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere onomstreden feiten zijn die feiten de volgende.
Stadgenoot verhuurt aan [appellante] een portiekwoning in Amsterdam (hierna: de woning). Volgens de plattegrond bij de huurovereenkomst behoort bij de woning een berging op zolder. Daarnaast behoort bij de woning ook een box op de begane grond. Op 28 maart 2021 is voor de woning een vuurwerkbom afgegaan. Op 30 maart 2021 is op het balkon van de woning een vuurwerkbom gedeeltelijk afgegaan. In de nacht van 19 op 20 mei 2021 heeft een arrestatieteam van de politie in de berging van een buurman van [appellante] in hetzelfde portiek een verdachte van een liquidatie aangehouden. Diezelfde nacht heeft de politie bij een zoeking in de berging behorend bij de woning van [appellante] onder meer een hoeveelheid wapens, munitie en explosieven aangetroffen. Bij besluit van 21 mei 2021 heeft de burgemeester van Amsterdam (hierna: de burgemeester) de woning voor de duur van drie maanden gesloten. Bij brief van 26 mei 2021 heeft Stadgenoot de huurovereenkomst van partijen op grond van artikel 7:231 BW buitengerechtelijk ontbonden. Op 4 augustus 2021 heeft een arrestatieteam van de politie de eerder genoemde buurman gearresteerd.

3.Beoordeling

3.1
In dit geding vordert Stadgenoot, voor zover in hoger beroep nog van belang, dat [appellante] wordt veroordeeld tot ontruiming van de woning. Zij stelt dat [appellante] de woning sinds de buitengerechtelijke ontbinding zonder recht of titel bewoont. Subsidiair voert zij aan dat [appellante] door de opslag van wapens, munitie en explosieven in haar berging zo ernstig is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de huurovereenkomst, dat dit grond oplevert voor ontbinding van de huurovereenkomst, waarop in kort geding vooruit kan worden gelopen door een veroordeling tot ontruiming.
3.2
[appellante] heeft zich tegen de vordering tot ontruiming verweerd. Zij heeft aangevoerd dat het beroep op de buitengerechtelijke ontbinding onder de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is en dat zij niet is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de huurovereenkomst. De kantonrechter heeft het verweer van [appellante] verworpen en de vordering tot ontruiming toegewezen op de primaire grondslag.
3.3
[appellante] heeft in hoger beroep vijf grieven aangevoerd.
3.4
Het meest verstrekkende verweer tegen de primaire grondslag van de vordering van Stadgenoot, de buitengerechtelijke ontbinding, is naar voren gebracht in grief 2. Het hof zal die grief daarom als eerste behandelen. [appellante] betoogt in deze grief dat Stadgenoot niet bevoegd was de huurovereenkomst buitengerechtelijk te ontbinden, omdat de sluiting van de woning door de burgemeester is gebaseerd op artikel 175 van de Gemeentewet, terwijl artikel 7:231 BW inhoudt dat, als het gaat om de Gemeentewet, alleen een sluiting op grond van artikel 174a van die wet een grondslag biedt voor buitengerechtelijke ontbinding.
3.5
Dit verweer wordt verworpen. Weliswaar draagt het sluitingsbevel de kop:
Bevel tot sluiting woning op last van de burgemeester van Amsterdam ter handhaving van de openbare orde: op grond van artikel artikel 175 van de Gemeentewet
en is in de paragrafen
Bevoegdheiden
Beleidalleen melding gemaakt van de bevoegdheid en het beleid van de burgemeester op grond van artikel 175 van de Gemeentewet, maar in de conclusie verderop staat:
“Op grond van artikel 174a en 175 Gemeentewet ben ik bevoegd een woning te sluiten, indien zich in die woning gedragingen hebben voorgedaan waardoor de openbare orde rond de woning wordt verstoord. In geval van verstoring en de openbare orde en/of ernstige wanordelijkheden, dan wel de ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, ben ik bevoegd alle bevelen te geven die ik ter handhaving van de openbare orde noodzakelijk acht. Een dergelijk beval kan ook bestaan uit het sluiten van een woning of een lokaal.”
Vervolgens luidt het bevel zelf:

Ik beveel op grond van artikel 174a en artikel 175 gemeentewet en artikel 5:31, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht en artikel 125 Gemeentewet de sluiting van de woning (…) voor 3 maanden. (…) Op grond van artikel 174a en artikel 175 gemeentewet en artikel 5:31, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht, sluit ik de woning door middel van het toepassen van bestuursdwang zonder voorafgaande last.”
3.6
In de hiervoor geciteerde passage uit de conclusie van het besluit zijn eerst artikel 174a en artikel 175 van de Gemeentewet naast elkaar genoemd, waarna in diezelfde volzin is gerefereerd aan de inhoud van artikel 174a van de Gemeentewet (gedragingen in de woning) en in de daarop volgende twee volzinnen aan de inhoud van artikel 175 van de Gemeentewet (ernstige wanordelijkheden). Ook in het bevel zelf zijn beide artikelen naast elkaar genoemd. Dat de vermelding van artikel 174a van de Gemeentewet in het bevel op een vergissing zou berusten, zoals [appellante] betoogt, kennelijk in navolging van de voorzieningenrechter bestuursrecht van de rechtbank Amsterdam in de uitspraak van 14 juli 2021, valt dan ook niet in te zien. De conclusie is dat de sluiting mede op artikel 174a van de Gemeentewet is gebaseerd en Stadgenoot de bevoegdheid gaf de huurovereenkomst op grond van artikel 7:231 BW buitengerechtelijk te ontbinden. Grief 2 faalt.
3.7
Grief 3 komt erop neer dat [appellante] meent dat de burgemeester de sluiting niet op artikel 174a van de Gemeentewet heeft kunnen baseren, omdat de in het sluitingsbevel genoemde gebeurtenissen niet zijn te beschouwen als “gedragingen in de woning” als bedoeld in dat artikel. Zij voert aan dat de vuurwerkbommen afkomstig waren van derden buiten de woning, terwijl de opslag in de berging van wapens, munitie en explosieven (hierna ook te noemen: wapens e.d.) ook als een gedraging buiten de woning moet worden beschouwd, omdat de berging geen onderdeel is van de woning zelf, maar zich bevindt in het gemeenschappelijke gedeelte en door Stadgenoot nooit aan [appellante] ter beschikking is gesteld.
3.8
In eerste aanleg heeft [appellante] , ter onderbouwing van haar stelling dat zij nooit heeft beschikt over een sleutel van de zolderberging, een opdrachtbevestiging overgelegd van 10 juli 2020 van haar toenmalige advocaat, die, voor zover hier van belang, als volgt luidt:
Pas op 13 mei 2020 heb je de sleutels overhandigd gekregen, en ook niet van de woningbouw zelf maar van de vorige bewoonster. Je hebt maar twee sleutels.
Je kreeg pas 13 mei 2020 de sleutels omdat er vertraging op is gelopen door de eindinspectie, en het plaatsen van een nieuwe keuken.
In een e-mail van 12 juli 2020 heeft [appellante] daarop, voor zover hier van belang, als volgt gereageerd:
En mijn sleutels hebben zij nog steeds die heb k nooit terug gehad. Ik gebruik de reserve sleutels van de oude bewoonster die ze nog had.
Als bijlage bij haar bezwaarschrift tegen het sluitingsbevel heeft [appellante] in eerste aanleg nog een e-mail van haar aan haar toenmalige advocaat overgelegd van (rond) 19 juli 2020, die, voor zover hier van belang, inhoudt:
Ik heb m’n sleutels ook niet terug gehad van ze ‘k loop nu met reserve sleutels van de vorige bewoner en kan daardoor niet op zolder of in de schuur komen ze zouden ook de sloten veranderen maar nog niks gehoord
3.9
Het gebruik van het woord “daardoor” in de laatstgenoemde e-mail lijkt te impliceren dat aan de sleutelbos die [appellante] aan medewerkers van Stadgenoot had gegeven ten behoeve van de werkzaamheden, wel degelijk een sleutel zat van de zolderberging. Deze interpretatie wordt bevestigd door bewijsstukken die Stadgenoot in hoger beroep heeft overgelegd.
3.1
Op 4 augustus 2020 heeft [medewerker X] van Stadgenoot aan [appellante] per Whatsapp het volgende bericht:
Hi ik had je bericht ontvangen via de klantenservice over je sleutels. Ik heb in de sleutelkluis gekeken en zag dat ze jouw setje sleutels daar weer hadden terug gehangen. Ik heb ze nu in je brievenbus gelegd.
Nadat [appellante] had geantwoord dat ze de brievenbus niet kon openen, omdat haar enige sleutel daarvan aan de besproken bos hing, meldde [medewerker X] dat ze een monteur de brievenbus zou laten openen en het slot daarvan zou laten veranderen. Op haar vraag wat [appellante] handig vond voor het overdragen van de sleutels, antwoordde [appellante] :
Haha mij maakt t echt niet uit k heb nu mn bovenslot veranderd alleen sleutels van de beneden deur en zolder en boks en brievenbus heb k dus aan dat bos hangen ik ben voorlopig gewoon thuis
3.11
In laatstgenoemd Whatsappbericht zegt [appellante] zelf dat aan de sleutelbos in de brievenbus ook een sleutel hing van de zolder(berging). Verdere bevestiging van dat standpunt van Stadgenoot is te vinden in een door Stadgenoot overgelegde e-mail van haar medewerker [de monteur] , inhoudend dat hij in opdracht van [medewerker X] de sleutels van de brievenbus van [appellante] heeft vervangen en de sleutelbos die daarin lag heeft overhandigd aan “ [de moeder van appellante] ”. Verder houdt die e-mail nog het volgende in:
Ik ben op haar verzoek nog meegelopen naar de zolderberging, omdat ze zei dat die niet open kon. Ze stond eerst bij de verkeerde berging, maar bij de juiste berging paste de sleutel wel (het slot was eerder al vervangen door [naam] ). Ze liet nog weten dat ze maar 1 sleutel van de algemene toegangsdeur heeft. Hoe dat kan snap ik niet, want ze hoort er drie te hebben. Ik heb er op 7 augustus nog twee voor haar besteld en die zijn op 21 augustus 2020 geleverd.
3.12
Ter zitting in hoger beroep heeft [appellante] gesteld dat het onder 3.10 als laatste geciteerde Whatsappbericht op een vergissing harerzijds berust en heeft zij voorts betwist dat de monteur met haar moeder, die in haar plaats de sleutelbos heeft aangenomen, is meegelopen naar de zolder. Zij stelt dat haar moeder de monteur wel heeft aangesproken over de berging, maar alleen om te zeggen dat [appellante] daarvan geen sleutel had. Het hof acht dit standpunt van [appellante] niet geloofwaardig tegenover de samenhang tussen de teksten van de e-mails en de Whatsappberichten en de inhoud van de verklaring van de monteur, maar ook in het licht van het feit dat [appellante] zich met betrekking tot de werkzaamheden aan de woning en de door haar gewenste huurkorting tegenover Stadgenoot zeer assertief heeft opgesteld, zodat het niet voor de hand ligt dat zij een jaar lang zou accepteren dat de berging, waarvoor zij wel huur betaalde, voor haar ontoegankelijk was. Het hof neemt dan ook aan dat [appellante] meende wat zij zei, toen zij schreef dat aan haar sleutelbos ook een sleutel van de zolderberging hing.
3.13
Dit laatste leidt tot de slotsom dat er geen reden is de zolderberging te beschouwen als gelegen buiten de woning. De berging behoorde tot de woning en [appellante] had daar toegang toe en zeggenschap over. De aanwezigheid van de wapens e.d. in de berging was dus een gedraging in de woning als bedoeld in artikel 174a van de Gemeentewet. De gebeurtenissen met de vuurwerkbommen waren dat inderdaad niet, maar vormen wel een omstandigheid die de aanwezigheid van de wapens e.d. in de woning in een bepaald - negatief - perspectief zet. Grief 3 heeft geen succes.
3.14
De grieven 1 en 4 lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Zij komen erop neer dat de kantonrechter ten onrechte en deels op grond van een onjuist feitencomplex heeft geoordeeld dat het beroep van Stadgenoot op de buitengerechtelijke ontbinding niet naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Afgezien van de hiervoor reeds behandelde sleutelkwestie, heeft [appellante] in dit verband het volgende aangevoerd. De kantonrechter heeft ten onrechte overwogen dat in de bestuurlijke rapportage die is aangehaald in het sluitingsbevel, een verband zou zijn gelegd tussen de gevonden wapens en de vuurwerkbommen en ook heeft zij ten onrechte geen aandacht besteed aan het betoog van [appellante] dat dat verband niet bestaat en dat zij wat betreft die vuurwerkbommen het schuldloze slachtoffer is van een vrouw die haar stalkt en terroriseert vanwege een verschil van mening in de culturele sfeer. Zij wijst erop dat de aangehouden moordverdachte is aangetroffen in de zolderberging van de buurman die later zelf door het aanhoudingsteam is gearresteerd, hetgeen er volgens haar op wijst dat de wapens e.d. niets met haar, maar alles met die buurman te maken hebben, net als een eerder door haar aan Stadgenoot gemeld incident waarbij mannen met bivakmutsen zich de toegang tot het portiek hebben verschaft. De gevolgen van de ontruiming zijn voor [appellante] zeer ingrijpend, want ze moet nu met haar zoontje van acht jaar oud verblijven in een daklozenopvang. Dit alles terwijl het sluitingsbevel nog niet onherroepelijk is.
3.15
Het hof heeft, mede in het licht van hetgeen hiervoor reeds over het sluitingsbevel is overwogen, geen reden om ervan uit te gaan dat het sluitingsbevel in de bestuursrechtelijke procedure zal worden vernietigd. Van de geldigheid daarvan zal in dit kort geding dan ook worden uitgegaan, ook als is het nog niet onherroepelijk.
3.16
Het is juist dat in de bestuurlijke rapportage geen verband is gelegd tussen de aangetroffen wapens e.d. en de explosies in/bij de woning van [appellante] eind maart 2021. Dat zou ook niet kunnen, omdat de rapportage dateert van 7 mei 2021. Er is daarin slechts een verband gelegd met een explosie bij een andere woning in Amsterdam, eveneens in maart 2021. Niettemin is het beeld dat oprijst uit de in het bevel vermelde feiten en omstandigheden zorgwekkend.
3.17
[appellante] heeft in dit geding niet aannemelijk gemaakt dat de tegen haar gerichte aanslagen met vuurwerkbommen hun aanleiding vonden in een geschil in de culturele sfeer met de door haar (met naam en toenaam) genoemde vrouw en volkomen los staan van de aangetroffen wapens e.d. [appellante] heeft geen afschrift overgelegd van de aangifte van stalking die zij stelt te hebben gedaan bij de politie. Dit roept temeer vragen op omdat [appellante] in de strafzaak over de wapens e.d. wordt bijgestaan door een advocaat, die haar eenvoudig een (nieuw) afschrift zou moeten kunnen bezorgen van die aangifte. Dat een vriendin/kennis van [appellante] in een schriftelijke verklaring en ter zitting de lezing van [appellante] heeft bevestigd, acht het hof onvoldoende overtuigend. Zoals thans de zaken ervoor staan, heeft Stadgenoot te maken met een huurster rond wier woning om nog niet opgehelderde redenen gevaarlijke en angstaanjagende dingen gebeuren en die heeft toegestaan, althans niet heeft verhinderd dat haar berging werd gebruikt als opslagplaats voor wapens, explosieven en munitie, wat gevaar oplevert voor de personen in de omgeving van die woning, niet alleen in de vorm van direct explosiegevaar, maar ook vanwege het soort lieden dat zou kunnen worden aangetrokken door de aanwezigheid van die spullen op zolder, met alle mogelijke gevolgen van dien.
3.18
Niet kan worden gezegd dat Stadgenoot handelt in strijd met de eisen van redelijkheid en billijkheid door onder die omstandigheden prioriteit te geven aan de veiligheid en het welbevinden van haar huurders in de directe omgeving van de woning van [appellante] en gebruik te maken van de wettelijke mogelijkheid de huurovereenkomst vanwege de sluiting buitengerechtelijk te ontbinden. De naar het zich laat aanzien ernstige gevolgen van de ontruiming voor [appellante] wegen tegen de zware belangen van Stadgenoot en haar andere huurders niet op. Dit betekent dat ook de grieven 1 en 4 falen.
3.19
Grief 5 heeft geen zelfstandige betekenis en deelt het lot van de overige grieven.
3.2
De grieven van [appellante] falen. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. Als de in het ongelijk gestelde partij zal [appellante] worden verwezen in de kosten van het geding in appel.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van Stadgenoot begroot op € 772,= aan verschotten en € 2.228,= voor salaris;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. D. Kingma, J.C.W. Rang en J.M. van den Berg en bij ontstentenis van de voorzitter in het openbaar uitgesproken door de oudste raadsheer op 13 augustus 2021.
Het bovenstaande bevat de vastlegging van de motivering van het reeds op 13 augustus 2021 uitgesproken arrest en is op 26 augustus 2021 aldus vastgesteld en bij ontstentenis van de voorzitter ondertekend door de oudste raadsheer.