Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
3.Beoordeling
“dat de uitbreiding van de aansprakelijkheid in artikel 15 lid 1 ten opzichte van de wettelijke regeling in artikel 7:218 lid 2 erin is gelegen dat ook bij brand de schade wordt vermoed te zijn ontstaan door een tekortkoming van de huurder.”
“In art. 15 van de huurovereenkomst is afgeweken van de regeling van art. 7:218 BW in die zin dat ook brandschade wordt vermoed te zijn ontstaan door het tekortschieten door de huurder in de nakoming van zijn verplichtingen uit hoofde van de huurovereenkomst. Er geldt met andere woorden ook in geval van brandschade een bewijsvermoeden dat de schade het gevolg is van wantprestatie van de huurder. De huurder mag dit bewijsvermoeden ontzenuwen. Daartoe is voldoende dat de huurder aannemelijk maakt dat de schade niet is veroorzaakt door zijn tekortschieten in de nakoming van de verplichtingen uit hoofde van de huurovereenkomst.”Ook in de conclusie van antwoord (zie bijvoorbeeld 2.18) neemt het UWV een dergelijk standpunt in. De stellingname van het UWV op dit punt uit de eerste aanleg is volledig juist. Die in hoger beroep niet.
“Het gaat in deze aansprakelijkheid niet om een tekortkoming van uw kant of dat u wordt beticht van onrechtmatig handelen maar om het feit of u verantwoordelijk bent voor het gebruik van de lader en de risico’s die dat met zich meebrengt. (…) Namens de Staat der Nederlanden blijf ik u aansprakelijk stellen voor de brandschade conform artikel 15 in het huurcontract.”Bij brief van 6 maart 2012 van (de gemachtigde van) het UWV heeft het UWV aansprakelijkheid andermaal van de hand gewezen. Hij heeft onder meer aangevoerd dat kennelijk ook de Staat van oordeel was dat van een tekortkoming aan de zijde van het UWV of onrechtmatig handelen niet was gebleken.
kanbestaan in het bewijs dat geen tekortkoming aan zijn kant de schade heeft doen ontstaan, maar dat is geen eis. Of in een concreet geval dit bewijs geleverd moet worden geacht, ook als de oorzaak van de schade niet is komen vast te staan, is aan het oordeel van de rechter overgelaten.