3.1Het gaat in deze zaak om de vraag of [geïntimeerde] een contractuele boete of schadevergoeding verschuldigd is op grond van de huurovereenkomst tussen partijen. Daarvoor zijn volgende feiten relevant.
( i) [geïntimeerde] huurde sinds 1 augustus 1996 van Lebo de woning op de vijfde verdieping met bijbehorende bergruimte aan [adres] (hierna: het gehuurde). De huur bedroeg laatstelijk € 417,66. De oppervlakte van het gehuurde bedraagt 32 m2 en de woning heeft geen aparte slaapkamer.
(ii) Art. 1.3 van de toepasselijke algemene bepalingen bij de huurovereenkomst luidt:
“
Huurder is - zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van verhuurder - niet bevoegd het gehuurde geheel of gedeeltelijk in huur, onderhuur of gebruik aan derden af te staan, daaronder begrepen het verhuren van kamers en het verlenen van pension. Een door of vanwege verhuurder gegeven toestemming is eenmalig en geldt niet voor andere of opvolgende gevallen.”
(iii) Art. 1.4 van de algemene bepalingen luidt:
“Ingeval huurder handelt in strijd met het bepaalde in 1.3 verbeurt hij aan verhuurder per kalenderdag, dat de overtreding voortduurt een direct opeisbare boette, gelijk aan driemaal de op dat moment voor huurder geldende huurprijs per dag met een minimum van € 45,40 per dag, onverminderd het recht van verhuurder om nakoming danwel ontbinding wegens wanprestatie, alsmede schadevergoeding te vorderen.”
(iv) Bij brief van 16 augustus 2012 heeft Lebo [geïntimeerde] aangeschreven dat hij het gehuurde in strijd met de bepalingen van de huurovereenkomst en in strijd met de wet in gebruik heeft gegeven aan een derde zonder zelf het hoofdverblijf te hebben in het gehuurde.
( v) Bij brief van 18 augustus 2012 heeft [geïntimeerde] gemotiveerd de beschuldigingen van de hand gewezen. Hij heeft daarbij aangegeven dat hij vanaf het aangaan van de huurovereenkomst schriftelijk aan Lebo heeft gemeld dat zijn broer [X] (hierna: [X] ) medebewoner is.
(vi) Bij brief van 23 oktober 2017 heeft Lebo aan haar huurders, waaronder [geïntimeerde] , aangekondigd dat zij in het kader van het door de overheid voorgeschreven toezicht door verhuurders op door hen verhuurde onroerende zaken door huisbezoeken het juiste gebruik van haar woningen zal inspecteren.
(vii) Lebo heeft meerdere malen getracht het gehuurde te inspecteren, maar trof niemand aan.
(viii) Lebo heeft vervolgens informatie opgevraagd uit de Basisregistratie Personen (BRP) van de Gemeente Amsterdam. Hieruit is gebleken dat op het adres van het gehuurde drie personen ingeschreven stonden, te weten naast [geïntimeerde] zelf sinds 30 december 1996 broer [X] en sinds 1 oktober 2017 een andere broer, [Y] (hierna: [Y] ).
(ix) Op 8 juni 2018 hebben medewerkers van Lebo, na telefonisch een afspraak te hebben gemaakt, een inspectie gedaan van het gehuurde. Van dat bezoek is een rapport opgesteld.
( x) Op 13 juli 21018 heeft de gemachtigde van Lebo [geïntimeerde] als volgt bericht:
“(…) Uit het onderzoek van cliënte blijkt dat u het gehuurde niet zelf gebruikt als woonruimte voor uzelf en dat u daar in ieder geval niet uw hoofdverblijf heeft. Bovendien heeft u zonder voorafgaande schriftelijke instemming van cliënte het gehuurde in gebruik gegeven aan uw broers.
Het gebruik door [X] heeft tot en met vandaag 7.857 dagen geduurd. De boete, voorzien in artikel 1.4 van de algemene bepalingen komt daarmee uit op € 353.925,00 en loopt nog iedere dag op. Zou u kunnen aantonen dat u voor het in gebruik geven van het gehuurde aan [X] wel degelijk toestemming heeft gekregen van cliënte, dan geldt in ieder geval dat u de boete heeft verbeurd sinds 1 oktober 2017, de dag waarop ook [Y] kennelijk gebruik is gaan maken van het gehuurde. Sindsdien zijn 277 dagen verstreken zodat in dat geval de boete € 12.825,00 bedraagt.
Mijn cliënte heeft schade geleden doordat u de huurovereenkomst heeft geschonden.
Voor die schade bent u aansprakelijk. Gezien de omvang van de boete zal cliënte daar
op nu geen aanspraak maken, maar mocht het tot een gerechtelijke procedure komen,
dan kan dat anders worden.
Namens cliënte doe ik u eenmalig het aanbod tot het treffen van een minnelijke regeling:
1. U zegt de huurovereenkomst op tegen 1 augustus 2018 en wel binnen één week na vandaag.
2. U levert het gehuurde op aan cliënte op uiterlijk 1 augustus 2018. U maakt daarvoor binnen één week na vandaag een afspraak en u bent bij de oplevering aanwezig, opdat u het eindinspectierapport kunt ondertekenen.
3. U betaalt binnen drie maanden aan cliënte € 12.500,00 ten titel van schadevergoeding. (…)”
(xi) Op 29 augustus 2018 heeft [geïntimeerde] de huurovereenkomst opgezegd en heeft hij het gehuurde verlaten.
(xii) Lebo heeft in eerste aanleg – na eiswijziging – gevorderd dat [geïntimeerde] bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van een bedrag van € 13.710,80 aan contractuele boete wegens het (mede) in gebruik geven van de woning aan [Y] en, voor zover die contractuele boete lager is dan de werkelijk geleden schade van € 5.591,40 het verschil daartussen, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding, en de proceskosten.